RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5058 WRB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. P.B.Ph.M. Bogaers,
Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. E.W.J.Reijnders.
Bij besluit van 30 mei 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 13 september 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2012. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft op 20 februari 2012 het onderzoek op grond van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heropend om eiser in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op de door de rechtbank ontvangen brief van verweerder van
16 februari 2012. Bij brief van 13 maart 2012 heeft eiser gereageerd. Nadat partijen over en weer nadere reacties hebben ingediend heeft de rechtbank met instemming van partijen de zaak zonder nadere zitting gesloten.
1. Feiten en omstandigheden
1.1 Namens eiser is op 6 mei 2011 verzocht om afgifte van een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand in een klachtprocedure. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek afgewezen op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Bij het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd.
1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij zelf of met behulp van derden een klacht kan indienen bij de Deken van de Orde van Advocaten. Voor het indienen van een klacht wordt doorgaans geen toevoeging verstrekt. Onvoldoende is gebleken dat voor het indienen van deze klacht juridische kennis dan wel juridische bijstand noodzakelijk is.
1.3 Eiser heeft aangevoerd dat de procedure waarvoor hij om een toevoeging heeft verzocht een klacht betreft tegen zijn voormalige asieladvocaat. Deze heeft in ernstige mate gefaald in het verlenen van rechtsbijstand aan eiser en zijn familie tijdens hun asielprocedure.
Eiser heeft verder met een beroep op het gelijkheidsbeginsel aangevoerd dat, nu verweerder in een aantal vergelijkbare gevallen wel is overgegaan tot het verstrekken van een toevoeging in klachtprocedures, verweerder de onderhavige aanvraag ten onrechte heeft geweigerd.
2.1 Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
2.2 Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wrb kan het bestuur de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden.
3. Beoordeling van het geschil
3.1 Verweerder heeft in het Handboek Toevoegen (uitgave april 2007) beleidsregels neergelegd met betrekking tot het verstrekken van toevoegingen. In aantekening 31 bij artikel 12 van de Wrb is neergelegd dat de rechtsbijstand op grond van deze bepaling wordt geweigerd, indien juridische bijstand niet geïndiceerd is, waarbij de rechtzoekende zo nodig gewezen kan worden op andere meer geëigende vormen van hulpverlening zoals maatschappelijk werk, slachtofferhulp of het bureau sociaal raadslieden. Volgens deze aantekening zal in een aantal gevallen weliswaar sprake zijn van een probleem waarvoor de rechtzoekende hulp nodig heeft, maar in het kader van deze wet zal beoordeeld moeten worden of de noodzaak bestaat om juridische bijstand te verlenen. Het niet spreken van de Nederlandse taal, het niet beschikken over juridische kennis of de gezondheid van de rechtzoekende maakt niet dat er een noodzaak tot juridische bijstand bestaat. Volgens aantekening 32 bij artikel 12 van de Wrb is dit artikel van toepassing is op de beoordeling van toevoegingsaanvragen met betrekking tot het indienen van klachten.
3.2 Eiser heeft aangevoerd dat hier sprake is van een ingewikkelde klachtzaak en dat hij daarvoor de bijstand van een advocaat nodig heeft. Het voeren van de klachtprocedure vergt van eisers gemachtigde veel werk om op de hoogte te raken van het asieldossier in die zin dat uitgebreide gesprekken moeten worden gevoerd over de gang van zaken tijdens de asielprocedure en met name over het werk van de voorgaande asieladvocaat die eiser heeft aangeraden om niet te spreken over bepaalde gebeurtenissen in zijn land van herkomst die wel van belang geweest zouden zijn in het kader van zijn asielaanvraag. Eiser had gronden om te vrezen voor vervolging en die zijn ten onrechte door de asieladvocaat niet betrokken bij de asielprocedure. Daarnaast heeft de voorgaande asieladvocaat bedongen dat eiser een bedrag betaalde aan deze asieladvocaat terwijl een toevoeging voor rechtsbijstand in de asielprocedure was afgegeven. Al die werkzaamheden kunnen niet met kans op succes worden verricht door iemand die het asieldossier niet kent, laat staan door een andere persoon of instelling, waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van de Wrb, aldus eiser.
3.3. De rechtbank oordeelt als volgt. Eisers klacht tegen zijn voormalige advocaat is kennelijk gebaseerd op twee stellingen: (1) eisers gronden om te vrezen voor vervolging is ten onrechte niet bij de procedure betrokken, en (2) de voormalige advocaat heeft betaling van een bedrag bedongen terwijl een toevoeging voor rechtsbijstand was afgegeven. Voor het onderbouwen van de tweede stelling, dat de voorgaande asieladvocaat betaling van een bedrag heeft bedongen terwijl een toevoeging was afgegeven is geen juridische kennis nodig die noopt tot een toevoeging voor juridische bijstand. Voor de eerste stelling ligt dat anders. Deze stelling heeft betrekking op hetgeen kan of moet worden aangevoerd met het oog op het welslagen van de asielaanvraag. Daarmee raakt deze stelling de kern van de juridische bijstand die eiser van zijn voormalige asieladvocaat heeft gehad. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat de klacht met succes kan worden ingediend en onderbouwd zonder juridische bijstand. Juridische bijstand is daarom in dit geval noodzakelijk. Deze grond van eiser slaagt dus.
3.4. Dit betekent dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe overweegt de rechtbank nog het volgende.
4.1. Ten aanzien van eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder eerder toevoegingen heeft afgegeven in vergelijkbare klachtzaken. Zo heeft verweerder op 25 november 2010 inzake een klachtzaak een toevoeging afgegeven met kenmerkt 4IJ0275, op 6 juni 2007 heeft verweerder in een klachtzaak een toevoeging afgegeven met kenmerk 4G3119, op 17 april 2007 heeft verweerder in een klachtzaak toevoegingen met de kenmerken 4GC7976 en 4G7980 afgegeven, op 16 april 2007 heeft verweerder in een klachtzaak een toevoeging afgegeven met kenmerk 4GE9291, op 19 januari 2005 heeft verweerder inzake een klacht een toevoeging afgegeven met kenmerk 4EY3862, op 26 juli 2004 heeft verweerder in een klachtzaak een toevoeging afgegeven met kenmerk 4ES5255, op 2 juli 2003 heeft verweerder een toevoeging afgegeven met kenmerk 4EF2084 en ten slotte heeft verweerder op 6 oktober 2003 in een klachtzaak een toevoeging afgegeven met kenmerk 4EI3026.
4.2. Verweerder heeft afgifte van voornoemde toevoegingen op zichzelf niet betwist. Verweerder heeft zich daarbij echter op het standpunt gesteld dat in de periode voorafgaande aan 2010 het beleid door verweerder soepeler werd gehanteerd. Als gevolg van centralisatie van de raden voor Rechtsbijstand is het beleid inhoudende dat geen toevoeging wordt verstrekt op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb, tenzij er sprake is van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid of zwaarwegende belangen van de rechtzoekende, opnieuw onder de aandacht gebracht van de medewerkers van verweerder. Dat heeft ertoe geleid dat de onderhavige aanvraag is getoetst aan dit beleid en vervolgens is afgewezen.
4.3. De rechtbank overweegt dat het beleid van verweerder, zoals neergelegd in het Handboek, in het algemeen niet onredelijk is te achten en verwijst in dat verband naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2009, te vinden op www.rechtspraak.nl, LJN: BJ1865. Dat verweerder gedurende een periode het beleid soepeler heeft gehanteerd leidt niet tot een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel.
5. Ten slotte heeft verweerder zich ten aanzien van de afgifte van een toevoeging van 25 november 2010 inzake een klachtprocedure op het standpunt gesteld dat in die procedure sprake was van een misslag. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat verweerder gehouden is om in het verleden gemaakte fouten te herhalen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 augustus 2009, te vinden op www.rechtspraak.nl, LJN: BJ5554). Gelet op verweerders beleid om geen toevoeging te verlenen in een klachtprocedure en gelet op de omstandigheid dat dit beleid door de rechtbank niet onredelijk wordt geacht zoals hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 3.4, acht de rechtbank het aannemelijk dat er sprake was van een ambtelijke misslag. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat vanaf 2010 strenger wordt toegezien op een correcte toepassing van het beleid.
6. Gelet op het voorgaande, en met name hetgeen onder 3.3. is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De rechtbank zal verweerder opdragen aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze zijn onder toepassing van het Besluit bestuursrecht forfaitair vastgesteld op € 874, - (één punt voor het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, € 437, - per punt, wegingsfactor 1) als kosten van verleende rechtsbijstand. Omdat eiser procedeert op basis van een toevoeging, dienen de proceskosten te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41, - vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874, -, te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Reiling, rechter, in aanwezigheid van M.E. Sjouke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D:B
SB