ECLI:NL:RBAMS:2012:BX2108

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/463 WOB einduitspraak
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak Wob-zaak inzake afgifte minuten bij asielbeschikking

Op 22 juni 2012 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een Wob-zaak (Wet openbaarheid van bestuur) met zaaknummer AWB 10/463. De zaak betreft de afgifte van minuten bij een asielbeschikking. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, had verzocht om toegang tot bepaalde documenten, maar de minister van Veiligheid en Justitie, als rechtsopvolger van de minister van Justitie, weigerde een deel van de informatie op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g (onevenredige bevoordeling) en artikel 11, eerste lid van de Wob (intern beraad/persoonlijke beleidsopvattingen). De rechtbank oordeelde dat de minister in zijn reactie op de tussenuitspraak had gehandeld door samenvattingen te verstrekken, maar dat de weigering om andere informatie te verstrekken niet gegrond was. Eiser was niet verschenen op de hoorzitting die op 27 maart 2012 was gepland, wat de rechtbank als eigen toedoen beschouwde. De rechtbank verklaarde het beroep voor zover gericht tegen het achterwege laten van een hoorzitting en het niet beslissen op het Wob-verzoek gegrond, vernietigde het bestreden besluit I, verklaarde het beroep voor het overige ongegrond, en veroordeelde de verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-. Tevens werd bepaald dat de verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 juni 2012.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/463 WOB
einduitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
eiser,
gemachtigde mr. J.E. Groenenberg,
en
de minister van Veiligheid en Justitie, als rechtsopvolger van de minister van Justitie,
verweerder.
Procesverloop
Op 22 februari 2012 heeft de rechtbank in deze zaak tussenuitspraak gedaan (hierna: de tussenuitspraak), welke in kopie aan deze einduitspraak is aangehecht. De inhoud van deze tussenuitspraak wordt geacht hier te zijn ingelast.
Bij brief van 27 maart 2012 heeft verweerder op de tussenuitspraak gereageerd en een besluit genomen op eisers Wob-verzoek (hierna bestreden besluit II, het bestreden besluit in de tussenuitspraak wordt hierna aangeduid met bestreden besluit I). Bij brief van 18 april 2012 heeft eiser op het bestreden besluit II gereageerd.
Nu verweerder gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen en eiser zich heeft kunnen uitlaten over de wijze waarop dat gebeurt, heeft de rechtbank een nadere zitting niet nodig geacht en het onderzoek gesloten.
De rechtbank doet nu einduitspraak.
Overwegingen
Ten aanzien van de hoorzitting
1.1 Verweerder heeft in zijn reactie op de tussenuitspraak vermeld dat hij in overleg met de gemachtigde van eiser een datum voor een hoorzitting heeft gekozen, te weten dinsdag 27 maart 2012, 10:00 uur. Vervolgens is op 7 maart 2012 een schriftelijke bevestiging verstuurd. Eiser en zijn gemachtigde zijn zonder bericht niet verschenen op de gekozen datum en tijd.
1.2. Eiser heeft ontkend dat hij een uitnodiging heeft ontvangen voor de hoorzitting van 27 maart 2012.
1.3. De rechtbank stelt vast dat eisers gemachtigde niet heeft ontkend dat met hem telefonisch een datum is gekozen voor een hoorzitting. Uitgaande van die gemaakte afspraak had het op zijn weg gelegen om bij twijfel over de geldigheid van die afspraak of omtrent de locatie en tijdstip, contact op te nemen met verweerder. Door dat na te laten heeft (de gemachtigde van) eiser min of meer bewust het risico genomen dat de datum zou passeren zonder een gesprek met het bestuursorgaan. Overigens hecht de rechtbank eraan op te merken dat eiser een eventuele benadeling door deze gang van zaken geheel (of grotendeels) teniet had kunnen doen door zijn standpunten ten overstaan van de rechtbank over het voetlicht te brengen. Helaas is eiser ook op de zitting van de rechtbank van 16 januari 2012 zonder bericht niet verschenen.
1.4. Gelet op het voorgaande houdt de rechtbank het ervoor dat eiser door eigen toedoen de mogelijkheid van een hoorzitting heeft gemist.
Ten aanzien van de Wob
2.1. Verweerder heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak de verzoeken van eiser beoordeeld in het licht van de Wob en een drietal samenvattingen verstrekt. Verweerder heeft gedeeltes van de informatie uit de minuten geweigerd bekend te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g (onevenredige bevoordeling), en artikel 11, eerste lid van de Wob (intern beraad/persoonlijke beleidsopvattingen).
2.2. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit II, ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede onderwerp van het geding vormt.
2.3. Eiser heeft het verstrekken van samenvattingen onvoldoende geacht en heeft verwezen naar de door de rechtbank Middelburg gestelde prejudiciële vragen (zie www.rechtspraak.nl, LJN: BV8942) aan het Hof van Justitie van de EU.
2.4. De rechtbank overweegt dat de prejudiciële vragen van de rechtbank Middelburg zien op de verhouding tussen de minuut en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). In de inhoud van die vragen ziet de rechtbank geen grond om het beroep tegen de verstrekking van een drietal samenvattingen op grond van de Wob gegrond te verklaren. Nu eiser geen andere gronden heeft aangevoerd tegen het Wob-besluit zal de rechtbank dit beroep ongegrond verklaren.
Ten aanzien van het verzoek om aanhouding
3.1. Eiser heeft gevraagd om aanhouding van deze zaak in verband met de voornoemde door de rechtbank Middelburg gestelde prejudiciële vragen.
3.2. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak al een definitief oordeel gegeven over eisers verzoek voor zover dat was gegrond op de Wbp. Het beroep inzake de Wbp zal gelet op het oordeel in de aangehechte tussenuitspraak ongegrond worden verklaard. Aanhouding van het oordeel inzake de Wbp is dan ook niet meer aan de orde. Gelet op hetgeen onder 2.4 is overwogen, is er ook geen aanleiding om deze zaak aan te houden ten aanzien van het Wob-besluit.
De rechtbank houdt de zaak daarom niet aan.
Ten aanzien van de proceskosten
4.1. Zoals de rechtbank in de tussenuitspraak heeft geoordeeld is het beroep ten aanzien van het achterwege laten van een hoorzitting gegrond. Bovendien was de besluitvorming gebrekkig ten aanzien van het verzoek op basis van de Wob. Verweerder heeft dit gebrek hersteld door een drietal samenvattingen te verstrekken. Daarmee is de onrechtmatigheid van het primaire besluit (waarbij in het geheel niet is beslist op grond van de Wob) gegeven. Die onrechtmatigheid is volledig aan verweerder te wijten. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen in de proceskosten, begroot op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bezwaarschrift in een zaak van gemiddeld gewicht).
4.2. Nu het beroep gericht tegen bestreden besluit I gegrond is, zal de rechtbank bepalen dat het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoed wordt.
Beslissing
De rechtbank:
(ten aanzien van bestreden besluit I )
- verklaart het beroep voorzover gericht tegen het achterwege laten van een hoorzitting en het niet beslissen op het wob-verzoek gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I in zoverre;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,- te betalen aan eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150,- (zegge: honderd vijftig euro) vergoedt.
(ten aanzien van bestreden besluit II)
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, voorzitter,
mrs. L.C. Bachrach en A.D. Belcheva, leden, in aanwezigheid van
mr. M. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B