RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/2994 ZVW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], wonende te [plaats] in Duitsland, eiser,
het College voor Zorgverzekeringen, verweerder,
gemachtigde mr. S.J.A. Rood.
De rechtbank heeft op 3 juli 2009 een beroepschrift van eiser doorgestuurd gekregen door verweerder, gericht tegen een besluit op bezwaar van verweerder van 4 mei 2009 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2010. Eiser is niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door mevrouw mr. K. Siemeling.
De rechtbank heeft de behandeling ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend. Partijen hebben over en weer schriftelijke reacties ingediend.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak ter zitting van 16 april 2012 voortgezet. Eiser is niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser is in april 2007 naar Duitsland verhuisd en heeft zich daar per 1 januari 2008 officieel gevestigd. Eiser heeft zich per 15 april 2008 ingeschreven bij de Duitse AOK- Gesundheitskasse (hierna: AOK) ten laste van Nederland. Op 13 augustus 2008 heeft het Duitse orgaan het formulier E-121 per 6 juni 2008 aan verweerder bevestigd.
1.2. Bij brief van 8 oktober 2008 heeft verweerder een formulier E-108 aan het Duitse orgaan gestuurd ter afmelding van eiser als verdragsgerechtigde op verstrekkingen ten laste van Nederland, met als reden dat eiser niet in Duitsland zou wonen. Dit formulier is door het Duitse orgaan bevestigd op 23 oktober 2008.
1.3. Na enkele brieven van eiser en een telefoongesprek met eiser op 27 januari 2009, heeft verweerder op 28 januari 2009 opnieuw een formulier E-121 aan het Duitse orgaan verstuurd ter bevestiging. Verweerder heeft eiser per brief van eveneens 28 januari 2009 in kennis gesteld van zijn recht op verstrekkingen ten laste van Nederland. Het Duitse orgaan heeft het formulier E-121 op 26 februari 2009 bevestigd en eiser met ingang van 6 juni 2008 ingeschreven ten laste van Nederland.
1.4. In het bestreden besluit heeft verweerder zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat eiser, omdat hij een wettelijk pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt uit Nederland, op grond van artikel 28 van de EG-Verordening (de Verordening) in zijn woonland Duitsland recht heeft op medische zorg ten laste van Nederland. Eiser is daarvoor op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) een bijdrage verschuldigd.
1.5. Eiser heeft in beroep, kort gezegd, aangevoerd dat ten onrechte een Zvw-bijdrage op zijn AOW-uitkering wordt ingehouden. Aangezien eiser door verweerders toedoen bij de AOK was uitgeschreven, heeft hij kosten moeten maken door zelf een reisverzekering af te sluiten. De medische kosten ten bedrage van € 142 die hij tijdens zijn vakantie eind 2008 heeft gemaakt en die door de reisverzekering niet worden vergoed, dienen door verweerder vergoed te worden, aldus eiser.
2. Beoordeling van het beroep
2.1. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiser verdragsgerechtigd is. Aan de voorwaarden van artikel 28 van de Verordening is voldaan. Eiser woont niet in Nederland maar ontvangt wel een Nederlands pensioen.
2.2. Ter zitting van 31 augustus 2010 heeft verweerder erkend dat de communicatie met eiser niet in alle opzichten is verlopen zoals zou moeten. Ook verweerders standpunt ten aanzien van eisers verzekeringspositie in de periode dat hij door toedoen van verweerder was uitgeschreven, bleek niet zo helder verwoord als had gemoeten. Verweerder is daarom door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om contact met eiser op te nemen om zijn verblijfplaats in de jaren 2007 en 2008 vast te stellen.
2.3. Uit de briefwisseling die vervolgens tussen verweerder en eiser heeft plaatsgevonden, stelt de rechtbank vast dat eisers voornaamste grief in deze zaak is dat hij kosten heeft moeten maken die door toedoen van verweerder door niemand worden vergoed. Eiser doelt daarbij op de medische kosten van € 142 die hij tijdens een vakantie heeft moeten maken. Verweerder heeft eiser bij brief van 12 april 2011 toegezegd deze kosten alsnog aan hem te zullen vergoeden. De rechtbank heeft eiser hierop verzocht aan te geven of deze brief van verweerder hem aanleiding geeft het beroep in te trekken, dan wel om aan te geven waarin het geschil nog gelegen is. De rechtbank heeft hierop geen reactie van eiser ontvangen, zodat de zaak opnieuw op zitting is gepland.
2.4. Eiser heeft naar aanleiding van de uitnodiging voor de tweede zitting op 27 maart 2012 telefonisch contact opgenomen met de griffier. Eiser heeft daarbij aangegeven dat hij de zaak vorig jaar al met verweerder heeft geschikt en ook al de door verweerder beloofde medische kosten vergoed heeft gekregen. Eiser heeft verder telefonisch aangegeven de zaak niet te willen voortzetten en ook niet naar de zitting te zullen komen. Eiser heeft desgevraagd geweigerd het beroep schriftelijk in te trekken of om anderszins nog post in deze zaak te sturen.
2.5. Op grond van hetgeen hiervóór onder 2.3. en 2.4 aan feiten is weergegeven, concludeert de rechtbank dat er geen geschil meer resteert dat nog beslecht dient te worden. De rechtbank zal het beroep van eiser daarom niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB