Parketnummers: 13/523158-06 (zaak A) en 13/664085-12 (zaak B)
Datum uitspraak: 20 juli 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [plaats] op [1968],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
De rechtbank heeft de zaken die onder de boven vermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A en zaak B.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 9 februari 2012, 18 juni 2012, 20 juni 2012, 26 juni 2012, 28 juni 2012, 29 juni 2012, 2 juli 2012, 3 juli 2012 en 6 juli 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. C.J. Cnossen en S. de Klerk en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. van Vuuren, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat,
in zaak A
1.
hij op of omstreeks 07 april 2006 te Nederhorst den Berg, gemeente Wijdemeren en/of te Hilversum, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (met een vuurwapen) een of meer kogel(s) door/in het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 april 2006 tot en met 7 april 2006 te Haarlem en/of Amsterdam en/of Nederhorst Den Berg en/of Hilversum, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen een of meer wapens van categorie II en/of III, te weten een pistool (kaliber 6.35) met munitie, voorhanden heeft/hebben gehad;
in zaak B
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 april 2006 tot en met 21 april 2006 te Haarlem en/of (gemeente) Utrecht, in ieder geval in Nederland, nadat er op of omstreeks 7 april 2006 te Nederhorst den Berg, gemeente Wijdemeren en/of te Hilversum, in ieder geval in Nederland, het misdrijf was gepleegd van artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht (moord/doodslag in vereniging), althans nadat er enig misdrijf was gepleegd, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om dat
misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een of meer voorwerpen waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd of andere sporen van dat misdrijf heeft vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
-een auto welke betrokken was/is gebruikt bij genoemd misdrijf en/of waarin (mogelijk) sporen van dat misdrijf aanwezig waren schoongemaakt en/of, opgehaald (in [plaats]) en/of -(vervolgens) een of meer (tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) werkzaam bij een autosloperij (op industrieterrein Lage Weide)) benaderd en/of opgebeld en/of
-(vervolgens) die auto naar die/een autosloperij gebracht en/of
-een of meer autosleutels aan die perso(o)n(en) overhandigd en/of
-die perso(o)n(en) opdracht gegeven die auto te (laten) verdwijnen/vernietigen en/of
-(vervolgens) enig geldbedrag betaald/laten betalen en/of
-die auto bij die perso(o)n(en) en/of dat sloopbedrijf achtergelaten en/of
-een of meer kledingstuk(ken) (met daarop sporen van dat misdrijf) weggegooid/vernietigd/verborgen/doen verdwijnen en/of
-een of meer (auto)papieren verbrand/weggegooid/verborgen/doen verdwijnen, althans op enigerlei wijze die auto (met daarin die (mogelijke) sporen) en/of (andere) goed(eren) vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van politie/justitie onttrokken.
De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem in zaak A ten laste gelegde en dat het in zaak B aan hem ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem in zaak A ten laste gelegde.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd en heeft verdachte bekennende verklaringen afgelegd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Ten aanzien van zaak A feiten 1 en 2
De rechtbank acht – evenals het Openbaar Ministerie en de verdediging – niet bewezen wat in zaak A onder 1 en 2 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Motivering vrijspraak zaak A feit 1
De rechtbank stelt vast dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] op 6 april 2006 met de auto van verdachte het latere slachtoffer [slachtoffer] en zijn reisgenoot van Schiphol heeft opgehaald. Ze zijn vervolgens met zijn vieren in Haarlem gaan eten en daarna hebben verdachte en [medeverdachte 1], [slachtoffer] en zijn reisgenoot naar een hotel in Amsterdam (“[hostel]”) gebracht. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn vervolgens naar de woning van [verdachte] in [plaats] gegaan. In de vroege ochtend van 7 april 2006 zijn verdachte en [medeverdachte 1] met de auto van verdachte naar Amsterdam gegaan om [slachtoffer] op te halen. Met zijn drieën zijn ze gaan rijden en tijdens de rit, waarbij verdachte achter het stuur zat, heeft [medeverdachte 1], gezeten op de achterbank, [slachtoffer], gezeten op de bijrijderstoel, drie kogels in/door zijn hoofd geschoten met een vuurwapen dat hij voor de rit bij zich had gestoken.
Om te komen tot bewezenverklaring van het door verdachte medeplegen van de ten laste gelegde moord c.q. doodslag, is vereist dat verdachte ten aanzien van het ten lastegelegde nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 1]. Het bewijs hiervoor ontbreekt.
Motivering vrijspraak zaak A feit 2
Niet kan worden bewezen dat de schoten zijn afgevuurd uit een vuurwapen van categorie II en/of III, te weten een pistool. Het (moord)wapen is niet gevonden en het technische onderzoek met betrekking tot de aangetroffen kogels in het hoofd van het slachtoffer biedt hiervoor niet het vereiste bewijs. Reeds om die reden kan het in zaak A onder 2 ten laste gelegde niet worden bewezen verklaard. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat evenmin kan worden bewezen dat bij verdachte de wetenschap aanwezig was dat [medeverdachte 1] een vuurwapen bij zich had.
4.3.2 Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
De rechtbank acht het in zaak B ten laste gelegde bewezen zoals hierna weergegeven onder 5 en grondt haar beslissing op de feiten en omstandigheden die in de hierna weergegeven bewijsmiddelen zijn vermeld.
1. Een proces-verbaal van 20 februari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar] en [opsporingsambtenaar] van de regiopolitie Gooi en Vechtstreek, met bijgevoegd studioverhoor van 14 februari 2007 van verdachte, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte (hoofdstuk 17, bladzijden 144-184).
2. Een verslag, van het Nederlands Forensisch Instituut, van 3 oktober 2006, opgemaakt door de beëdigde deskundige [arts en patholoog], arts en patholoog (NFI-zaaknummer: [zaaknummer], sectie nummer: [sectienummer]) (hoofdstuk 2, bladzijden 022 tot en met 030).
3. Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 20 augustus 2008 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2].
4. Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 20 augustus 2008 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 3].
De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde,
in de periode van 7 april 2006 tot en met 21 april 2006 te Haarlem en Utrecht, nadat op 7 april 2006 in Nederland het misdrijf was gepleegd van artikel 289 Wetboek van Strafrecht (moord), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, sporen van dat misdrijf heeft vernietigd en/of weggemaakt en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken, immers hebben verdachte en zijn mededader(s)
- een auto welke betrokken was bij genoemd misdrijf en waarin sporen van dat misdrijf aanwezig waren, schoongemaakt en opgehaald (in [plaats]) en
- enig geldbedrag betaald/laten betalen en
- die auto naar een autosloperij gebracht en
- die auto bij dat sloopbedrijf achtergelaten en
- kledingstukken met daarop sporen van dat misdrijf weggegooid en
- autopapieren verbrand.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank is, met de verdediging en anders dan het Openbaar Ministerie, van oordeel dat verdachte op grond van het bepaalde in artikel 189, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht niet strafbaar is ten aanzien van het bewezen geachte feit. Zoals hiervoor is vastgesteld, bestuurde verdachte zijn auto toen de medeverdachte in die auto het slachtoffer met drie kogels in/door het hoofd doodde (feit 1 in zaak A). Onder die omstandigheden mocht verdachte er in redelijkheid van uitgaan dat ook een verdenking van een strafbaar feit tegen hem zou ontstaan. De onder 5. bewezen verklaarde handelingen acht de rechtbank daarom mede te zijn ingegeven om gevaar van vervolging voor zichzelf te ontgaan. Dat verdachte zal worden vrijgesproken van (medeplegen van) het in zaak A onder 1 ten laste gelegde maakt dit niet anders. Verdachte is op grond van voornoemde bepaling dan ook gevrijwaard van straf en de rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd ter zake het feit waarop de vordering betrekking heeft (het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit), zijn [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in hun vordering niet-ontvankelijk.
Verklaart het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van, nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken of de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, sporen van het misdrijf vernietigen of wegmaken of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor niet strafbaar en ontslaat hem te dien aanzien van alle rechtsvervolging.
Verklaart [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in hun vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzitter,
mrs. B. van Berge Henegouwen en C.W. Inden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juli 2012.
Mr. C.W. Inden is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.