RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/1506 WOB
einduitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
de Burgemeester van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde A.G.M. ter Laak.
Eiser heeft bij brief van 23 augustus 2008 verzocht om een afschrift van alle documenten over maatregelen die zijn ingezet in het kader van – onder meer – de openbare orde en veiligheid met betrekking tot verschillende kraakgroepen en -panden.
Bij besluit van 27 augustus 2008 heeft verweerder openbaarmaking van een aantal memo’s geweigerd (het primaire besluit).
Deze weigering heeft verweerder in het besluit van 10 februari 2009 gehandhaafd (het eerste bestreden besluit). Hieraan heeft verweerder het advies van de bezwaarschriftencommissie van 5 februari 2009 ten grondslag gelegd.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van 16 februari 2011 geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen intern overleg te plegen over de vraag welke (delen van de) memo’s alsnog openbaar kunnen worden gemaakt.
Bij brief van 22 februari 2011 heeft verweerder acht memo’s aan de rechtbank toegezonden, waarvan delen onleesbaar zijn gemaakt.
Verweerder heeft bij brief (en de bijgevoegde memo’s) van 22 februari 2011 een besluit genomen in de zin van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu met dit besluit niet geheel tegemoet is gekomen aan het bezwaar van eiser, wordt het beroep tegen het eerste bestreden besluit op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit van 22 februari 2011 (het tweede bestreden besluit).
De rechtbank heeft op 1 juli 2011 in deze zaak tussenuitspraak gedaan (de tussenuitspraak). Deze tussenuitspraak is in kopie aan deze einduitspraak gehecht en maakt daar integraal deel van uit.
Verweerder heeft op 8 augustus 2011 een nadere onderbouwing gegeven
ten aanzien van de weigering om (delen van) de memo’s openbaar te maken.
De rechtbank zal – nu partijen hun zienswijzen naar voren hebben gebracht – gelet op het bepaalde in artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zonder nadere zitting uitspraak doen.
Feiten en standpunten van partijen
1.1. Verweerder heeft de gedingstukken, inclusief de niet openbaar gemaakte (onderdelen van) memo’s, aan de rechtbank gezonden. Bij brief van 19 oktober 2009 heeft eiser de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van deze gedingstukken en om (mede) op grondslag van deze stukken uitspraak te doen. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van deze gedingstukken en deze mede ten grondslag gelegd aan deze einduitspraak.
1.2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat onduidelijk is op welke van de in de Wob genoemde weigeringsgronden verweerder vasthoudt aan de weigering, nu verweerder ter zitting van 16 februari 2011 kenbaar heeft gemaakt dat artikel 11, eerste lid, van de Wob niet meer aan de weigering van de memo’s ten grondslag wordt gelegd. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken voor elke onleesbaar gemaakte passage van de memo’s afzonderlijk (nader) te motiveren welke grond(en) hij aan weigering van openbaarmaking daarvan ten grondslag legt.
1.3. Verweerder is met toepassing van artikel 8:51a van de Awb in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen. Verweerder heeft op 8 augustus 2011 van deze gelegenheid gebruik gemaakt en de memo’s met onleesbaar gemaakte passages per onderdeel van een weigeringsgrond en motivering voorzien.
2.1. Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Wob wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
2.2. Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…)
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Beoordeling van het geschil
Overweging ten aanzien van het eerste bestreden besluit
3.1. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser nog enig belang heeft bij een beoordeling van het beroep voor zover dit is gericht tegen het eerste bestreden besluit. De rechtbank zal het beroep van eiser tegen het eerste bestreden besluit daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Het betaalde griffierecht wordt geacht tevens te zijn voldaan voor het beroep tegen het tweede bestreden besluit.
Overwegingen ten aanzien van het tweede bestreden besluit
3.2. Eiser heeft - kort gezegd - verzocht om een afschrift van alle documenten over maatregelen die zijn ingezet in het kader van – onder meer – de openbare orde en veiligheid met betrekking tot verschillende kraakgroepen en -panden in Amsterdam.
3.3. De vraag of een ander dan het openbaarheidsbelang zich voordoet dient volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) door de rechter integraal te worden beoordeeld. De rechterlijke toetsing van het bestuurlijk oordeel over de vraag of het openbaarheidsbelang meer of minder zwaar weegt dan de andere in de Wob genoemde belangen, wijkt niet af van de redelijkheidstoetsing overeenkomstig het tweede lid van artikel 3:4 van de Awb. Bij die toetsing dient het uitgangspunt van de Wob - openbaarheid is regel - zwaar te wegen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2011, te vinden op www.rechtspraak.nl met
LJ-nummer BP4706).
3.4. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat stukken die verweerder onder zich heeft en die eiser ook reeds van het stadsdeel Amsterdam-Oud Zuid (thans Amsterdam Zuid) en de politie Amsterdam-Amstelland heeft ontvangen, alsnog ook door verweerder aan eiser dienen te worden verstrekt, nu hij daar ook bij verweerder om heeft verzocht.
3.5. Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat het stadsdeel Amsterdam-Zuid en de politie Amsterdam-Amstelland namens verweerder een aantal documenten heeft verstrekt. De politie Amsterdam-Amstelland heeft dit namens verweerder als korpsbeheerder gedaan en de voorzitter van het stadsdeel Amsterdam-Oud Zuid heeft dit gedaan namens verweerder in mandaat. Nu volgens verweerder sprake is van hetzelfde bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb, is verweerder van mening dat hij deze gegevens al aan eiser heeft verstrekt.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat van één en hetzelfde bestuursorgaan geen sprake is. De rechtbank is met eiser van oordeel dat, indien verweerder stukken onder zich zou hebben die zien op de bestuurlijke aangelegenheid waar het wob-verzoek op ziet, verweerder gehouden is een eigen afweging te maken over het openbaar maken daarvan. De enkele verwijzing naar reeds de door het stadsdeel Amsterdam-Zuid en de politie Amsterdam-Amstelland openbaar gemaakte stukken, volstaat dan niet. Nu uit hetgeen verweerder op dit punt heeft gesteld niet blijkt dat verweerder zich verzet tegen openbaarmaking van deze stukken, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank deze stukken ten onrechte niet zelfstandig aan eiser verstrekt.
3.6. Verweerder heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat artikel 11, eerste lid, van de Wob, welke in de beslissing op bezwaar van 10 februari 2009 aan de weigering om stukken openbaar te maken is toegevoegd, niet langer wordt gehandhaafd. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiser over deze grond voor weigering heeft aangevoerd daarom verder onbesproken kan blijven.
3.7. Verweerder heeft in de aanvullende motivering van het tweede bestreden besluit van 8 augustus 2011 de memo’s verstrekt, waarbij verweerder per onleesbaar gemaakte passsage de gehanteerde weigeringsgrond(en) en de motivering daarvoor heeft gegeven. Verweerder heeft de onleesbaar gemaakte passages van de memo’s met een kleine letter gemarkeerd en daarbij tevens door middel van een hoofdletter A, B of C, of een combinatie hiervan aangegeven welke weigeringsgrond aan openbaarmaking van die passage in de weg stond . Daarbij staan de hoofdletters A, B en C voor de gehanteerde en nader per categorie gemotiveerde weigeringsgronden. Verweerder heeft eveneens een inventarislijst van de op de bestuurlijke aangelegenheid betrekking hebbende stukken verstrekt.
Verweerder volhardt in zijn weigering om de namen van de betrokken ambtenaren, de delen van de tekst waarin de strategie van de ontruimingsronden en de adressen van de te ontruimen panden, openbaar te maken, op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, e, en g, van de Wob of een combinatie van deze weigeringsgronden.
(A) Overwegingen ten aanzien van de weigering om de namen van de betrokken ambtenaren openbaar te maken
3.8. Verweerder heeft de weigering om de namen van de betrokken ambtenaren openbaar te maken gebaseerd op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e (voor zover het betreft eigennamen) en g (voor zover het betreft bepaalde functionarissen), van de Wob.
3.9. De rechtbank stelt vast dat eiser reeds in zijn verzoek van 23 mei 2008 heeft aangegeven, hetgeen hij ter zitting heeft bevestigd, uit te gaan van de verstrekking van geanonimiseerde stukken. De weigering door verweerder om de namen van de betrokken ambtenaren openbaar te maken, is in dit geval dan ook geen punt van geschil tussen partijen, zodat de rechtbank dit aspect verder onbesproken kan laten. Eiser heeft wel aangevoerd dat verweerder ten onrechte de functies van de betrokken ambtenaren niet openbaar heeft gemaakt. De rechtbank stelt vast dat de memo’s alle door dezelfde persoon zijn opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er een zeer grote kans dat openbaarmaking van de functie van de betreffende ambtenaar ertoe zal leiden dat tot de persoon herleidbaar is wie de memo’s heeft opgesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat dit zou leiden tot een onevenredige benadeling van de betrokken ambtenaar. Verweerder heeft openbaarmaking van de functie van deze ambtenaar dan ook op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob kunnen weigeren.
(B) Overwegingen ten aanzien van de weigering om informatie over de tactiek en techniek die bij de ontruimingen is gehanteerd, openbaar te maken
3.10. Verweerder heeft in zijn brief van 8 augustus 2011 aangegeven dat openbaarmaking van de onleesbaar gemaakt passages gemarkeerd met code B wordt geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob, omdat zij direct informatie geven over de tactiek en techniek die in het kader van de ontruimingen, welke in de memo aan de orde zijn, worden gevolgd. Daarmee is het belang van inspectie, controle en toezicht in geding. Weliswaar betreft deze informatie, zoals gezegd de ontruimingen waarover de memo specifiek spreekt, maar uit deze informatie kan ook een gedragslijn voor toekomstige ontruimingen worden afgeleid, aldus verweerder.
3.11. De rechtbank stelt vast dat de tekstgedeeltes van de memo’s die door verweerder op deze grond zijn geweigerd, informatie bevatten over de voorbereiding en werkwijze bij de ontruimingen en dat hierin inzicht wordt gegeven in de wijze waarop de betrokken partijen in de verschillende stadia worden ingezet in dit proces. Daarmee wordt inzicht verschaft in de wijze waarop verweerder opereert en de inzet coördineert. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder openbaarmaking van deze tekstgedeeltes in redelijkheid achterwege heeft mogen laten op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob.
(C) Overwegingen ten aanzien van de weigering om de adressen van de te ontruimen panden en de bezetting van het als tweede genoemde te ontruimen pand openbaar te maken
3.12. Verweerder heeft de weigering om de adressen van de te ontruimen panden openbaar te maken gebaseerd op de weigeringsgronden in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, e, en g, van de Wob.
3.13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de weigering om de adressen van de te ontruimen panden openbaar te maken niet in redelijkheid de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob ten grondslag heeft kunnen leggen, nu het openbaar maken van een adres op zichzelf geen strijd oplevert met de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van een individu.
3.14. Volgens verweerder zou openbaarmaking van de adressen tevens onevenredige benadeling opleveren van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen, te weten de eigenaren van de verschillende te ontruimen panden. De rechtbank is van oordeel dat in dit concrete geval geen grond meer bestaat openbaarmaking van de adressen van de destijds ontruimde panden gelet op het tijdsverloop sedertdien, ten tijde van de aanvulling van motivering door verweerder op 8 augustus 2011, nog immer te weigeren. Dat de (toenmalige) eigenaren van de inmiddels ontruimde panden nog immer onevenredig zouden worden benadeeld door het openbaren van de adressen, is door verweerder niet afdoende aannemelijk gemaakt. Verweerder kon gelet daarop ook deze weigeringsgrond niet hanteren ten aanzien van deze gegevens.
3.15. Verweerder heeft openbaarmaking van de adressen van de te ontruimen panden eveneens geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de afgeschermde inhoud van de memo’s, voldoende aannemelijk is gemaakt dat deze adressen, ondanks het feit dat de panden inmiddels zijn ontruimd, inzicht kunnen geven in de door verweerder gehanteerde strategie bij de door hem gecoördineerde ontruimingsronden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder openbaarmaking van de adressen van de te ontruimen panden, gelet hierop, in redelijkheid achterwege mocht laten op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob.
4. De rechtbank laat de door eiser gehanteerde kwalificaties en beschuldigingen aan het adres van verweerder, zoals zijn verwijzingen naar terrorisme, zijn stelling dat sprake zou zijn van AIVD-praktijken, dat sprake is van een bananenrepubliek en dat hij te maken heeft met de arrogantie van de macht, verder onbesproken. Eiser heeft nagelaten om afdoende te verduidelijken hoe deze kwalificaties en beschuldigingen een rol zouden moeten spelen bij de beantwoording van de vraag of verweerder het algemeen belang van openbaarmaking van bepaalde onderdelen van onder hem berustende documenten in redelijkheid ondergeschikt heeft kunnen maken aan de concrete, in de Wob genoemde belangen.
5. Nu verweerder in beroep niet langer vasthoudt aan het eerste bestreden besluit en voorts het hangende beroep genomen tweede bestreden besluit nadien nog nader heeft moeten motiveren, heeft eiser op goede gronden beroep ingesteld en zal de rechtbank het beroep dan ook gegrond verklaren,. De rechtbank zal het tweede bestreden besluit vernietigen wegens strijd de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb, gelet op de onzorgvuldige totstandkoming en de ondeugdelijke motivering. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.5. is overwogen ten aanzien van de verstrekking van gegevens door het stadsdeel Amsterdam-Zuid en de politie Amsterdam-Amstelland, ziet de rechtbank geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het tweede bestreden besluit geheel in stand blijven. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. Nu het beroep tegen het tweede bestreden besluit gegrond zal worden verklaard, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. Nu geen sprake is van door een derde verleende rechtsbijstand, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het tweede bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het tweede bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een neiuw besluit neemt op het bezwaar, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150,-(zegge: honderd vijftig euro) vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. Kijlstra, voorzitter, mrs. A.D. Reiling en
P.H.A. Knol, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Heijman, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2012.
de griffier de voorzitter
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen. De uitspraak is daarom ondertekend door de oudste rechter.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Rechtsmiddel
Tegen deze einduitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te
‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB