Parketnummers: 13/529083-09 (A) (Promis)
13/997035-10 (B)
Datum uitspraak: 18 juli 2012
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting “ [naam] ” te [plaats] ,
1. Het onderzoek ter terechtzitting
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A en zaak B.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1, 5, 8, 12, 14, 15, 18 en 20 juni 2012 en 4 juli 2012 en de daaraan voorafgegane proforma zittingen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie J.J. Beliën en R. Klee en van wat verdachten en hun raadslieden, mr. K. Blonk, M.R. Kok, A.N. Slijters en M. Jansen naar voren hebben gebracht.
In de late uren van 10 augustus 2009 is op de [adres 1] een aanslag gepleegd op het leven van [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ). Daarbij zijn vanuit een auto met een automatisch wapen 34 kogels afgevuurd waarbij het slachtoffer door 10 kogels is getroffen, hetgeen hij heeft overleefd. Het onderzoek naar de daders van deze aanslag heeft geresulteerd in de vervolging van vier verdachten. De onderhavige vonnissen bevatten de beoordeling van dit onderzoek en beantwoorden de vraag of de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan de aanslag op [slachtoffer 5] .
De rechtbank heeft er daarbij voor gekozen de door de verdediging van de onderscheiden verdachten gevoerde verweren in alle vonnissen te bespreken, waarbij steeds de kern van het gevoerde betoog is weergegeven en daar waar in het kader van de beoordeling van belang, wordt meer in detail op het aangevoerde ingegaan.
Aan de verdachten is ten laste gelegd het medeplegen van de poging moord op 10 augustus 2009 te Amsterdam, alsmede het in de periode daaraan voorafgaand plegen van voorbereidingshandelingen voor moord. Daarnaast behelst de tenlastelegging de beschuldiging van het voorhanden hebben van diverse wapens, de diefstal van een aantal voertuigen, dan wel de heling daarvan, alsmede van een partij blanco kentekenplaten. Enkele verdachten worden daarnaast verdacht van het bezit van (ver)vals(t)e reisdocumenten en [verdachte] staat tevens terecht op verdenking van een in 2005 gepleegde beroving. De tenlastelegging zoals gewijzigd op de terechtzitting van 24 juni 2010, 24 mei 2011 en 1 juni 2012 is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Waar in het navolgende wordt gesproken over [verdachte] wordt gedoeld op de verdachte [verdachte] en met [naam 2] wordt de verdachte [naam 2] bedoeld.
3.1 Geldigheid van de dagvaarding
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is ten aanzien van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen als ook ten aanzien van de diefstal/heling van de kentekenplaten als meest verstrekkend de nietigheid van de dagvaarding ingeroepen, nu deze niet zou voldoen aan de vereisten zoals vermeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Ten eerste wordt gesteld dat uit de omschrijving van de verweten voorbereidingshandelingen niet blijkt op welk hoofdfeit deze zien. Voor zover het openbaar ministerie met deze wijze van ten laste leggen een voorbereiding van meerdere feiten heeft beoogd, is de tenlastelegging onvoldoende duidelijk. Voor zover het openbaar ministerie alleen de voorbereiding van de moordaanslag op [slachtoffer 5] op het oog heeft gehad, getuigt het separaat ten laste leggen van de voorbereidingen op die aanslag van een innerlijke tegenstrijdigheid omdat (het treffen van) voorbereidingen op een aanslag in de voorbedachte rade ligt besloten. Bovendien laat de omschrijving van voorwerpen in de tenlastelegging - die duidelijk niet bestemd zijn voor de genoemde aanslag - zich met deze optie slecht verenigen.
Ten tweede levert het ten laste leggen van het treffen van voorbereidingshandelingen voor doodslag een innerlijke tegenstrijdigheid en daarmede de nietigheid van de dagvaarding op, nu voorbereiding van doodslag op voorbedachte rade duidt en daarom alleen voorstelbaar is bij moord.
Tenslotte wordt ook ten aanzien van de verweten heling van een partij kentekenplaten de nietigheid van de dagvaarding ingeroepen, omdat uit de omschrijving volstrekt onduidelijk zou zijn op welke (partij) kentekenplaten het verwijt ziet. Is dit de gehele gestolen partij, zijn het de op de bij verdachten in gebruik zijnde auto’s aangetroffen kentekenplaten of betreffen het de aangetroffen of gesignaleerde kentekenplaten?
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie stelt zich ten aanzien van de verweten voorbereidingshandelingen op het standpunt dat bij een bewezenverklaring van de moordaanslag voor een zelfstandige beoordeling van die voorbereidingshandelingen geen ruimte meer bestaat omdat immers volgens vaste rechtspraak voorbereidingshandelingen worden geabsorbeerd in het voltooide delict, dan wel – zoals in dit geval – de poging. Indien de rechtbank zou komen tot een bewezenverklaring van de moordaanslag dient het openbaar ministerie ten aanzien van de verweten voorbereidingshandelingen dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Over de gestelde nietigheid van de ten laste gelegde kentekenplaten heeft het openbaar ministerie zich niet uitgelaten.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging van de voorbereidingshandelingen partieel nietig is maar dat de overige nietigheidsverweren falen omdat voldoende duidelijk is waartegen verdachten zich hebben moeten verweren.
De rechtbank is van oordeel dat het treffen van voorbereidingshandelingen voor doodslag moeilijk voorstelbaar is (vgl. Rechtbank 's-Gravenhage 18 september 2006, LJN AY8446 en Rechtbank Amsterdam 1 juni 2011, LJN BR0272). Het treffen van voorbereidingshandelingen om iemand van het leven te beroven zou immers per definitie duiden op de aanwezigheid van “voorbedachte rade”. Aldus bevat de tenlastelegging een innerlijke tegenstrijdigheid als gevolg waarvan de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard, te weten voor zover daarin voorbereidingshandelingen (poging) tot doodslag zijn ten laste gelegd.
Het openbaar ministerie heeft tijdens het requisitoir, zoals het dat al eerder heeft gedaan tijdens de proforma fase, duidelijk gesteld dat de voorbereidingshandelingen zien op de aanslag op [slachtoffer 5] . Dat dat – in geval van een bewezenverklaring van de aanslag zelf – tot niet-ontvankelijkheid zou leiden, zoals door het openbaar ministerie is betoogd, deelt de rechtbank niet. De rechtbank is niet bekend met de vaste rechtspraak waarop het openbaar ministerie doelt.
Naar het oordeel van de rechtbank komt het openbaar ministerie de bevoegdheid toe zowel de voorbereidingshandelingen als de aanslag zelf cumulatief ten laste te leggen en is het vervolgens aan de rechtbank te bezien in hoeverre naar maatstaven van tijd en plaats sprake is van eenzelfde dan wel verschillende verweten gedraging(en) (vgl. Hoge Raad 11 december 2007, LJN BB6220).
De omschrijving van de kentekenplaten in de desbetreffende subsidiaire varianten van de tenlastelegging geeft duidelijk aan om welke kentekenplaten het gaat; de door de verdediging gestelde onduidelijkheid daaromtrent is er naar het oordeel van de rechtbank niet. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat primair is ten laste gelegd de diefstal van de gehele partij kentekenplaten.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voor het overige geldig is.
3.2 Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is een aantal verweren gevoerd dat ertoe strekt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachten. In de kern komen die verweren op het volgende neer.
A Start van het onderzoek
Ten eerste is aan de start van het onderzoek Hattem een concept van een proces-verbaal van observatie in een ander tegen verdachten lopend onderzoek, Atlas genaamd, ten grondslag gelegd dat onjuiste informatie bevat. Op grond daarvan zijn vervolgens diverse opsporingsmethoden ingezet tegen de verdachten. De verdediging heeft daarbij aangevoerd dat op het moment dat duidelijk werd dat sprake was van onjuiste startinformatie, die fout niet terstond is erkend, maar - in tegendeel - juist is getracht die fout te verhullen en opzettelijk is getracht een valse voorstelling van zaken te geven, waarbij door opsporingsambtenaren valsheid in geschrifte is gepleegd en in verhoren bij de rechter-commissaris niet naar waarheid is verklaard, terwijl de onjuiste startinformatie steeds aan de inzet van nieuwe opsporingsmiddelen ten grondslag is gelegd waardoor de rechter-commissaris telkens werd misleid.
B Gang van zaken met betrekking tot [naam 3]
Een tweede verweer betreft kort gezegd de gang van zaken met betrekking tot de verhoren van verdachte/getuige [naam 3] en de pogingen van het openbaar ministerie om met [naam 3] een deal te sluiten. De verdediging heeft te dien aanzien de stelling betrokken dat door de politie en het openbaar ministerie is getracht belastende verklaringen ten laste van de verdachten te verkrijgen door oneigenlijke druk op [naam 3] uit te oefenen en hem te manipuleren door hem angst aan te praten, hem oneigenlijke toezeggingen te doen, hem af te praten en af te houden van zijn gekozen raadsman, hem te voorzien van het openbaar ministerie welgevallige rechtsbijstand, alsmede dat hem belastende informatie betreffende de verdachten is aangereikt door politieambtenaren, welke informatie vervolgens als eigen wetenschap van [naam 3] is gepresenteerd, teneinde zijn verklaringen als betrouwbaar aan te kunnen merken.
Ten derde is door de verdediging betoogd dat de wijze waarop - onder regie en verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie - in het televisieprogramma Opsporing Verzocht aan de zaak tegen de onderhavige verdachten aandacht is besteed heeft geleid tot onevenredig nadeel voor hen. De verdachten zijn in dat programma als daders van de aanslag op [slachtoffer 5] neergezet en verdachte [naam 4] is met naam en toenaam genoemd, alsmede is zijn beeltenis prominent in beeld gebracht. Daarmee is sprake van een schending van de persoonlijke levenssfeer van de verdachten en hebben politie en openbaar ministerie blijk gegeven van vooringenomenheid jegens de verdachten.
Die vooringenomenheid blijkt, aldus de verdediging, ook hieruit dat politie en justitie een eenzijdig opsporingsonderzoek hebben verricht dat uitsluitend gericht is geweest op het vinden van mogelijk bewijs dat past bij de door politie en justitie aangehangen theorie dat de onderhavige verdachten verantwoordelijk moesten worden gehouden voor de poging liquidatie op 10 augustus 2009 en dat geen, of gebrekkig, onderzoek is gedaan naar sporen die op een andere toedracht zouden kunnen wijzen. Door doelbewust alleen belastend materiaal in ogenschouw te nemen en niet te zoeken naar ontlastend materiaal of dat te negeren, hebben politie en openbaar ministerie blijk gegeven van een ernstige vorm van vooringenomenheid.
Deze argumenten dienen, aldus de verdediging, ieder voor zich dan wel tezamen genomen te leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachten omdat daarmee doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachten aan hun recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekort gedaan, en/of sprake is van een handelwijze waardoor het wettelijk systeem waarop het strafproces is gebaseerd in de kern is geraakt.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft bij repliek de gevoerde verweren weersproken en daarbij in het bijzonder uiteengezet dat geen sprake is geweest van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek in deze zaak en dat voor zover van vormverzuimen sprake zou zijn, die zijn hersteld. Het openbaar ministerie heeft voorts betoogd dat van een onheuse bejegening van de getuige [naam 3] geen sprake is geweest en dat de verdachten overigens geen nadeel van de beweerdelijke handelwijze hebben ondervonden. Daarnaast heeft het openbaar ministerie weersproken dat de wijze van onderzoek in de onderhavige zaak zou getuigen van een tunnelvisie, waarbij het ten aanzien van een aantal door de verdediging genoemde sporen die op een andere toedracht zouden kunnen wijzen, beargumenteerd heeft betoogd dat te dien aanzien geen nader onderzoek mogelijk was.
Artikel 359a Sv bepaalt dat, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, de rechter kan bepalen dat strafvermindering wordt toegepast, bewijs wordt uitgesloten, dan wel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging. De rechter moet beoordelen of aan dat vormverzuim een rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt en moet daarbij rekening houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is ‘het belang dat het geschonden voorschrift dient’. De tweede factor is ‘de ernst van het verzuim’. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is ‘het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Opmerking verdient dat indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim.
Indien de rechter op grond van de hiervoor bedoelde weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval tot het oordeel komt dat niet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, maar dat het verzuim niet zonder consequentie kan blijven, zal hij daaraan een van de in artikel 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen verbinden.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het in het voorbereidend onderzoek begane vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (vgl. Hoge Raad 29 juni 2010, LJN BL0656).
Voorts brengt een redelijke uitleg van het recht op een eerlijk proces mee dat de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie als sanctie aan de orde kan komen indien het wettelijk systeem waarop het strafproces is gebaseerd in de kern is aangetast (vgl. Hof Den Bosch 24 mei 2012, LJN BW6502, [naam criterium] -criterium: Hoge Raad 1 juni 1999, LJN ZD1143).
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt allereerst vast dat op 4 februari 2009 bij een restaurant te Leiderdorp, gelegen aan de [adres restaurant] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om het leven zijn gebracht en dat deze dubbele moord door politie en justitie als een liquidatie in het criminele milieu wordt beschouwd. In het onderzoek naar deze dubbele liquidatie, welk onderzoek de naam Atlas draagt, zijn [verdachte] en [naam 2] aangemerkt als verdachte/subject van onderzoek. Dat heeft geleid tot de inzet van een groot aantal opsporingsmiddelen met betrekking tot deze verdachten, waarbij het dan in het bijzonder ging om observatie door een observatieteam, het plaatsen van een observatiecamera bij door hen gebruikte woningen en het plaatsen van peilbakens onder bij hen in gebruik zijnde voertuigen. Door de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE) is een proces-verbaal opgemaakt, waarin verslag wordt gedaan van anonieme informatie inhoudende dat [verdachte] deel uitmaakt van een groep die zich laat inhuren voor het plegen van diverse feiten, waaronder het plegen van liquidaties.
Voorts is op 25 maart 2009 het levenloze lichaam van [slachtoffer 3] aangetroffen in de duinen bij Hoek van Holland. Ook in dat onderzoek, genaamd Duin, zijn [verdachte] en [naam 2] aangemerkt als subject van onderzoek met de inzet van diverse opsporingsmiddelen als gevolg.
A Start van het onderzoek
Aan de hand van de resultaten van de in het kader van het Atlas-onderzoek ingezette opsporingsbevoegdheden is bij de politie Hollands-Midden in de periode juni/juli 2009 langzaam het beeld ontstaan dat de verdachten [verdachte] en [naam 2] mogelijk bezig zouden kunnen zijn met het voorbereiden van een liquidatie in Amsterdam. De verklaring die de tactisch coördinator [naam coördinator] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, houdt in dat bij de observaties is waargenomen dat de verdachten, die niet in Amsterdam woonachtig waren, veelvuldig in Amsterdam verbleven en daar bezig waren om enkele locaties te bestuderen, mogelijk in verband met een voorgenomen liquidatie, welke gedachte mede werd ingegeven door de reeds ten aanzien van hen bestaande verdenkingen inzake de lopende onderzoeken Atlas en Duin. In het bijzonder zou er interesse zijn voor iets of iemand op de [stadsdeel] . Onbekend was wie het mogelijke slachtoffer van een aanslag zou kunnen zijn. Vervolgens is besloten dat men wilde voorkomen dat er daadwerkelijk een aanslag op iemands leven zou worden gepleegd en daartoe een zogenaamde korte klap te maken. Dat wil zeggen dat de verdachten aangehouden zouden worden in verband met een verdenking van andere strafbare feiten, namelijk de diefstal/heling van auto’s. Bij gelegenheid van observaties was namelijk bekend geworden dat onder anderen [naam 2] gebruik maakte van een of meer gestolen voertuigen. Voorts speelde een rol dat men wilde voorkomen dat zichtbaar zou worden dat de verdachten tegelijk subject van onderzoek waren in het onderzoek Atlas (en Duin) en hoe de over hen beschikbare informatie was verkregen.
Toen bij de Amsterdamse recherche capaciteit beschikbaar kwam om het onderzoek te verrichten dat moest leiden tot de aanhouding van [verdachte] en [naam 2] is daartoe door de politie Hollands-Midden op 7 augustus 2009 aan de politie van het korps Amsterdam-Amstelland informatie verstrekt in de vorm van een zogenaamd proces-verbaal van afgeschermde informatie, met onderliggende stukken. De startinformatie luidde dat [naam 2] gebruik maakt van een Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] (hierna: Golf 60).
Op basis van deze informatie is op 10 augustus 2009 een start gemaakt met het onderzoek Hattem waarbij op de Burgemeester van Leeuwenlaan/hoek Albardagracht een gestolen Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] (hierna: Golf 04) werd waargenomen door een lid van de Quick Response Unit die met het onderzoek was belast.
Diezelfde avond heeft de schietpartij plaatsgevonden waarbij is getracht [slachtoffer 5] van het leven te beroven. Hiernaar is vervolgens een afzonderlijk onderzoek gestart op twee plaatsen delict (de plaats van de schietpartij zelf, te weten de [adres 1] en de plaats waar de auto - van waaruit kennelijk is geschoten - brandend is achtergelaten, te weten het Christoffel Plantijnpad/ Henk Sneevlietpad). Op 11 augustus 2009 wordt door het onderzoeksteam Atlas nieuwe informatie verstrekt aan het onderzoeksteam Hattem, inhoudende – kort gezegd – dat uit bestudering van de beelden van een op de woning aan de [ adres woning 1] gerichte observatiecamera is gebleken dat enige tijd vóór het vermoedelijke tijdstip van de poging liquidatie een viertal mannen die woning hebben verlaten, waaronder [verdachte] , [naam 2] en [naam 5] en dat enige tijd ná de aanslag die mannen in groepjes van twee ( [verdachte] en [naam 5] , en even later [naam 2] en een NN-man) zijn teruggekeerd bij voornoemde woning.
Die informatie, tezamen met de hiervoor weergegeven startinformatie, heeft geleid tot de beslissing van de officier van justitie om de personen die gebruik hebben gemaakt van de woning aan de [ adres woning 1] aan te houden. Voorts is door de rechter-commissaris besloten tot een doorzoeking van die woning. Het verdere onderzoek naar de poging liquidatie is toen ook ondergebracht bij het onderzoek Hattem.
Met betrekking tot de startinformatie is van belang dat één van de onderliggende stukken een concept betreft van een proces-verbaal van observatie van 3 augustus 2009 en dat nadien aan de stukken is toegevoegd een definitieve versie van dat proces-verbaal van observatie dat is gedateerd op 4 augustus 2009 en is ondertekend door de diverse opsporingsambtenaren die deel hebben uitgemaakt van het betreffende observatieteam. Vast staat dat tussen het als startinformatie verstrekte concept en de definitieve versie van het proces-verbaal een aantal verschillen bestaat. Het belangrijkste verschil betreft een in het concept vermelde waarneming van de Golf 60 in relatie tot met name [naam 2] . Daarbij is van belang dat de auto die naar moet worden aangenomen is gebruikt tijdens de aanslag op [slachtoffer 5] en die nadien brandend is aangetroffen, een Volkswagen Golf betreft met het kenteken [kenteken] . Die waarneming is in de definitieve versie van het proces-verbaal niet terug te vinden.
De diverse observanten van het observatieteam Hollands Midden (hierna: OT), hun teamleider [naam teamleider] en twee werkvoorbereiders zijn bij de rechter-commissaris gehoord over de gang van zaken met betrekking tot de totstandkoming van deze processen-verbaal.
Daarbij is in de eerste plaats duidelijk geworden dat bij het OT de werkwijze aldus is geweest dat een (concept)proces-verbaal werd opgemaakt, waarna op diverse momenten door de verschillende betrokken observanten werd getekend, terwijl de datum van opmaak van het proces-verbaal dezelfde bleef. Daarbij was het mogelijk en zelfs gebruikelijk dat soms dagen nadien nog werd ondertekend.
Ten tweede is uit genoemde verhoren duidelijk geworden dat er op enig moment een bijeenkomst tussen leden van het tactisch team van het Atlas-onderzoek en een lid van het OT heeft plaatsgehad in verband met mogelijke identificatie van geobserveerde personen waarna aanvankelijk als NN-man aangeduide personen vervolgens met naam en toenaam konden worden vermeld. Voorts stelt de rechtbank vast dat niet is komen vast te staan hoe bepaalde verschillen in verbalisering van met name de cruciale waarnemingen op 3 augustus 2009 en in het bijzonder van [naam 2] in relatie tot de Golf 60 zijn ontstaan.
Bij gelegenheid van zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft [naam coördinator] voornoemd nog een gespreksverslag overgelegd waarover hij bij die gelegenheid heeft verklaard dat hij dat destijds, dat wil zeggen op 4 augustus 2009, heeft opgesteld en mede ten grondslag heeft gelegd aan de startinformatie die aan de Amsterdamse recherche is verstrekt teneinde het onderzoek Hattem te kunnen starten.
B Gang van zaken met betrekking tot [naam 3]
In het kader van het onderzoek Valdivia heeft op 5 februari 2009 een doorzoeking plaatsgevonden van een woning aan de [adres woning 2] waar op dat moment [verdachte] en [naam 2] zich bevonden. In een aldaar aangetroffen agenda is onder andere een vermelding aangetroffen van het adres [adres 2] , de woning waarvan [naam 3] hoofdbewoner bleek te zijn. Bij die woning is nadien in het kader van de onderzoeken Atlas en Duin een observatiecamera geplaatst. Op de daarmee gemaakte opnamen is te zien dat [verdachte] en [naam 2] frequente bezoekers zijn geweest van deze woning en dat ook verdachte [naam 5] de woning heeft bezocht.
Naar aanleiding van de poging liquidatie op 10 augustus 2009 in de [adres 1] is op 11 augustus 2009 ook in de woning aan de [adres 2] een doorzoeking verricht waarbij onder meer in een afgesloten kast een ton is aangetroffen met daarin een drietal vuurwapens. [naam 3] is daarop aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie en is in die hoedanigheid verhoord op respectievelijk 12 en 13 augustus 2009. Bij gelegenheid van die verhoren heeft [naam 3] verklaard dat de aangetroffen wapens in zijn woning van hem zijn. Daarop is hij heengezonden.
Naar aanleiding van nader onderzoek is [naam 3] op 16 november 2009 opnieuw aangehouden als (blijkens het proces-verbaal van verhoor van deze datum) “verdachte van medeplichtigheid c.q. medeplegen aan (poging) moord (meermalen gepleegd)”. Hij is vervolgens op 16 en 17 november 2009 langdurig verhoord waarbij hij is geconfronteerd met onderzoeksbevindingen van de politie die in tegenspraak zijn met zijn eerdere verklaring dat de in zijn woning aangetroffen wapens van hemzelf zouden zijn. Hij is voorts geconfronteerd met foto’s en andere informatie over met name [verdachte] en [naam 2] die zijn woning bezochten. De verhorende verbalisanten hebben met [naam 3] de feiten en omstandigheden besproken op grond waarvan hij door hen als verdachte werd beschouwd, in het bijzonder met betrekking tot de dubbele moord in Leiderdorp op 4 februari 2009. Zij hebben in dat kader ook gesproken over het feit dat [slachtoffer 3] – althans de auto waar hij gebruik van maakte – op de plek van de liquidatie is geweest en dat deze daarvoor en daarna bij de woning van [naam 3] is geweest. Daarbij is er tevens op gewezen dat nadien [slachtoffer 3] zelf door geweld om het leven is gekomen. De verhoorders hebben tevens met de verdachte gesproken over mogelijk bij hem levende angst voor [verdachte] en [naam 2] en hem de vraag voorgelegd of hij – vanwege die angst – liever zou willen worden gehoord zonder dat daar audio-visuele opnamen van werden gemaakt. Met toestemming van officier van justitie mr. McLean is bij gelegenheid van het verhoor op 17 november 2009 de camera ook daadwerkelijk uitgegaan voor een periode van anderhalf uur. Bij de verhoren is tevens gesproken over de bijstand van een advocaat en is door verbalisanten opgemerkt dat de verdachte op dat moment bijstand kreeg van een advocaat die gelieerd was aan het kantoor van mr. Blonk, raadsvrouwe van [verdachte] en dat die advocaat de door verdachte afgelegde verklaringen aan mr. Blonk - en daarmee aan de andere verdachten - zou kunnen doorspelen.
Van het gesprek met verdachte dat zonder camera heeft plaatsgevonden, is door de verhoorders een afzonderlijk proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin zij hebben vervat wat de verdachte hen heeft verteld, te weten – kort gezegd – dat hij angst heeft voor de groep rond [verdachte] en [naam 2] , dat zij zijn woning hebben gebruikt voor vergaderingen en de opslag van wapens en dergelijke.
De voorlopige hechtenis van verdachte [naam 3] is daarop beëindigd doordat de raadkamer van de rechtbank Amsterdam de vordering gevangenhouding heeft afgewezen. Waarop de verdachte klaarblijkelijk naar Brazilië is vertrokken.
Medio 2010 heeft het openbaar ministerie een rechtshulpverzoek aan de Braziliaanse autoriteiten gericht om aldaar [naam 3] als getuige te horen. Daaraan is uitvoering gegeven in september 2010. [naam 3] is in het bijzijn van een Braziliaanse politiefunctionaris op 21 en 22 september 2010 gehoord. Daarbij waren voorts aanwezig drie Nederlandse politiefunctionarissen, alsmede officier van justitie mr. De Vries . Laatstgenoemde heeft een proces-verbaal opgesteld waarin zij uiteen heeft gezet dat zij aan de getuige heeft toegezegd dat – nadat hij had aangegeven zich zorgen te maken over zijn veiligheid – zij daarover na afloop van het verhoor met hem zou spreken, hetgeen na afloop van het verhoor op 22 september 2010 ook is gebeurd. Toen is ook – aldus nog steeds het proces-verbaal van mr. De Vries – door [naam 3] aangegeven dat hij bereid was naar Nederland te komen voor het afleggen van een nadere verklaring.
Blijkens een naderhand opgesteld ambtsbericht van officier van justitie mr. Beliën zijn de in Nederland geplande verhoren erop gericht geweest de mogelijkheid van een overeenkomst in de zin van de artikelen 226g of 226k Sv met de getuige te verkennen. In dat verband is door de officier van justitie, blijkens zijn ambtsbericht, contact gezocht met mr. Heemskerk, advocaat te Den Haag. Reden voor het benaderen van deze advocaat was, aldus de officier van justitie, dat [naam 3] in Brazilië te kennen had gegeven niet langer bijstand te willen van mr. Canatan die hem tot dan toe had bijgestaan omdat hij met mr. Canatan had afgesproken zich steeds op zijn zwijgrecht te zullen beroepen en dat hij die afspraak niet was nagekomen. Mr. Heemskerk is in contact gebracht met [naam 3] en is tevens verwittigd van het gegeven dat [naam 3] tot dan toe de bijstand van mr. Canatan had gehad.
Mr. Heemskerk heeft daarop met mr. Canatan contact opgenomen en het daaruit voortvloeiende contact tussen mr. Canatan en [naam 3] heeft ertoe geleid dat laatstgenoemde raadsman [naam 3] verder heeft bijgestaan. Bij gelegenheid van het verhoor van [naam 3] als getuige door de rechter-commissaris op 8 februari 2012 heeft hij deze gang van zaken tegengesproken. Hij heeft daarover verklaard dat hem door mr. De Vries in Brazilië is gezegd dat er voor hem een andere advocaat geregeld zou worden en dat zij hem nadien ook aan een nieuwe advocaat heeft voorgesteld.
[naam 3] is vervolgens op 10, 11, 12 en 13 oktober 2010 in Nederland verhoord, waarbij onder andere diverse locaties zijn bezocht. Tot een overeenkomst in de hiervoor bedoelde zin is het niet gekomen.
Op 20 oktober 2009 is in een deel van de Tv-uitzending van het programma Opsporing Verzocht aandacht besteed aan het onderzoek Hattem en aan het door de politie vermoede verband tussen die zaak en de zaken Atlas en Duin en Canyon (het onderzoek naar de daders van de liquidatie van [slachtoffer 4] op 11 augustus 2008). Vast staat dat dit programma gemaakt en uitgezonden wordt met instemming van en onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie en dat de inhoud van het programma door medewerking van de politie tot stand komt. In het programma-onderdeel over de onderhavige zaak is een reconstructie getoond van de aanslag op [slachtoffer 5] , waarna een presentatie is gegeven van de resultaten van het onderzoek naar de daders daarvan. Daarbij is gewag gemaakt van de aanhouding van drie van de vier thans berechte verdachten en de vondst van diverse goederen in de woning aan de [ adres woning 1] die in verband worden gebracht met criminele activiteiten. Voorts is van verdachte [naam 4] een foto getoond waarbij zijn gehele gelaat zichtbaar is en is zijn volledige naam genoemd omdat hij nog voortvluchtig is en de politie in verband daarmee de hulp van het publiek heeft ingeroepen om deze verdachte te achterhalen.
Tevens is ingegaan op het mogelijke verband tussen de zaak Hattem en de hiervoor genoemde onderzoeken waarbij een foto in beeld is gebracht waarop drie van de verdachten te zien zijn met ontbloot bovenlijf met op de rug en rechterarm gelijkende tatoeages, alsmede is geponeerd dat de verdachten, daarbij steeds als daders aangeduid, deel uit zouden maken van een in te huren moordcommando. Daarbij is tevens door de presentatrice van het programma stilgestaan bij het uitzonderlijke karakter van dat gegeven.
Hiervoor is onder A reeds weergegeven welke informatie bij de start van het onderzoek Hattem beschikbaar was. Voor zover hier van belang verwijst de rechtbank daarnaar. Nadien zijn enkele onderzoeksgegevens bekend geworden die mogelijk op een andere toedracht dan wel op andere daders van de aanslag op [slachtoffer 5] zouden kunnen duiden. Zo is door een getuige gewag gemaakt van een auto met een bepaald kenteken die in de [adres 1] mogelijk enkele malen heeft gepost. Voorts is op het wapen waarmee [slachtoffer 5] is beschoten een bloedspoor aangetroffen en is op één van de door dat wapen op de plaats delict uitgeworpen hulzen het dna-profiel van een onbekende man aangetroffen.
De verdachten hebben zich gedurende het onderzoek op hun zwijgrecht beroepen.
A Start van het onderzoek
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld met betrekking tot de gang van zaken rond het tot stand komen van de startinformatie ten behoeve van het Hattem-onderzoek blijkt dat aan het politiekorps Amsterdam-Amstelland onjuiste informatie is verstrekt door het politiekorps Hollands-Midden over de connectie tussen de auto waarmee de aanslag is gepleegd en de gebruikers van de [ adres woning 1] , in het bijzonder [naam 2] . Vast staat voorts dat op basis daarvan bijzondere opsporingsbevoegdheden zijn ingezet, in het bijzonder de doorzoeking van de woning aan de [ adres woning 1] .
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat daarmee sprake is van schending van een beginsel van goede procesorde. Dat levert een vormverzuim op dat is begaan in het voorbereidend onderzoek van de onderhavige zaak, dat niet meer kan worden hersteld.
Het openbaar ministerie heeft aangevoerd dat van herstel wel degelijk sprake is nu het concept van het proces-verbaal van 3 augustus 2009 naderhand is vervangen door een definitief exemplaar, maar daarmee gaat het openbaar ministerie er naar het oordeel van de rechtbank aan voorbij dat het vormverzuim niet zozeer betreft het opmaken en verstrekken van het concept, alswel het daarvan gebruikmaken ter onderbouwing van de noodzaak van de inzet van diverse opsporingsmiddelen.
De rechtbank volgt derhalve de verdediging in haar betoog dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek, maar is niet van oordeel dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachten aan hun recht op een eerlijke behandeling van hun zaak is tekortgedaan. Evenmin kan gesteld worden dat met bedoeld vormverzuim het wettelijk systeem waarop het strafproces is gebaseerd in de kern is aangetast ( [naam criterium] -criterium). Dat brengt mee dat dit vormverzuim op zichzelf niet dient te leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachten.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende:
Anders dan door de verdediging is bepleit, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat bij de verstrekking van die onjuiste informatie opzet van de zijde van de politie en/of openbaar ministerie in het spel is geweest. Evenmin acht de rechtbank aannemelijk dat naderhand met geantedateerde processen-verbaal en leugenachtige verklaringen ten overstaan van de rechter-commissaris is getracht de onjuiste gang van zaken te verhullen en dat op die manier is getracht de rechtbank te misleiden.
In de eerste plaats geldt daarbij dat uit het dossier (waarin zich verscheidene aanvankelijk als concept verstrekte observatie-verbalen bevinden) alsmede uit de verhoren van de leden van het observatieteam bij de rechter-commissaris volgt dat het niet ongebruikelijk was om concepten van observatie-processen-verbaal te verstrekken, waarbij van belang is dat snelheid van werken geboden was omdat men vreesde voor een nieuwe liquidatie en die wilde voorkomen. Dat maakt minder aannemelijk dat in het onderhavige concept proces-verbaal opzettelijk onjuiste informatie is opgenomen.
Ten tweede overweegt de rechtbank dat de werkwijze met betrekking tot de ondertekening van processen-verbaal van observatie zoals die door de leden van het observatieteam in de verhoren bij de rechter-commissaris is uiteengezet, eenvoudig kan leiden tot fouten. Zij heeft in ieder geval tot gevolg gehad dat de datum van ondertekening die onder die processen-verbaal is vermeld niet juist is. Tevens kan naderhand niet meer worden gereconstrueerd hoe en wanneer precies bepaalde informatie in het proces-verbaal terecht is gekomen. Uit de verhoren over de totstandkoming van het proces-verbaal van 3 augustus 2009 is echter geenszins aannemelijk geworden dat daarbij de opzet is geweest om de rechter te misleiden.
Dat neemt niet weg dat de slordige en onzorgvuldige werkwijze naar het oordeel van de rechtbank terecht naderhand is aangepast.
Een derde punt dat in dit verband bespreking behoeft, is het gespreksverslag dat door [naam coördinator] bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris is overgelegd. Door de verdediging is bepleit dat de informatie die in dat verslag is vermeld niet op 3 augustus 2009 kan zijn verkregen door [naam coördinator] omdat daarin sprake is van informatie die op dat moment nog niet bekend was.
De rechtbank volgt die stelling niet. Zoals door de officier van justitie bij repliek uiteen is gezet, is reeds voor 3 augustus 2009 bekend geworden dat gebruik is gemaakt van gestolen auto’s met kentekenplaten die afkomstig zijn van een partij blanco kentekenplaten die in Voorschoten is ontvreemd. Aannemelijk is dat [naam coördinator] als tactisch coördinator van die informatie op de hoogte is geweest. Voor het overige zijn er enkele kleinere verschillen tussen de tekst van het gespreksverslag en de aan het startverbaal ten grondslag gelegde observatie-verslag, maar uit het verhoor van [naam coördinator] komt naar voren dat [naam coördinator] als tactisch coördinator informatie heeft kunnen aanvullen met vermoedens aan de hand van de hem bekende stand van zaken in het onderzoek Atlas.
Niet aannemelijk is derhalve dat dit gespreksverslag achteraf is opgesteld met het doel om de rechter te misleiden aangaande de gang van zaken rond de start van het onderzoek.
In aanmerking genomen dat, zoals gezegd, bij de politie de vrees bestond dat een nieuwe liquidatie op handen was en dat snel ingrijpen geboden was om die te voorkomen, acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat die snelheid – zoals door de officier van justitie bij repliek heeft verklaard – heeft geleid tot het uitwisselen van een veelheid aan informatie door diverse personen en dat de verslaglegging daarvan door de geboden spoed onvoldoende zorgvuldig is geweest.
Ten vierde behoeft nog bespreking het proces-verbaal ‘komen tot [naam 6] ’ dat door [naam coördinator] is opgesteld en aan de verstrekte startinformatie ten grondslag is gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat dat proces-verbaal is opgesteld ter misleiding van de rechter. Dat de suggestie die in het proces-verbaal is vervat, namelijk dat ene [naam 6] die in het pand van [naam pand] op de [stadsdeel] verbleef doelwit zou kunnen zijn van een ophanden zijnde liquidatie, achteraf bezien niet klopt doet daaraan niet af. In de fase waarin dit proces-verbaal werd opgesteld, bestond slechts een vermoeden dat sprake was van mogelijke voorbereiding van een liquidatie en dat daarbij kennelijk bijzondere belangstelling bestond voor de [stadsdeel] bij de door de recherche vermoede daders van die voorgenomen liquidatie. In die context en tegen de achtergrond van de eerdere liquidatie van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die mogelijk door dezelfde personen zou zijn begaan, is geenszins onbegrijpelijk dat gezocht werd naar een eventueel verband tussen die liquidatie en het mogelijke slachtoffer van de voorgenomen liquidatie en dat die informatie werd verstrekt ter onderbouwing van de noodzaak tot ingrijpen over te gaan om zodoende een nieuwe liquidatie te voorkomen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de voorts nog door de verdediging bij pleidooi gedane suggestie dat de startinformatie achteraf is geconstrueerd dan ook in het geheel niet aannemelijk geworden. In dat scenario ligt het overigens ook bepaald niet voor de hand dat in de definitieve versie van het proces-verbaal van observatie van 3 augustus 2009 cruciale informatie weggelaten wordt. Daaraan doet niet af dat die startinformatie nadien mede aan de aanvraag van bob-middelen ten grondslag is gelegd.
B Gang van zaken met betrekking tot [naam 3]
Bij de beoordeling van de vraag of de hiervoor geschetste gang van zaken rond de getuige [naam 3] tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachten, dan wel tot bewijsuitsluiting, dan wel tot strafvermindering moet leiden, dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, begaan in het voorbereidend onderzoek in deze zaak tegen deze verdachten.
De rechtbank stelt in dat kader vast dat [naam 3] aanvankelijk is aangehouden als verdachte van vuurwapenbezit en – in november 2009 – als verdachte in de zaken Atlas en Duin. De verhoren in november 2009 hebben – voor zover daarin wordt gesproken over de aard en reikwijdte van de tegen [naam 3] bestaande verdenkingen – ook vrijwel uitsluitend betrekking op gebeurtenissen voorafgaand aan augustus 2009. Voor zover door de verdediging is betoogd dat de heenzending van [naam 3] in augustus 2009 – in strijd met de voor het openbaar ministerie geldende richtlijn – is geschied met het oogmerk [naam 3] tot het afleggen van belastende verklaringen tegen de verdachten te brengen, is de rechtbank van oordeel dat die stelling geenszins aannemelijk is geworden, in aanmerking genomen dat op dat moment op geen enkele wijze een dergelijke druk werd uitgeoefend op de verdachte.
De rechtbank stelt voorts vast dat [naam 3] in de verklaringen die hij in augustus 2009 heeft afgelegd over de herkomst van de wapens en (aanvankelijk) ook in de verklaringen van november 2009 evident niet naar waarheid verklaard heeft. Dat geldt ook voor zijn verklaring dat hij [verdachte] en [naam 2] niet kent. Dat onder die omstandigheden gaandeweg steeds meer druk op de verdachte werd gelegd is geenszins onbegrijpelijk en – in het licht van de ernstige verdenkingen jegens de verdachte – ook alleszins te billijken. Dat geldt ook voor de opmerkingen van de verhorende verbalisanten over de door hen veronderstelde angst bij [naam 3] , een angst die hij overigens in het gesprek op 17 november 2009 buiten de camera om, en nadien in Brazilië ook heeft bevestigd.
Nadien is bij de politie en het openbaar ministerie de wens ontstaan om met [naam 3] een deal te sluiten waarbij [naam 3] als kroongetuige zou kunnen optreden in de strafzaken tegen de onderhavige verdachten, te weten in de zaken Atlas en Duin. Dat zijn immers de zaken waarin de genoemde autoriteiten informatie hadden die duidt op mogelijke wetenschap bij [naam 3] over de feiten en de mogelijke betrokkenheid van de verdachten.
Tegen de achtergrond van de omstandigheid dat het hierbij gaat om verdenking van betrokkenheid bij liquidaties in het criminele milieu, zeer ernstige levensdelicten die met reguliere opsporingsmethoden vaak zeer lastig op te lossen zijn, is de keuze om te proberen tot zo een overeenkomst te komen zeer wel verdedigbaar. Uit die keuze vloeit, naar het oordeel van de rechtbank, voort dat een verdergaande druk op [naam 3] – vanaf dat moment in hoofdzaak als getuige beschouwd door de autoriteiten – mocht worden gelegd teneinde hem te bewegen tot het sluiten van die overeenkomst, waarbij vanzelf spreekt dat die overeenkomst werd beproefd met het oog op het verkrijgen van belastende verklaringen van [naam 3] tegen deze verdachten. Dat hem in dat kader ontoelaatbare toezeggingen zijn gedaan is dan ook niet aannemelijk geworden.
Voor de stelling van de verdediging dat het openbaar ministerie doelbewust heeft getracht [naam 3] van zijn gekozen raadsman weg te houden om hem vervolgens te voorzien van het openbaar ministerie welgevallige rechtsbijstand, heeft de rechtbank onvoldoende aanwijzingen gevonden.
Voor zover ter onderbouwing van deze stelling is aangevoerd dat [naam 3] in Brazilië buiten aanwezigheid van mr. Canatan is gehoord en zonder deze advocaat van het voornemen van dit verhoor op te hoogte te stellen, terwijl justitie wist dat mr. Canatan de advocaat van [naam 3] was, merkt de rechtbank op dat geen rechtsregel ertoe dwingt dat een getuige wordt gehoord met bijstand van een advocaat.
Voor zover in dit kader door de verdediging is aangevoerd dat opnieuw niet mr. Canatan, maar mr. Heemskerk, door justitie is benaderd voor rechtsbijstand aan [naam 3] toen na afloop van de verhoren in Brazilië met [naam 3] is afgesproken dat hij in Nederland verder gehoord zou worden, mede om te bezien of men tot een overeenkomst in de zin van de artikelen 226g of 226k Sv kon komen, overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens het ambtsbericht van mr. Beliën is op dat moment getracht hem wel te voorzien van rechtsbijstand nu de genoemde wettelijke regelingen in bijstand voorzien met betrekking tot het tot stand komen van een overeenkomst. Bij de omstandigheid dat niet mr. Canatan is benaderd, is leidend geweest de mededeling van [naam 3] zelf dat hij niet langer van de diensten van mr. Canatan gebruik zou kunnen maken. Dat [naam 3] daarover in het verhoor bij de rechter-commissaris anders heeft verklaard doet daaraan niet af. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de mededelingen van de officier van justitie in dezen.
Daarbij komt dat in ieder geval tegen bovengenoemde stelling pleit dat de officier van justitie toen hij mr. Heemskerk heeft benaderd hem er terstond van op de hoogte heeft gesteld dat [naam 3] tot dan toe was bijgestaan door mr. Canatan.
Tenslotte geldt in dit verband dat ook voor wat betreft de verhoren op 10 tot en met 13 oktober 2010 bijstand van een raadsman bij die verhoren niet verplicht was, doch dat de te verlenen rechtsbijstand uitsluitend betrekking had op de onderhandelingen over een eventueel te sluiten overeenkomst.
Voor zover nog door de verdediging is betoogd dat aan [naam 3] daderinformatie is verstrekt waarvan de politie vervolgens heeft beweerd dat zijn verklaringen waarin hij die informatie reproduceert als betrouwbaar moeten worden aangemerkt omdat hij over daderinformatie zou beschikken, is de rechtbank van oordeel dat die omstandigheid – wat daar ook van zij – slechts van invloed is op de betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam 3] en de bruikbaarheid ervan voor het bewijs.
Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve geenszins aannemelijk geworden dat door de politie en het openbaar ministerie – in het kader van het vooronderzoek in de zaak Hattem – is getracht met oneigenlijke middelen belastende verklaringen van [naam 3] jegens de verdachten te verkrijgen noch dat met die gestelde handelwijze sprake is van een vormverzuim, in de zin van een schending van beginselen van een behoorlijke procesorde, begaan in het kader van het vooronderzoek in deze zaak. Het verweer dat een van de rechtsgevolgen, genoemd in artikel 359a Sv aan de gestelde handelwijze rond de verhoren van [naam 3] zou moeten worden verbonden, faalt derhalve.
Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een handelwijze waardoor het wettelijk systeem waarop het strafproces is gebaseerd in de kern is geraakt. Immers is hiervoor reeds uiteengezet dat de handelwijze van politie en openbaar ministerie voor wat betreft de steeds grotere druk die op de getuige [naam 3] werd uitgeoefend gerechtvaardigd was in het licht van de ernstige verdenkingen tegen de verdachten en dat overigens niet aannemelijk is geworden dat is gehandeld met de bedoeling om het recht van de verdachten op een eerlijk proces te kort te doen. Daarbij speelt tevens een rol dat uiteindelijk door het openbaar ministerie inzage is verschaft in de uitgewerkte processen-verbaal van verhoor van [naam 3] en dat een integrale toets van de gang van zaken door de verdediging mogelijk is gemaakt.
Bij de beoordeling van dit onderdeel van het verweer van de verdediging stelt de rechtbank voorop dat wanneer, zoals in casu, sprake is van de verdenking van een levensdelict de politie en het openbaar ministerie een gerechtvaardigd belang hebben bij het bevorderen van de opsporing van de daders van een dergelijk ernstig delict door aan het onderzoek daarnaar ruchtbaarheid te geven in de media. Dat geldt evenzeer voor de publicatie van de gegevens van een voortvluchtige verdachte van een dergelijk delict teneinde zijn aanhouding te bewerkstelligen.
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat de wijze waarop de justitiële autoriteiten de publiciteit hebben gezocht in de onderhavige zaak tot onevenredig nadeel voor de verdachten heeft geleid. Dat op enig moment in de uitzending de verdachten als daders van de aanslag op [slachtoffer 5] zijn aangeduid, is in dat stadium weliswaar voorbarig geweest maar dat levert op zichzelf geen ernstige schending van enig beginsel van behoorlijke procesorde op en derhalve geen vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Een en ander geeft evenmin blijk van ernstige vooringenomenheid bij politie en openbaar ministerie.
De rechtbank acht voorts niet aannemelijk geworden dat door de politie en het openbaar ministerie eenzijdig onderzoek is gedaan naar de eventuele betrokkenheid van de thans berechte verdachten. Daarbij betrekt de rechtbank enerzijds dat vanaf het begin van het onderzoek gerede verdenkingen hebben bestaan tegen de verdachten en dat die verdenkingen gaande het onderzoek steeds sterker zijn geworden, terwijl de verdachten zich in die fase – en overigens tot op heden – hoofdzakelijk op hun zwijgrecht hebben beroepen en derhalve geen uitleg hebben verschaft over de hen belastende gegevens en dus ook geen aanleiding hebben gegeven tot nader onderzoek naar een andere toedracht. Door het openbaar ministerie is anderzijds bij repliek beargumenteerd uiteengezet dat enkele sporen en aanwijzingen op zichzelf nader onderzoek zouden kunnen rechtvaardigen maar dat dat hier niet mogelijk was. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat van de door de verdediging gestelde tunnelvisie bij de politie en het openbaar ministerie geen sprake is geweest.
Een en ander kan derhalve niet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie terwijl er naar het oordeel van de rechtbank evenmin grond voor strafvermindering in kan worden gevonden, omdat geen sprake is van een vormverzuim in de zin van 359a Sv en het nadeel dat de verdachten hebben ondervonden niet in verhouding staat tot de ernst van de feiten waarvoor zij terecht staan.
De rechtbank heeft in het voorgaande vastgesteld dat alleen met betrekking tot de start van het onderzoek sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Dienaangaande heeft de rechtbank geoordeeld dat niet gezegd kan worden dat de met opsporing en vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waarbij doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachten aan hun recht op een eerlijke behandeling van de zaak te kort is gedaan, zodat het vastgestelde vormverzuim niet leidt tot het oordeel van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op de voet van voornoemd wetsartikel.
Voorts is er evenmin sprake van dat de politie of het openbaar ministerie, op de gronden als door de verdediging (hiervoor weergegeven onder A – C) aangevoerd, zodanig heeft gehandeld dat daarmee het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt en dat om die reden niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachten dient te volgen ( [naam criterium] -criterium).
Uit het voorgaande volgt dat de door de verdediging aangevoerde argumenten noch ieder voor zich noch in onderling verband en samenhang bezien, leiden tot het oordeel van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn de rechtbank ook anderszins geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het openbaar ministerie in de strafvervolging van de verdachten kan worden ontvangen.
De rechtbank dient dan nog de vraag te beantwoorden of het hiervoor vastgestelde vormverzuim tot een van de andere in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen dient te leiden. Vooropgesteld moet worden dat bewijsuitsluiting als op grond van art. 359a, eerste lid, Sv voorzien rechtsgevolg uitsluitend aan de orde kan komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en uitsluitend in aanmerking komt indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Anders dan door de verdediging bepleit, is de rechtbank van oordeel dat voornoemd vormverzuim niet dient te leiden tot bewijsuitsluiting nu naar het oordeel van de rechtbank
- gelet op hetgeen hiervoor is uiteengezet met betrekking tot de startinformatie - niet gezegd kan worden dat door de (door middel van de onjuiste startinformatie aangevangen) onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. In dat verband kent de rechtbank gewicht toe aan de omstandigheid dat het geheel aan bewijsmateriaal in de onderhavige zaak Hattem niet enkel is gebaseerd op deze in de startinformatie verstrekte gegevens en voorts dat in het definitieve proces-verbaal van observatie van 3 augustus 2009 nog steeds een link wordt gelegd tussen de Golf 60 en, met name, [naam 2] .
Daarnaast behoeft in dit verband nog het volgende bespreking.
De rechtbank volgt de verdediging niet voor zover is bepleit dat de zittingsrechter de rechtmatigheid van de inzet van bob-middelen door de rechter-commissaris in volle omvang, dat wil zeggen met de kennis van nu omtrent de startinformatie, dient te toetsen. De zittingsrechter heeft, zo volgt uit de jurisprudentie, slechts te beoordelen of de rechter-commissaris op basis van de hem destijds verstrekte informatie in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval, hetgeen overigens ook niet is weersproken door de verdediging.
Aan de rechtbank is het voorts om aan de hand van de criteria van artikel 359a Sv te beoordelen of meergenoemd vormverzuim moet leiden tot bewijsuitsluiting hetgeen, op gronden als hiervoor uiteengezet, niet aan de orde is.
Dat betekent dat het verweer van de verdediging dat de resultaten van de doorzoekingen van de [ adres woning 1] en de [adres 3] , en dat de met de aan de hand daarvan ingezette bob-middelen verkregen informatie van het bewijs uitgesloten moeten worden, door de rechtbank wordt verworpen.
Door de verdediging is overigens nog betoogd dat de rechter-commissaris de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachten rechtmatig heeft geoordeeld op basis van de hem verstrekte onjuiste informatie en dat de rechtbank deze alsnog onrechtmatig zou moeten achten en het daarmee verkregen bewijs als onrechtmatig verkregen terzijde zou moeten schuiven. De rechtbank verwerpt ook dat verweer. In het licht van de stelling dat de rechter-commissaris bij voornoemde beslissingen zou zijn misleid, is de rechtbank van oordeel dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in dit geval niet aan beoordeling van de opgeworpen stelling in de weg staat. Maar, evenals ten aanzien van de doorzoekingen en hetgeen daaruit is voortgevloeid reeds door de rechtbank is overwogen, is er geen sprake van schending in aanzienlijke mate van een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, waardoor bewijsuitsluiting zou moeten plaats vinden.
Het voorgaande betekent overigens niet, zoals de verdediging vooronderstelt, dat de rechtbank alsdan een en ander zonder gevolgen zou moeten laten. De rechtbank is van oordeel dat – nu aannemelijk is dat de verdachten daadwerkelijk nadeel hebben ondervonden dat is veroorzaakt door het vormverzuim – dit vormverzuim gecompenseerd kan en dient te worden, in geval van bewezenverklaring, door verlaging van de op te leggen en hierna te vermelden straf in verhouding tot de ernst van het verzuim.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
A Bewijsuitsluitingsverweren
De verdediging heeft uitvoerig op in de verschillende pleitnota’s nader omschreven gronden ten aanzien van diverse onderdelen van het bewijsmateriaal als (subsidiair) verweer gevoerd dat die onderdelen van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Voor zover aan deze verweren de stelling ten grondslag ligt dat – kort gezegd – (onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie) bij de inzet van opsporingsbevoegdheden door opsporingsinstanties bewust gebruik zou zijn gemaakt van onjuiste of niet bestaande informatie en de resultaten daarvan van het bewijs uitgesloten moeten worden, wordt hierbij verwezen naar hetgeen hiervoor reeds in het kader van de niet-ontvankelijkheidsverweren is opgemerkt. De rechtbank is – zoals gezegd – van oordeel dat van bewuste misleiding van de rechter-commissaris of de zittingsrechter geen sprake is en verwerpt deze verweren.
Voor zover ter onderbouwing van deze verweren andere argumenten zijn aangevoerd zal de rechtbank deze hierna bespreken.
1. Identificatie verdachte [naam 5]
Door de verdediging van [naam 5] is aangevoerd dat de aanhouding van [naam 5] onrechtmatig is geweest mede omdat ten behoeve van de identificatie van [naam 5] kennelijk bob-middelen zijn aangewend, zonder dat dit in een proces-verbaal is neergelegd. Deze inzet van oncontroleerbare (bijzondere) opsporingsmethoden en informatie-uitwisseling zou tot uitsluiting van het bewijs van de resultaten van die aanhouding moeten leiden.
De rechtbank acht de stelling dat er kennelijk sprake is geweest van de inzet van niet geverbaliseerde bob-middelen niet aannemelijk. Daarvoor is onvoldoende de enkele opmerking van de als getuige bij de rechter-commissaris gehoorde verbalisant [naam verbalisant] dat hij niet meer weet of de verdachte is uitgepeild of geobserveerd.
Kort na de doorzoeking van de [ adres woning 1] is een observatie gestart op [naam 5] . Dat de politie bij aanvang van die observatie over meer of andere informatie (oude adresgegevens, naam ex-vriendin etc.) betreffende [naam 5] blijkt te beschikken, maakt niet dat daarmee een onderzoek naar zijn verblijfplaats onrechtmatig is.
Ook de omstandigheid dat achteraf niet meer precies valt te reconstrueren op welke wijze en op welk moment men een bepaald gegeven betreffende verdachte heeft verkregen, maakt dit niet anders. Zoals de officier van justitie ter terechtzitting heeft verklaard, betrof het hier informatie afkomstig uit de beschikbare politiesystemen. Dit is, met name gelet ook op het feit dat verdachte [naam 5] al een bekende van de politie was, aannemelijk te achten.
2. Verdenking [verdachte] en [naam 2] - Bewijsuitsluiting wegens ontbreken verdenking in Atlas
Door de verdediging is in de zaken van zowel [verdachte] als [naam 2] het verweer gevoerd dat nu een verdenking tegen deze verdachten in het Atlas-onderzoek zou hebben ontbroken, alle resultaten van de in dit onderzoek ingezette opsporingsmethodes van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Reeds de door de verdediging zelf genoemde informatie (CIE-informatie en de daarop gebaseerde nadere onderzoeksresultaten die betrekking hadden op deze verdachten) levert ten aanzien van deze verdachten een verdenking op in de zin van artikel 27 Sv en kon naar het oordeel van de rechtbank een nader onderzoek, waaronder begrepen de inzet van diverse bob-middelen, naar deze verdachten rechtvaardigen.
3. Bewijsuitsluiting wegens (inhoudelijke) onbetrouwbaarheid.
De verdediging heeft ten aanzien van de hieronder genoemde processen-verbaal en gegevens verweren gevoerd die de strekking hebben dat die verbalen en gegevens niet voor het bewijs gebezigd mogen worden vanwege de onbetrouwbaarheid daarvan.
De rechtbank komt te dien aanzien tot de volgende beslissingen:
a. Verklaringen [naam 3] :
De verdediging heeft omstandig verweer gevoerd over de wijze van tot stand komen van de verklaringen van [naam 3] . Daarover heeft de rechtbank hiervoor reeds het een en ander overwogen. Voor zover nog door de verdediging is betoogd dat de verklaringen van [naam 3] onbetrouwbaar zijn, zowel vanwege de wijze van verkrijging daarvan als vanwege de inhoud van die verklaringen, komt de rechtbank niet toe aan bespreking van dat verweer omdat die verklaringen niet voor het bewijs worden gebruikt.
b. Processen-verbaal van observatie Hollands Midden:
Zoals gezegd is de ten tijde van het onderzoek gehanteerde werkwijze van het OT Hollands Midden bij het opmaken van observatieverslagen, waarbij ongetekende concepten werden ingestuurd die vervolgens later moesten worden ondertekend, minst genomen ongelukkig te noemen en werkte deze werkwijze het maken van fouten in de hand. De conclusie die de verdediging op basis van enkele voorbeelden trekt, voert echter te ver en is - zeker voor zover deze inhoudt dat leden van het observatieteam Hollands Midden zelfs opzettelijk onjuiste informatie zouden hebben verstrekt - onvoldoende onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding het observatieverslag van 3 augustus 2009 en in het verlengde daarvan alle overige observatieverslagen van dit OT als onbetrouwbaar terzijde te schuiven en verwerpt het dienaangaande opgeworpen verweer. Dat geldt in het bijzonder voor het door de verdediging van [naam 5] gevoerde betoog dat het observatieverslag van 16 juli 2009 onbetrouwbaar is en dat de foto’s die bij dat observatieverslag zijn gevoegd niet op die datum zijn gemaakt, nu daarvoor naar het oordeel van de rechtbank iedere aanwijzing ontbreekt.
De verdediging heeft ten aanzien van verschillende bij de opsporing gebruikte technische instrumenten als verweer gevoerd dat de resultaten die deze instrumenten hebben opgeleverd wegens onbetrouwbaarheid niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Het gaat daarbij in het bijzonder om zendmastgegevens en Vialis-gegevens. Daarbij wordt telkens om diverse redenen gewezen op mogelijke foutmarges in de uitgevoerde metingen en de daaruit voortvloeiende onnauwkeurigheid van de resultaten.
Ten aanzien van zendmasten staat vast dat die niet gebruikt kunnen worden voor plaatsbepaling. Zoals uit het verhoor van de deskundige Van der Knijff bij de rechter-commissaris naar voren is gekomen, kan aan de hand van de informatie over de door een telefoon aangestraalde zendmast slechts bij benadering worden vastgesteld waar die telefoon op het moment van aanstralen zich heeft bevonden. Dat brengt derhalve een zekere mate van onnauwkeurigheid met zich.
Met betrekking tot Vialis is de deskundige Vermeulen door de rechter-commissaris gehoord. Hoewel nooit deugdelijk wetenschappelijk onderzocht, sluit ook deze deskundige een zekere foutmarge niet uit, maar dan in die zin dat andere voorwerpen dan autokentekenplaten worden gefotografeerd en op die wijze in het systeem terecht zouden kunnen komen.
Het mag zo zijn dat, zoals de raadsvrouwe van [naam 5] het ten aanzien van de zendmastgegevens omschrijft, deze technische instrumenten geen gegevens opleveren met een forensische nauwkeurigheid, dit heeft echter niet tot gevolg dat die gegevens om die reden niet voor het bewijs zouden kunnen worden gebruikt.
Met het openbaar ministerie is de rechtbank van oordeel dat de resultaten van deze technische instrumenten niet geïsoleerd moeten worden bezien, maar binnen het grotere geheel van alle uit het onderzoek verkregen resultaten. Zeker waar dergelijke gegevens bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen, resultaten van één of meerdere van de genoemde technische instrumenten, maar ook in track & trace-gegevens, peilbakengegevens, camerabeelden of observaties, versterken de resultaten elkaar over en weer en zijn zij binnen het geheel bruikbaar voor het bewijs.
4. Gebruikmaking van gegevens van Vialis is onrechtmatig
Met het openbaar ministerie is de rechtbank van oordeel dat Vialis-gegevens geen gegevens zijn in de zin van de Wet politiegegevens.
Eerdere jurisprudentie lijkt uit te gaan van een gelijkschakeling van ANPR en Vialis-gegevens. In deze jurisprudentie, zo ook in de door de verdediging aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 20 september 2011, LJN BR0554, waarin overigens het standpunt van het gerechtshof Den Haag wordt weergegeven maar waarin de Hoge Raad zelf om cassatietechnische redenen niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling daarvan, worden beide systemen telkens in één adem genoemd.
De rechtbank is echter van oordeel dat er wel onderscheid tussen deze twee systemen moet worden gemaakt. Waar ANPR wordt beheerd door de politie ter uitoefening van politietaken (controle en opsporing), is Vialis een private onderneming die gegevens omtrent verkeersstromen vergaart en in gedigitaliseerde vorm bewaart in het kader van een niet-politietaak. Dat de politie in een voorkomend geval gebruik zal willen maken van die gegevens en er daarom uitgifte van vordert, is te vergelijken met hetgeen op uitgebreide schaal gebeurt bij bijvoorbeeld winkels met beelden van bewakingscamera’s. Van een meewerken aan of bevorderen van het stelselmatig (heimelijk) vergaren van informatie met betrekking tot de bewegingen van burgers in de vrije ruimte zoals de raadsman van [naam 4] stelt, is geen sprake. Dit standpunt miskent immers het eigen (niet-politie) doel van Vialis. Het enkele gebruik door politie van de door een private instelling vergaarde gegevens maakt deze gegevens nog niet tot politiegegevens in de zin van de Wet.
5. Uit de tijdstippen van aankomst en vertrek van verdachten en auto’s bij de [ adres woning 1] kan niet de conclusie getrokken worden dat verdachten ook (gezamenlijk) van die auto’s gebruik maakten. Door Vialis geregistreerde kentekens kunnen bovendien bij meerdere auto’s behoren.
Door de verdediging is betoogd dat de enkele omstandigheid dat een auto met een bepaald kenteken op een bepaalde plaats is waargenomen niet met zekerheid wil zeggen dat ook de verdachten zich op dat moment in die auto hebben bevonden. Daar komt bij dat op een aantal in dit onderzoek voorkomende auto’s vervalste kentekenplaten zijn aangebracht waardoor niet kan worden uitgesloten dat er tegelijkertijd meerdere auto’s met een gelijkluidend kenteken rondreden.
Ook wat dit argument betreft is de rechtbank van oordeel dat de resultaten van dergelijke waarnemingen niet geïsoleerd moeten worden bezien, maar binnen het geheel van alle uit het onderzoek verkregen resultaten. Ook hier geldt dat zeker daar waar dergelijke gegevens bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen, resultaten van één of meerdere van de genoemde technische instrumenten of observaties, de resultaten van al die onderdelen elkaar onderling versterken.
De veelheid van momenten waarop bijvoorbeeld is waargenomen dat een of meer verdachten, vaak in vaste combinaties de woning aan de [ adres woning 1] verlaten, waarna korte tijd later een bepaalde auto wegrijdt, deze auto vervolgens enige tijd later weer terugkeert waarna tot slot verdachten de woning aan de [ adres woning 1] weer binnengaan, is illustratief.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de door de politie op basis van deze gegevens getrokken conclusies aangaande de koppeling van bepaalde verdachten aan bepaalde auto’s, in twijfel te trekken. Bovendien geldt dat de verdachten hun door de verdediging opgeworpen stellingen daarover mogelijk aannemelijk hadden kunnen maken door met een alternatief scenario te komen en te verklaren waar ze zich na het verlaten van de [ adres woning 1] dan wél bevonden en hoe het dan mogelijk is dat ze daar telkens op hetzelfde moment en in hetzelfde gezelschap weer terugkeren, doch dat zij hebben verkozen hierover geen verklaring af te leggen.
Voorts merkt de rechtbank op dat, indien het zo zou zijn dat er daadwerkelijk tegelijkertijd meerdere auto’s met hetzelfde kenteken in Amsterdam zouden rondrijden, dit bijvoorbeeld bij Vialis conflicterende meldingen zou hebben moeten opleveren. Hiervan is echter niet gebleken.
6. Herkenning op beelden camera [ adres woning 1]
Beelden [ adres woning 1] algemeen
De beelden die gemaakt zijn van de [ adres woning 1] op bepaalde momenten van tamelijk slechte kwaliteit. Echter, de combinatie van diverse waarnemingen onderling, alsmede met de andere gegevens uit het onderzoek zoals bijvoorbeeld de bewegingen van de auto’s na het verlaten van en bij terugkomst bij de [ adres woning 1] , maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de politie in redelijkheid tot bepaalde gevolgtrekkingen heeft kunnen komen, mede gezien de omstandigheid dat slechts een zeer beperkt aantal personen van de [ adres woning 1] gebruik maakte.
Herkenning [naam 4]
De raadsman van verdachte [naam 4] heeft bepleit dat het proces-verbaal van herkenning van verbalisant [naam teamleider] d.d. 8 september 2009 niet voor het bewijs mag worden gebruikt omdat het daaraan ten grondslag liggende onderzoek, waarbij een oude politiefoto van verdachte is vergeleken met camerabeelden van de [ adres woning 1] , gebrekkig is en omdat de herkenning van [naam 4] is gebaseerd op waarnemingen die in werkelijkheid niet hebben plaatsgevonden of hebben kunnen plaatsvinden.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de herkenning zoals die heeft plaatsgevonden wel betrouwbaar is. De eisen die de verdediging, onder verwijzing naar een vakbijlage van het NFI, aan een herkenning stelt vinden geen steun in het recht. Nergens uit volgt dat wat in het dagelijks taalgebruik ‘een herkenning’ wordt genoemd, aan dergelijke gedetailleerde eisen zou moeten voldoen. Dagelijks worden verdachten herkend, door getuigen en door verbalisanten. Dat dit geen herkenningen zijn op een wijze als omschreven in de genoemde vakbijlage is duidelijk, maar dat maakt niet dat deze herkenningen niet bruikbaar zouden zijn voor het bewijs.
In het onderhavige geval geldt dit te meer nu de herkenning van verdachte [naam 4] heeft plaatsgevonden door een verbalisant van een observatieteam die speciaal is gekwalificeerd voor het waarnemen en herkennen van personen.
Voorts merkt de rechtbank nog op dat [naam 4] al eerder in het onderzoek Duin met de verdachte [verdachte] in verband is gebracht. Bovendien kan op basis van een vergelijking tussen de foto van de verdachte en de beelden van de [ adres woning 1] in ieder geval niet worden gezegd dat het niet de verdachte [naam 4] kán zijn.
B. Motivering van de bewezenverklaring.
Nu is beslist over de vraag welk materiaal in het dossier voor het bewijs gebezigd kan worden, komt de rechtbank toe aan de vraag of dat wettige bewijsmateriaal toereikend is om tot een bewezenverklaring te komen en of de rechtbank uit dat wettige bewijsmateriaal de overtuiging kan bekomen dat de verdachten zich aan het ten laste gelegde schuldig hebben gemaakt.
De rechtbank stelt dan allereerst vast dat op 10 augustus 2009 omstreeks 23:10 uur bij de politie de melding is binnengekomen dat op de [adres 1] een schietpartij plaats heeft gevonden. Het slachtoffer bleek [slachtoffer 5] te zijn. Hij was op dat moment aangekomen op de [adres 1] , waar hij woonachtig is. Nadat hij zijn auto heeft geparkeerd op de [adres 1] en nadat zijn vriendin en stiefdochter zijn uitgestapt, is een auto voorbij de auto van [slachtoffer 5] gereden. De auto is iets verder gestopt, achteruit gereden en is naast de auto van [slachtoffer 5] gaan staan. Vrijwel direct daarop is door de bijrijder uit die auto op [slachtoffer 5] geschoten. De auto van waaruit is geschoten was een zwarte Golf. Onderzoek op de plaats delict heeft een grote hoeveelheid hulzen opgeleverd. Ook de auto waarin [slachtoffer 5] reed is onderzocht. Uit deze onderzoeken is gebleken dat er minimaal 34 keer geschoten is met een vuurwapen waarmee projectielen van 7.65 mm kunnen worden verschoten. [slachtoffer 5] is zelf door 10 kogels geraakt, maar heeft het overleefd. Hij is geraakt in zijn hoofd, mond, linkerborst, linkerschouder en in zijn zij en oksel.
Omstreeks 23:22 uur heeft de politie een brandende auto in het plantsoen, ter hoogte van de kruising Henk Sneevlietpad met het Christoffel Plantijnpad aangetroffen. Dit betrof een zwarte Golf met het kenteken [kenteken] (hiervoor reeds aangeduid als Golf 60). Aan de buitenkant van de Golf 60 waren inschotopeningen te zien. In de auto zijn twee magazijnen en een automatisch vuurwapen met een magazijn van het merk Scorpion aangetroffen. Bij het rechterachterwiel werd een huls aangetroffen. Het onderzoeksrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) houdt in dat de 35 hulzen kaliber 7,65 mm – 34 op de plaats delict en een huls in de Golf 60 – met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn verschoten met het in de Golf 60 aangetroffen machinepistool Scorpion.
Vaststaat op grond van het voorgaande dat op 10 augustus omstreeks 23.10 uur is geschoten op [slachtoffer 5] , dat hij door 10 kogels is getroffen en dat hij dat heeft overleefd. De auto van waaruit is geschoten is kort daarop brandend aangetroffen op het Christoffel Plantijnpad.
De vraag is of de verdachten voor deze aanslag verantwoordelijk kunnen worden gehouden zoals door het openbaar ministerie is betoogd en door de verdediging is betwist.
In het kader van de beantwoording van die vraag trekt de rechtbank de volgende – door de daaronder weergegeven bewijsmiddelen geschraagde – conclusies:
1. De woning aan de [ adres woning 1] was voornamelijk in gebruik bij de verdachten.
In een tweetal perioden is een observatiecamera gericht geweest op de voordeur van de woning [ adres woning 1] . Op grond van de verschillende observaties in die perioden, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [verdachte] , [naam 2] , [naam 5] en [naam 4] de voornaamste gebruikers zijn van die woning. Dat wordt versterkt door het gegeven dat uit overige observaties naar voren komt dat [verdachte] de gebruiker is van de hierna nader te noemen Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] , en [naam 2] de gebruiker van de ook nog nader te noemen Ford Focus met kenteken [kenteken] . Die auto’s vertrekken in de genoemde perioden steeds binnen enkele minuten vanaf een nabijgelegen weg, nadat de genoemde verdachten die woning verlaten, dan wel arriveren de verdachten binnen enkele minuten bij de woning, nadat de door hen gebruikte auto’s in de directe omgeving van die woning worden geparkeerd.
2. Die woning was in gebruik als safehouse.
Bij de diverse doorzoekingen van de woning aan de [ adres woning 1] zijn onder meer vuurwapens en bijbehorende munitie aangetroffen. Drie vuurwapens van categorie III, merk Glock met munitie van categorie III. Één vuurwapen lag in een slaapkamer met patronen en een houder. De ander lag in een dressoir in de woonkamer met een verlengde patroonhouder en patronen. De derde lag in de bank, inclusief houder en patronen. Voorts is een automatisch vuurwapen het merk Heckler & Koch aangetroffen, categorie II. Dit vuurwapen is in een televisiekast in de woonkamer aangetroffen. In de tas waarin dit vuurwapen lag, zijn tevens twee handgranaten aangetroffen, van categorie II. Naast deze vuurwapens zijn nog telefoons, drie prepaid-paketten, SIM-kaart, batterijen voor mobiele telefoons, zes portofoons met laders, Jerrycans, twee bivakmutsen, twee petten, vier kogelvrije vesten, notitieblok, briefjes met telefoonnummers en namen, geldbedragen, een fotocamera, een boksbeugel, Duck-tape, een breekijzer, een palensleutel, een groot aantal zwarte nitril-handschoenen, een plattegrond van Amsterdam, een Zippo aansteker, Zippo vloeistof, een boek met de titel ‘Doden zonder wroeging’ en een zwarte tas met daarin een blauw zwaailicht aangetroffen. Tevens zijn er twee kentekenplaten aangetroffen voorzien van het kenteken [kenteken] . Deze kentekenplaten zijn in de periode tussen 26 en 27 juli 2009 in Nieuwegein gestolen.
Voor zover door de verdediging is betoogd dat met name [naam 5] weliswaar bezoeker was van de woning maar niet op de hoogte was van de aanwezigheid van – in het bijzonder – de wapens, is de rechtbank van oordeel dat die stelling, gelet op de tijdstippen waarop en de frequentie waarmee [naam 5] de woning bezoekt en de gelijktijdigheid van aankomst en vertrek met de andere verdachten, waarvoor verdachten geen plausibele verklaring heeft gegeven, alsmede gelet op de functionele inrichting van de woning als safehouse, als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven.
De rechtbank concludeert op grond hiervan dat de woning als uitvalsbasis van de verdachten werd gebruikt voor het beramen en voorbereiden van de aanslag op [slachtoffer 5] .
In aansluiting daarop stelt de rechtbank nog vast dat in de hierna nader te noemen Golf 75 bij gelegenheid van de aanhouding van verdachte [verdachte] drie GSM/GPS jammers, een Digital Pocket Bug Detector, een TomTom en een brandstof jerrycan zijn aangetroffen.
In enkele – hierna nog te noemen voertuigen – zijn (delen van) soortgelijke zwarte nitril-handschoenen aangetroffen, als die in de [ adres woning 1] zijn aangetroffen. Op één van die delen is DNA van [verdachte] aangetroffen.
Na de doorzoeking in de [ adres woning 1] heeft op 12 augustus 2009 ook een doorzoeking plaats gevonden in de [adres 3] , de woning waar [naam 5] verbleef. In deze woning is een briefje gevonden waarop ‘ [adres briefje] ’ stond opgeschreven. In die woning zijn voorts twee revolvers aangetroffen. Één van de revolvers is in de keuken in een ruimte onder de oven aangetroffen en de andere in de slaapkamer op een nachtkastje. Beide revolvers zijn vuurwapens die vallen in categorie III. Tevens zijn tijdens deze doorzoeking een Tsjechisch paspoort en een identiteitskaart aangetroffen. Op deze documenten stond de foto van verdachte [naam 5] met de geboortedatum [geboortedatum] . De documenten stonden op naam van [naam 7] . Technisch onderzoek aan het paspoort en de identiteitskaart houdt in dat deze vals respectievelijk vervalst zijn. De rechtbank merkt voorts de aangetroffen voorwerpen aan als een gezamenlijkheid van voorwerpen die kennelijk was bestemd tot het begaan van een moordaanslag. Daaraan doet niet af dat enkele van die voorwerpen niet daadwerkelijk in verband kunnen worden gebracht met de daadwerkelijk gevolgde moordaanslag.
3. De verdachten maakten gebruik van diverse gesloten telefooncircuits.
Op het gasfornuis in de woning aan de [ adres woning 1] is een pannetje met daarin een gedeeltelijk verbrande mobiele telefoon van het merk Nokia aangetroffen. Deze zogenaamde pannetjestelefoon is onderzocht en daaruit is door zowel het NFI als uit de historische printgegevens informatie verkregen. Het telefoonnummer van dit verbrande toestel is [nummer] (hierna: [nummer] ). Onderzoek van het NFI wijst uit dat een aantal sms-berichten opgeslagen stond in het geheugen van de verbrande telefoon. Daarbij werd eveneens een tweetal 06 nummers zichtbaar gemaakt waarmee respectievelijk sms-berichten zijn ontvangen dan wel verzonden. Dit betreffen de nummers [nummer] (hierna: [nummer] ) en [nummer] (hierna: [nummer] ). Aan de hand van de gevorderde historische gegevens is het gebruik van deze drie telefoonnummers inzichtelijk geworden. De gegevens houden in dat (vrijwel) alleen contact tot stand is gebracht tussen de nummers [nummer] , [nummer] en [nummer] onderling (gesloten telecomcircuit 1) en dat deze nummers actief zijn geweest vanaf 28 juni 2009 t/m 10 augustus 2009.
Tijdens de insluitingsfouilleringen is bij [verdachte] een telefoon in beslag genomen met het nummer [nummer] (hierna: [nummer] ) en bij [naam 2] een telefoon met het nummer [nummer] (hierna: [nummer] ). Tijdens de doorzoeking van de woning van [naam 5] aan de [adres 3] is een telefoon in beslag genomen met het nummer [nummer] (hierna: [nummer] ). De gegevens uit deze telefoons zijn over de periode van 6 augustus 2009 t/m 12 augustus 2009 nader geanalyseerd. Die gegevens houden in dat (tezamen met nog een bepaald ander nummer) alleen onderling tussen deze nummers contact tot stand is gebracht (gesloten telecomcircuit 2). De tijdstippen waarop telecomcircuit 2 wordt gebruikt zijn willekeurig, in tegenstelling tot de tijdstippen waarop telecomcircuit 1 actief is geweest. Telcomcircuit 2 is nimmer actief wanneer telecomcircuit 1 in gebruik was.
Een aantal van de in het onderzoek Hattem aangetroffen telefoons is aangeschaft bij de vestiging van de winkel [naam winkel] , de woonplaats van zowel [naam 4] als [naam 5] . De eigenaar van die winkel, [naam eigenaar] heeft verklaard hen beiden te herkennen als bezoekers van de winkel en dat met name [naam 4] , die hij ook [voornaam] noemt, daar vaak kwam.
Ter nadere adstructie van de conclusie dat de verdachten gebruik maakten van gesloten telefooncircuits, stelt de rechtbank nog vast dat ook in het kader van het onderzoek Valdivia op 5 februari 2009 een op dat moment bij [verdachte] en [naam 2] in gebruik zijnde woning op het adres [adres woning 2] is doorzocht waarbij een telefoon in beslag is genomen met het nummer [nummer] . In het geheugen van deze telefoon staan (naast de servicenummers) slechts twee contacten. Daarnaast is nog een andere telefoon met de codenaam [codenaam] aangetroffen, voorzien van slechts 4 contacten in het adresboek, te weten [contact 1] , [contact 2] , [contact 3] en [contact 4] .
4. De verdachten maakten ook gebruik van diverse (gestolen) auto’s.
Op basis van observaties en het onder de auto geplaatste peilbaken staat vast dat [verdachte] de gebruiker is van de Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] (hierna: Golf 75). Op verschillende data in juli 2009 is geobserveerd dat [naam 2] gebruik heeft gemaakt van de Ford Focus met kenteken [kenteken] (hierna: Ford Focus). Op 5 augustus 2009 is die auto ingeruild voor de Golf [kenteken] (hierna: Golf 45). Op die datum is de Golf 45 omstreeks 19:14 uur vanaf de Christiaan Huygenstraat te Breda vertrokken en is om 20:32 uur aangekomen op de Nieuwe Meerweg in Amstelveen. De Golf 45 is vervolgens naar het Kazernepad in Amstelveen doorgereden. De Ford Focus is omstreeks 20:58 uur vanaf de Nieuwe Meerweg in Amstelveen naar Christiaan Huygensstraat te Breda gereden. [naam 8] heeft verklaard dat hij [verdachte] en [naam 2] kent en dat hij als vriendendienst een huurauto naar het Amsterdamse bos te Amstelveen heeft gebracht en dat hij zich kan herinneren dat hij toen ook een auto heeft teruggereden naar Breda. In de woning aan de [ adres woning 1] zijn drie Volkswagen sleutels aangetroffen. Één sleutel behoorde bij de Golf 45. Deze auto stond op naam van [naam B.V. 1] . In de Golf 45 lag tevens een parkeerbonnetje voor de Ford Focus.
Andere auto’s waar verdachten mee in verband zijn gebracht zijn de Golf met het kenteken [kenteken] (hierna de Golf 04), de Golf met het kenteken [kenteken] (hierna: Golf 10), de Golf met het kenteken [kenteken] / [kenteken] (hierna Golf 26) en de Golf [kenteken] (hierna: Golf 07).
De Golf 04 is op 10 augustus 2009 aangetroffen op de Burgemeester van Leeuwenlaan kruising Albardagracht te Amsterdam. De observatiegegevens van 3 augustus 2009 houden in dat deze auto zich in de omgeving van de verdachten [verdachte] of [naam 2] bevond. Omstreeks 22:47 uur die dag is waargenomen dat twee onbekende mannen vanuit de richting van de op de Burgemeester van Leeuwenlaan, vanaf 10 meter vanaf de Albardagracht geparkeerde Golf 04 liepen en in de Ford Focus stapten. Het originele kenteken dat bij de Golf 04 hoorde is [kenteken] . De auto is gestolen in de periode tussen 28 juni 2009 en 29 juni 2009 in De Meern.
De Golf 10 is tijdens een observatie op 21 juli 2009 waargenomen. Er is waargenomen dat [naam 2] uit de kofferbak van de Golf 75 een zwarte Jerrycan pakte en samen met [naam 4] de Brusselsingel in Amsterdam opliep. Omstreeks 21:32 uur stond de Golf 10 op de Oude Haagseweg bij Ringvaartdijk te Amsterdam. [naam 2] hield een zwarte jerrycan schuin bij het geopende benzineklepje. Omstreeks 21:45 uur vertrokken zij in deze auto en parkeerden deze op de Brusselsingel ter hoogte van de Laan van Vlaanderen in Amsterdam. De Golf 10 is op 22 juli 2009 door de politie in beslag genomen. Het in die auto aangetroffen chassisnummer [nummer] behoorde bij een zwarte Golf met kenteken [kenteken] . Deze auto is in de periode tussen 30 juni 2009 tot en met 1 juli 2009 in Utrecht gestolen. Op 23 juli 2009 is gezien dat [verdachte] , [naam 5] en [naam 2] de [ adres woning 1] rond 22:10 uur verlaten. Vervolgens is de Ford Focus om 22:12 uur gaan rijden naar de Laan van Vlaanderen en daarna direct weer terug naar de [ adres woning 1] . Hier komen zij alle drie om 22:37 uur weer terug. De rechtbank concludeert daaruit dat de verdachten naar de plek zijn gereden waar de Golf 10 door hen was achtergelaten en dan constateren dat die auto daar niet meer staat, en zij dus onverrichter zake terugkeren naar de [ adres woning 1] . In dit verband is nog relevant dat om 22:24:40 uur die dag door het telefoonnummer [nummer] een sms-bericht wordt verzonden naar telefoonnummer [nummer] , waarbij de zendmast aan de Sloterweg te Amsterdam wordt aangestraald. De Laan van Vlaanderen valt binnen het bereik van die paal.
De Golf 07 is op 11 augustus 2009 waargenomen in de [adres 3] te Leerdam. [naam 5] werd herkend als bestuurder van deze auto. Uit onderzoek bij de Rijksdienst voor het wegverkeer is gebleken dat dit kenteken op naam is gesteld van een bedrijf, genaamd [tenaamstelling] . Ook de Golf 75 werd door [tenaamstelling] . verhuurd aan een bedrijf, genaamd [naam bedrijf] . De auto’s met het kenteken [kenteken] en [kenteken] zijn verhuurd onder de namen [verhuurnaam 1] en [verhuurnaam 2] . De Ford Focus met het kenteken [kenteken] behoorde toe aan het autoverhuurbedrijf [autoverhuurbedrijf] In de Golf 07 is niet alleen een topje van een nitril-handschoen met daarop het dna van [verdachte] aangetroffen, zoals hiervoor reeds vastgesteld. Er is eveneens een frisdrank-blikje aangetroffen met een vingerafdruk van [naam 4] .
Eén van de drie in de [ adres woning 1] aangetroffen sleutels hoorde bij de Golf [kenteken] die in directe nabijheid van de [ adres woning 1] is aangetroffen. Het originele kenteken dat bij het identificatienummer [nummer] behoort is [kenteken] , die tussen 30 en 31 juli 2009 in Nieuwegein is gestolen. Opvallend is dat het identificatienummer van de Golf [kenteken] hetzelfde is als dat van de Golf [kenteken] . De rechtbank concludeert dat in de tussentijd klaarblijkelijk een andere kentekenplaat op deze gestolen auto is bevestigd.
Tijdens de observatie van 3 augustus 2009 is waargenomen dat een persoon uit de Ford Focus stapte en in de Golf 26 is gestapt en hiermee wegreed.
5. Ook de bij de aanslag gebruikte Golf 60 was in het bezit van de verdachten.
De uitgebrande Golf 60 bleek ook van diefstal afkomstig te zijn. Het originele kenteken dat bij deze auto hoort is [kenteken] . Deze auto is in Best gestolen. De aangifte houdt in dat die diefstal op 10 augustus zou hebben plaatsgevonden, maar op grond van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] bij de rechter-commissaris, acht de rechtbank aannemelijk dat de diefstal eerder heeft plaatsgevonden en dat de aangevers dat niet hebben opgemerkt. Daaraan doet niet af dat de tenaamstelling op 3 augustus 2009 nog is gewijzigd, omdat daarvoor slechts papieren nodig zijn en de fysieke aanwezigheid van de auto niet vereist is. De rechtbank is – mede in aanmerking genomen hetgeen hiervoor onder het kopje 5 op pagina 22 reeds is overwogen en de omstandigheid dat de Volkswagen Golf die het kenteken [kenteken] voert op dat moment niet in Nederland is - van oordeel dat de registraties door Vialis en de waarnemingen van het observatieteam op en na 2 augustus 2009 steeds betrekking hebben op deze auto.
Peilbakengegevens van de op dat moment bij [naam 2] in gebruik zijnde Ford Focus wijzen uit dat dit voertuig op 2 augustus 2009 tussen 13:49 uur en 14:08 uur in [woonplaats] bij de woning van de vriendin van [naam 2] heeft gestaan en tussen 15:09 uur en 15:21 uur op verschillende plekken rondom de woning van [naam 9] te [woonplaats] . [naam 9] heeft verklaard dat [verdachte] en [naam 2] hem regelmatig verzoeken hebben gedaan om gestolen auto’s te leveren, dat hij in de eerste week van augustus 2009 om de hoek bij zijn woning in [woonplaats] een afspraak heeft gehad met [naam 2] en dat hij in de zomer van 2009 van [naam 2] een gsm heeft gekregen waarmee hij de contacten met [naam 2] onderhield en dat dit een zogenaamde één op één gsm betrof. De rechtbank leidt hieruit af dat [naam 9] op 2 augustus 2009 de Golf 60 en de Golf 26 heeft geleverd aan de verdachten.
Gegevens van Vialis Traffic B.V. (hierna: Vialis) houden in dat de Ford Focus vervolgens om 15:21:09 uur diezelfde dag is waargenomen bij het oprijden van de oprit Rijksweg A16 te Rotterdam, met daar achteraan op één en twee seconden afstand de Golf 60 en de hiervoor reeds genoemde Golf 26. Vervolgens zijn de voertuigen naar Amsterdam gereden, waar de Ford Focus samen met de Golf 04 respectievelijk om 15:21:20 en om 17:55:22 worden geregistreerd door Vialis bij Osdorp/s106. De Ford Focus wordt vervolgens om 18:38:21 en 18:43:03 waargenomen op de Europaboulevard/s109. Die nacht wordt de Golf 60 om 00:41:57, 00:43:53, 00:56:21, 01:04:50 en 01:07:33 geregistreerd op de Haarlemmerweg/s 103 en om 01:04:50 bij Osdorp/s106, locaties in de directe nabijheid van de [adres 1] .
Door het observatieteam is op 3 augustus 2009 omstreeks 22:15 uur waargenomen dat een persoon uit de Ford Focus in Uithoorn is uitstapt en in de Golf 26 is ingestapt. Omstreeks 22:16 uur is de Ford Focus met drie personen en de Golf 26 met één persoon vertrokken. Ook de Golf 60 is door het observatieteam waargenomen op 3 augustus 2009. Deze is omstreeks 23:16 uur aan de voorzijde van de Golf 04 op de Burgemeester van Leeuwenlaan te Amsterdam geparkeerd. De Golf 60 en de Golf 04 stonden met de neuzen naar elkaar toe geparkeerd. Dit zijn op dat moment de enige twee auto’s die daar geparkeerd staan. Omstreeks 23:20 uur is gezien dat [verdachte] of [naam 2] en een onbekende man op ongeveer 80 meter van de Golf 04 en de Golf 60 op een leuning van de brug op de Burgemeester van Leeuwenlaan zaten. Door Vialis is geregistreerd dat de Golf 60 op 4 augustus 2009 en op 5 augustus 2009 tussen 22:37 uur en 22:59 uur op de kruising Haarlemmerweg en de Burgemeester de Vlughtlaan heeft gereden, locaties die in de directe nabijheid zijn van de plaats van de aanslag op [slachtoffer 5] .
De Golf 60, de Golf 10, de Golf 04 en de Golf 26 zijn voorzien van kentekenplaten die blijkens de lamineercodes daarvan alle afkomstig zijn uit de partij van 2000 blanco kentekenplaten die op 15 maart 2009 in Voorschoten is gestolen tijdens een bedrijfsinbraak.
6. De verdachten reden in de periode voorafgaand aan de aanslag veelvuldig rond in de sociale omgeving van [slachtoffer 5] met het doel hem te lokaliseren en te observeren.
22 juli 2009
Op 22 juli 2009 is [verdachte] rond 14:29 uur vertrokken vanuit de [ adres woning 1] . De Golf 75, in gebruik bij [verdachte] , heeft vervolgens diverse plekken aangedaan die aan [slachtoffer 5] te koppelen zijn. Zo zijn de [stadsdeel] , de [adres belwinkel] , de [adres moeder] en de [adres 1] aangedaan. In de avond, rond 21:00 uur, is [verdachte] samen met [naam 5] uit de [ adres woning 1] vertrokken. Om 21:02 uur is de Golf 75 vanaf het Kazernepad gaan rijden. De Golf 75 heeft tussen 21:14 en 22:37 uur op de [stadsdeel] gereden. Om 23:48 zijn [naam 5] en [verdachte] weer samen teruggekomen bij de [ adres woning 1] .
28 juli 2009
Op 28 juli 2009 is de Ford Focus, in gebruik bij [naam 2] , rond 22:58 uur vertrokken vanaf de omgeving van de [ adres woning 1] . Om 23:08 uur heeft de Ford Focus in de [adres 1] stilgestaan. De Ford Focus is omstreeks 23:30 uur teruggekomen bij de [ adres woning 1] . Om 23:45 uur zijn [naam 5] , [naam 4] en [naam 2] vanaf de [ adres woning 1] vertrokken en om 23:47 uur is de Ford Focus uit die omgeving weggereden, om om 23:57 uur op de Chet Bakerstraat te arriveren. Op 29 juli 2009 om 02:25 uur zijn [naam 5] , [naam 4] en [naam 2] weer teruggekomen bij de [ adres woning 1] .
3 augustus 2009
Omstreeks 23:47 uur heeft [naam 2] de Ford Focus geparkeerd op de [stadsdeel] . Bij [naam 2] zit een passagier, maar is niet gezien wie deze man is. Omstreeks 23:50 uur zijn [naam 2] en de passagier de snackbar “ [naam snackbar] ” binnengegaan en hebben daar aan een tafeltje gezeten.
Uit de bakengegevens blijkt dat de Ford Focus tot 00:36 uur op de [stadsdeel] is blijven staan. Tussen de telefoonnummers eindigend op [nummer] en [nummer] is er in die periode intensief sms-contact geweest. De [nummer] heeft om 00:09 uur een sms gestuurd naar de [nummer] en straalt daarbij aan op een zendmast op de [adres zendmast] (nabij [adres belwinkel] , belwinkel broer [slachtoffer 5] en ouderlijk huis). De [nummer] heeft om 00:21 uur een sms teruggestuurd en straalt daarbij aan op een zendmast op de [stadsdeel] 295. De [nummer] heeft steeds aangestraald op de zendmast Donker Curtiusstraat of Jan van Galenstraat, terwijl de [nummer] tot 00:25 uur heeft aangestraald op de zendmast aan de [stadsdeel] 295. Vervolgens is het nummer [nummer] zich gaan verplaatsen en zijn andere zendmasten aangestraald.
5 augustus 2009
Uit de telefoongegevens blijkt dat op 5 augustus 2009 tussen de nummers [nummer] en [nummer] wederom veel sms-contact is geweest. De [nummer] heeft vanaf 23:11 uur tot en met 23:54 uur op de zendmast aan de [stadsdeel] 295 aangestraald. De laatste sms van de [nummer] vanuit deze locatie is aan het telefoonnummer eindigend op [nummer] verzonden.
6 augustus 2009
Op 6 augustus 2009 is er ook veel sms-verkeer geweest tussen de [nummer] en de [nummer] . De [nummer] heeft gedurende het sms-contact, dat tussen 00:11 uur en 01:06 plaatsvindt, de zendmast aan de Jan van Galenstraat aangestraald, die zich bij de Van Bossenstraat en de omgeving bevindt. De [nummer] heeft zich gedurende dit contact verplaatst. Zo zijn 7 sms berichten terug te vinden in het dossier. Om 00:30 uur is ge-sms’t “ waarschijnlijk staan in een groep”, om 00:34 uur “Kan niet waarschijnlijk al gezien, allemaal tarief en donker”, om 00:38 uur “ Ja. Waarom anders hier. Die ene is hier gekomen vanaf q. Maar die van ons zal terug moeten keren waarsch alleen”, om 00:40 uur “Ja. Naar deur. Staat nu met groep om de hoek”, om 00:42 uur “Denk zes”, om 00:49 uur “Een deel net weg” en om 01:06 uur “Ok”.
Naar het oordeel van de rechtbank is er – in het licht van de overige vaststellingen – geen andere uitleg voor deze sms-berichten mogelijk, dan dat de verdachten op dat moment bezig zijn met het observeren van [slachtoffer 5] en daarover intensief met elkaar communiceren.
9 en 10 augustus 2009
Op 9 augustus 2009 zijn de verdachten om 22:11 uur vertrokken uit de [ adres woning 1] . De Golf 45 is om 22:16 uur vanaf het Kazernepad vertrokken. Deze is rechtstreeks naar de Burgemeester van Leeuwenlaan gereden, om daar rond 22:32 uur aan te komen. Vervolgens heeft de Golf 45 deze avond vijfmaal de [adres 1] aangedaan, te weten rond 23:29 uur, 23:39 uur, 00:02 uur, 00:39 uur en 01:15 uur, alsmede diverse in de directe omgeving daarvan gelegen straten. Vervolgens zijn [verdachte] en [naam 5] rond 02:06 uur bij de woning aan de [ adres woning 1] gearriveerd. De Golf 45 is eveneens om 02:06 uur aangekomen op het Kazernepad en [naam 2] en [naam 4] zijn om 02:15 uur aangekomen bij de [ adres woning 1] . Tussen de nummers [nummer] en [nummer] is op 9 en 10 augustus intensief sms-contact geweest. Op 10 augustus om 01:29 uur stuurde het nummer [nummer] naar nummer [nummer] een sms-bericht met de tekst “Terug”. De [nummer] straalde de zendmast aan de [adres zendmast] aan (woonomgeving moeder [slachtoffer 5] ).
De in de Golf 75 aangetroffen TomTom is onderzocht en daarbij bleek dat in het ‘zichtbare’ geheugen van de TomTom diverse adressen stonden in de nabijheid van de [adres 1] , te weten:
- Amsterdam – [adres BP] (tankstation BP),
- Amsterdam –S106 Cornelis Lelylaan,
- S106 Osdorp,
- S106 Cornelis Lelylaan,
- Cornelis Lelylaan, en
- Pieter Calandlaan.
Voorts stond daarin een aantal adressen in de nabijheid van de [ adres woning 1] , te weten:
- Amstelveen – [adres Amstelveen] ,
- Bouwenslaan,
- Stationsstraat – Bouwensland, en
- Kazernepad.
Nader onderzoek leverde vervolgens op dat de TomTom meerdere locaties heeft aangedaan in de onmiddellijke nabijheid van plaatsen die een rol speelden in het Hattem-onderzoek. Het gaat hierbij om:
- de [ adres woning 1] ,
- de [adres 4] ,
- de [adres 1] ,
- het OLVG-ziekenhuis te Amsterdam,
- [verblijfplaats 1] (verblijfplaats vriendin van de broer van [slachtoffer 5] )
- [adres koffieshop] te Amsterdam,
- de [adres 2] (verblijfplaats [naam 3] ),
- de [verblijfplaats vriendin] (verblijfplaats vriendin [verdachte] ).
7. De verdachten maakten foto’s van [slachtoffer 5] en zijn sociale omgeving en van de te rijden route vanaf de [ adres woning 1] naar de woning van [slachtoffer 5] .
In de woning aan de [ adres woning 1] is er tevens een Canon fotocamera aangetroffen met telelens. Uit de camera zijn 34 verwijderde foto’s met datum teruggehaald en 686 zonder datum. Ook de aankoopbon van deze camera is in de woning aangetroffen. De camera en de geheugenkaart zijn op 20 mei 2009 gekocht in Rotterdam. Aan de verkoper van deze camera zijn de foto’s van de vier verdachten getoond en hij heeft verklaard dat de foto van [naam 2] het meest lijkt op de man die de camera heeft gekocht. De foto van [naam 5] vond hij lijken op de persoon die bij de aankoop aanwezig is geweest. Nader onderzoek van de camera wijst uit dat op een groot aantal foto’s personen of locaties afgebeeld staan die in relatie stonden met [slachtoffer 5] . Er zijn foto’s aangetroffen van café [naam café] aan de Tweede Hugo de Grootstraat. Dit café heeft [slachtoffer 5] regelmatig bezocht. Ook zijn foto’s aangetroffen van het belhuis [naam belhuis] , waarvan de broer van [slachtoffer 5] de eigenaar is, aan de [adres belwinkel] . Die foto’s zijn deels uit een verdekte positie genomen. Verder zijn foto’s van de ingang van Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) aangetroffen waar ook de auto van [slachtoffer 5] , hijzelf en zijn vriendin op staan. De broer van [slachtoffer 5] is in het OLVG opgenomen geweest nadat hij op 17 mei 2006 is neergeschoten. Ten slotte zijn foto’s aangetroffen die onder andere de route van de nabijheid van de [ adres woning 1] naar het viaduct van het Overtoomse Veld, afslag ringweg Amsterdam A10 tonen. Dit viaduct ligt in de nabijheid van de [adres 1] .
8. De verdachten plaatsten een peilbaken onder de auto van [slachtoffer 5] en gebruikten dat om hem te volgen.
Bij de aanhouding van [verdachte] op 11 augustus 2009 werden onder de stoel in de door hem bestuurde Golf 75 een GPS tracker (peilbaken) en een telefoon (Nokia E71) aangetroffen. Dergelijke trackers maken het mogelijk op afstand objecten te volgen. Dit gebeurt door met een telefoon via sms contact te maken met een in de tracker bevestigde simkaart waarna op het scherm van de telefoon de locatie van de tracker zichtbaar wordt.
Bij doorzoeking van de [ adres woning 1] op 1 september 2009 werd vervolgens een koffer aangetroffen met daarin onder andere drie simkaarthouders en een bevestigingsmagneet. De bij de simkaarten behorende telefoonnummers bleken alle verband te houden met de tracker dan wel de Nokia E71. Tevens werd bij deze doorzoeking een telefoon aangetroffen die uitsluitend gebruikt is voor het opwaarderen van de in de tracker gebruikte simkaarten.
Een onderzoek naar de verkoper van de tracker leidde naar de firma [naam koffieshop] gevestigd aan de [adres koffieshop] . Deze firma bleek al deze voorwerpen als complete set op 6 april 2009 te hebben aangeschaft bij de firma NTM Technologies en deze vervolgens aan een van haar klanten te hebben verkocht. In het geheugen van de bij [verdachte] aangetroffen Nokia E71 bleek als enig opgeslagen adres de [adres koffieshop] voor te komen.
Door onderzoek van de historische telecomgegevens kon worden nagaan waar de tracker en de telefoon zich bevonden ten tijde van gebruik. Deze tracker-gegevens zijn vervolgens gecombineerd met onder andere bakengegevens.
Die gegevens leverden op dat vanaf 15 mei 2009 (met enkele tussenpozen) de tracker en/of de daarmee contact makende Nokia E71, alleen dan wel in combinatie met elkaar, veelvuldig paallocaties aanstraalden op of in de nabijheid van plaatsen die verband hielden met het slachtoffer [slachtoffer 5] , te weten:
- het OLVG-ziekenhuis (ziekenhuis waar de broer van [slachtoffer 5] is opgenomen)
- de [adres 1] (woonadres [slachtoffer 5] )
- de [adres moeder] (woonadres moeder [slachtoffer 5] )
- de [stadsdeel] (revalidatiecentrum waar broer [slachtoffer 5] werd behandeld)
- de [adres moeder vriendin] (woonadres moeder vriendin [slachtoffer 5] )
Voor wat betreft de Nokia E71 begonnen en/of eindigden de gebruikte paallocaties vaak bij verblijfplaatsen van de verdachten te weten de [verblijfplaats 2] vanaf 15 mei 2009 en de [ adres woning 1] vanaf 17 juni 2009 (zie p. 25 036).
Op 6 augustus 2009 was, zo blijkt uit bakengegevens (zie p. 25 456), de Golf 75 naar de vestiging van [naam koffieshop] aan de [adres koffieshop] gereden. Op 7 en 10 augustus 2009 straalden zowel de tracker als de Nokia E71 een locatie aan in de onmiddellijke omgeving van de [adres koffieshop] .
Uit peilbakengegevens blijkt dat de Golf 75 op 10 augustus 2009 om 14:07 uur was vertrokken vanaf het Kazernepad te Amstelveen, waarna hij zich om 15:16 uur bevond op de [adres koffieshop] nabij de vestiging van [naam koffieshop] waar hij om 17:47 uur weer vertrok. Hiervoor is reeds vastgesteld dat dit adres in de in die auto aangetroffen TomTom is teruggevonden als een daarmee bezochte locatie.
De rechtbank is van oordeel dat verbalisanten uit bovenstaande bevindingen in redelijkheid de conclusie hebben kunnen trekken dat door het aanbrengen van een tracker onder de auto van [slachtoffer 5] getracht is de dagelijkse activiteiten en bestemmingen van [slachtoffer 5] in kaart te brengen. Aannemelijk is ook dat de tracker op 6 augustus 2009 door verdachten is weggebracht ter reparatie naar de firma [naam koffieshop] en daar vervolgens op 10 augustus 2009 weer is opgehaald. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verdachten zelf geen enkele verklaring voor bovenstaande bevindingen hebben gegeven.
9. Uit de observaties en gegevens van peilbakens blijkt ook dat de verdachten en hun voertuigen regelmatig een andere in deze zaak relevante plek aandeden: het Christoffel Plantijnpad en de directe omgeving (Ben Websterstraat, Chet Bakerstraat) daarvan.
Op 16 juli 2009 is onder de Golf 75 een baken geplaatst. Deze gegevens en de observaties houden in dat [verdachte] zich in de middag richting de Ben Websterstraat begeeft. Daarna is hij via de [stadsdeel] weer terug gekomen op de Ben Websterstraat waar hij zijn auto omstreeks 16:23 uur heeft geparkeerd en vervolgens naar het Christoffel Plantijnpad is gelopen en heeft hij rond 16:38 uur gedurende 15 minuten heen en weer gelopen tussen Ben Websterstraat en Henk Sneevlietpad. Hij is vanaf het Henk Sneevlietpad naar de Johan Huizingalaan gelopen. Op de kruising Henk Sneevlietpad met de Johan Huizingalaan heeft [verdachte] even stilgestaan en heeft hij 360 graden om zich heen gekeken. Hierna is hij teruggelopen richting de Ben Websterstraat. Na terugkomst is hij met de auto om het park, waar het Christoffel Plantijnpad doorheen loopt, gereden. In de avond is [verdachte] samen met een NN-persoon, die later is herkend als [naam 5] , weer terug gegaan naar de Ben Websterstraat. De Golf 75 werd om 23:37 uur door [naam 5] geparkeerd op de Ben Websterstraat. Vervolgens zijn [verdachte] en [naam 5] teruggekomen vanuit de richting Chet Bakerstraat en zijn vervolgens weer met de auto vertrokken. Uit de bakengegevens blijkt dat de Golf 75 rond 00:30 uur rondjes heeft gereden op de Oude Haagseweg, de Andersonlaan en de Johan Huizingalaan te Amsterdam.
[naam 2] heeft om 21:14 uur de woning aan de [ adres woning 1] verlaten. De Ford Focus is om 21:17 uur vanaf het Kazernepad te Amstelveen vertrokken en via de Schipholdijk naar de A-4 bij Sloten gereden. Van 21:34 uur t/m 21:36 uur is de Ford Focus in de Chet Bakerstraat te Amsterdam.
(…)
[naam 2] heeft om 22:45 uur opnieuw de woning aan de [ adres woning 1] verlaten en de Ford Focus is om 22:47 uur vanaf het Kazernepad te Amstelveen vertrokken naar de Cornelis Lelylaan in Amsterdam. De Ford Focus is om 23:11 vanaf de Cornelis Lelylaan nabij de Delflandlaan te Amsterdam via de Sloterweg naar de Chet Bakerstraat gereden. De Ford is daar van 23:23 uur tot 23:27 uur. Vervolgens is de Ford Focus vanaf de Chet Bakerstraat naar het Kazernepad in Amstelveen gereden.
Om 23:45 uur hebben [naam 2] , [naam 4] en [naam 5] de woning aan de [ adres woning 1] verlaten. De Ford Focus rijdt om 23:48 uur vanaf het Kazernepad te Amstelveen naar de Chet Bakerstraat en is daar te 23.57 uur.
10. De verdachten waren kort voor de aanslag in de buurt van locaties waar [slachtoffer 5] verwacht zou kunnen worden en rond het tijdstip van de aanslag in de directe omgeving van de [adres 1] . Ze kwamen kort na de aanslag paarsgewijs terug bij de [ adres woning 1] .
Op de ingang van de woning aan de [ adres woning 1] zijn camera’s geplaatst geweest. De beelden zijn uitgekeken door een verbalisant. Het proces-verbaal daarvan houdt in dat de verbalisant heeft waargenomen dat op 10 augustus 2009 om 21:31 uur [verdachte] samen met zijn vriendin [naam vriendin] bij de [ adres woning 1] aankomen en dat [verdachte] de voordeur opent. Daarna komen [naam 5] , [naam 2] en [naam 4] in beeld en gaan ook de woning in. De verdachten verlaten om 21:57 uur de woning. [naam 5] komt als eerste naar buiten. Hij draagt een donkere jas en heeft een schoudertas bij zich. Als tweede komt [verdachte] de woning uit. Hij draagt ook een donkere jas, een pet en heeft ook een schoudertas bij zich. [naam 2] komt als derde naar buiten. Hij draagt een grijze capuchontrui en een spijkerbroek. Als laatste komt [naam 4] naar buiten. Ook hij heeft een donkere capuchontrui aan en heeft iets in zijn handen.
Drie minuten nadat [naam 2] en [naam 4] de woning hebben verlaten, te weten om 22:00 uur, is vanaf het Kazernepad de Golf 45 vertrokken, vanaf het Kazernepad naar de Sloterweg, net voorbij het Christoffel Plantijnpad. Vervolgens is de Golf 45 om 22:10 uur vanaf de Sloterweg naar de Chet Bakerstraat gereden waar deze om 22:10 uur is aangekomen. Daarna is de Golf 45 richting de Burgemeester van Leeuwenlaan en de Van Reigersbergenstraat gereden. In deze laatste rit is de Golf 45 langs verschillende in dit onderzoek relevante plaatsen gereden, zoals de woonomgeving van de moeder van [slachtoffer 5] en langs het café [naam café] waar [slachtoffer 5] regelmatig kwam. Om 23:29 uur komen [naam 5] en [verdachte] terug bij de woning. Beide dragen donkerkleurige kleding en een schoudertas.
De Golf 45 is om 23:36 uur aangekomen op het Kazernepad. Drie minuten later om 23:39 uur komen [naam 2] en [naam 4] terug bij de woning. Beide hebben dezelfde kleding aan als bij vertrek. Door de politie zijn de twee meest voor de hand liggende routes nagereden die door de Golf 60 kunnen zijn afgelegd van de [adres 1] naar het Christoffel Plantijnpad en vervolgens met de vluchtauto naar de [ adres woning 1] . Die routes zijn af te leggen binnen de tijd die is verstreken tussen het tijdstip van de aanslag en het moment waarop de verdachten terugkeren bij de woning aan de [ adres woning 1] .
De historische gegevens van zowel het nummer eindigend op [nummer] , [nummer] als de [nummer] houden in dat op 10 augustus 2009 de [nummer] voornamelijk is gebruikt om contact te hebben met de nummers [nummer] en [nummer] . Om 21:55 uur ontving de [nummer] een sms van het servicenummer [servicenummer] . Dit nummer straalde aan op de zendmast aan de Populierenlaan te Amstelveen, in de omgeving van de [ adres woning 1] . De track & trace-gegevens houden in dat de Golf 45 om 22:00 uur vanaf het Kazernepad is vertrokken en rond 22:12 uur op de Chet Bakerstraat is aangekomen. Om 22:13 uur is door het nummer eindigend op [nummer] een sms naar het nummer [nummer] gestuurd. Daarbij is een mast op de [adres mast] aangestraald. De Chet Bakerstraat valt binnen het bereik van die mast. Om 22:46 uur is er sms-verkeer tussen de [nummer] en de [nummer] geweest. De [nummer] is aangestraald op de zendmast aan de Donker Curtiusstraat en de [nummer] is aangestraald op de Einsteinweg. Hier bevond zich volgens de track & trace-gegevens op dat moment ook de Golf 45. Vanaf 22:47 tot 23:12 uur is tussen de [nummer] en [nummer] over en weer sms-contact geweest. De [nummer] is om 22:57 uur aangestraald op de Donker Curtiusstraat en om 22:59 uur is de [nummer] daar ook aangestraald. De [nummer] heeft zich richting de Johan Huizingalaan verplaatst waar deze om 23:11 uur is aangestraald. De Johan Huizingalaan bevindt zich in de directe omgeving van de [adres 1] .
11. Conclusie
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachten allen als medeplegers van de aanslag op [slachtoffer 5] kunnen worden aangemerkt en dat zij tezamen en in vereniging daartoe ook de voorbereidingshandelingen hebben gepleegd.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat de verdachten als groep opereerden en zich grondig en gestructureerd hebben voorbereid op de te plegen aanslag op [slachtoffer 5] . De gebruikte auto’s, het gelijktijdig aankomen en vertrekken bij de woning, de gesloten telefooncircuits en de in verschillende auto’s en de woning aangetroffen identieke nitril-handschoenen, een en ander met het kennelijke doel opsporing te bemoeilijken versterken dat oordeel evenals de omstandigheid dat alle vier de verdachten een grote tatoeage op hun rug hebben met de betekenis ‘Actie is het meest praktisch’. [verdachte] en [naam 2] hebben daarnaast een tatoeage met als betekenis ‘kleine brigade die gespecialiseerd/beroepsmatig mensen doden’. Ze hebben gedurende geruime tijd inspanningen verricht om zicht te krijgen op mogelijke locaties waar zij de voorgenomen aanslag konden plegen en de vluchtauto konden achterlaten. Ze hebben zich daarnaast voorzien van verscheidene wapens en andere voor de aanslag van pas komende voorwerpen. Voorts maakten de verdachten gebruik van een groot aantal gestolen auto’s, alle van het merk en type Volkswagen Golf, waarvan de kentekenplaten afkomstig waren uit een en dezelfde partij, waardoor de conclusie is gerechtvaardigd dat zij die auto’s van één bepaalde leverancier hebben afgenomen. Ook hiervoor geldt, naar het oordeel van de rechtbank, dat die omstandigheid bijdraagt aan de conclusie dat de verdachten in georganiseerd verband opereerden en zich veel moeite hebben getroost om hun activiteiten en de bedoeling daarvan verborgen te houden.
Een andere omstandigheid die de rechtbank van belang acht is het gegeven dat de verdachten steeds een beroep hebben gedaan op hun zwijgrecht. Door de verdediging is betoogd dat ook een andere toedracht van de aanslag op [slachtoffer 5] mogelijk is en dat de hiervoor gerelateerde bevindingen niet dwingen tot de slotsom dat de verdachten als de daders van die aanslag aangemerkt moeten worden. Een – geloofwaardige – alternatieve verklaring voor de activiteiten van de verdachten in de periode voorafgaan aan de aanslag is door hen echter op geen enkel moment gegeven. Dat bijvoorbeeld [naam 5] een briefje met daarop geschreven ‘ [adres briefje] ’ thuis had liggen omdat hij volgens het pleidooi van zijn raadsvrouwe regelmatig een aan die straat gelegen belhuis bezocht, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. De verklaring van [verdachte] dat de in de woning aan de [ adres woning 1] aangetroffen wapens door hem zijn aangeschaft ter bescherming van zijn uit Brazilië overgekomen vriendin en dat de andere verdachten geen weet hadden van de aanwezigheid van die wapens, acht de rechtbank evenmin geloofwaardig. De rechtbank heeft de verdachten ter terechtzitting geconfronteerd met de hiervoor weergegeven bevindingen, die de verdachten belasten, en zij hebben er steeds voor gekozen daarover geen opheldering te verschaffen en een andere uitleg aan die belastende gegevens te geven. Zo is bijvoorbeeld geen verklaring gegeven voor de telefoon die in de woning aan de [ adres woning 1] verbrand in een pannetje op het fornuis is aangetroffen. Voorts kent de rechtbank in dit verband gewicht toe aan de omstandigheid dat de verdachten niet in Amsterdam woonachtig zijn en daar ook niet zijn ingeschreven, alsmede dat in het geheel niet aannemelijk is geworden met welk doel zij desondanks veelvuldig daar verblijven.
Daar komt bij dat de rechtbank in het voorgaande heeft vastgesteld dat de bewegingen en activiteiten van de verdachten op de avond van de aanslag passen in het patroon van handelingen van de daaraan voorafgaande periode, namelijk het rondrijden op plekken waar [slachtoffer 5] mogelijk zou kunnen verschijnen en het communiceren via het – alleen ’s avonds laat in gebruik zijnde – gesloten telefooncircuit. Voorts komen de verdachten terug bij de woning aan de [ adres woning 1] kort na de aanslag, maar op een moment dat er voldoende tijd is geweest om de vluchtauto achter te laten op het Christoffel Plantijnpad.
Aan het voorgaande doet niet af dat door de verdediging is gewezen op enkele sporen en aanwijzingen die zouden kunnen duiden op eventuele andere daders van de aanslag, zoals het bloedspoor op het bij de aanslag gebruikte wapen, het dna van een onbekende man op één van de hulzen die met dat wapen is afgeschoten en de niet aan verdachten te relateren auto die enkele malen heeft gepost in de [adres 1] . Daarbij betrekt de rechtbank dat weliswaar niet is vastgesteld dat de daags na de aanslag aangehouden verdachten recente verwondingen hadden, maar dat op geen enkele manier is komen vast te staan dat het bloedspoor op het aangetroffen wapen ten tijde van de aanslag is veroorzaakt. Ten aanzien van het dna-spoor op de uitgeworpen huls overweegt de rechtbank dat ook dat spoor niet per se als een daderspoor moet worden aangemerkt, omdat geenszins uit te sluiten valt dat een persoon de betreffende kogel op enig moment heeft aangeraakt, zonder dat zulks verband houdt met de gepleegde aanslag. Met betrekking tot de mogelijkheid dat de auto die enkele malen in de [adres 1] heeft gepost gerelateerd is aan de daders van de aanslag, overweegt de rechtbank dat – zoals door de verdediging zelf is gesuggereerd – er verschillende motieven denkbaar zijn voor personen om zicht te krijgen op de activiteiten van het slachtoffer [slachtoffer 5] , die kennelijk een rol speelt in het criminele milieu van Amsterdam, en dat derhalve geenszins valt uit te sluiten dat in de periode dat de verdachten hun aanslag aan het voorbereiden waren, ook andere personen interesse vertoonden in de verblijfplaats van het slachtoffer. Daarmee is geenszins aannemelijk – in het licht van de overige vastgestelde omstandigheden – dat andere personen dan de verdachten de aanslagplegers zijn geweest.
De rechtbank is voorts van oordeel dat weliswaar niet kan worden vastgesteld wie de daadwerkelijke schutter is geweest, maar dat die omstandigheid niet afdoet aan het oordeel dat alle vier de verdachten als medepleger van de aanslag en van de voorbereidingshandelingen daartoe kunnen worden aangemerkt. Uit het voorgaande volgt immers dat alle vier de verdachten bewust en nauw hebben samengewerkt bij de voorbereiding van de aanslag en dat zij het gemeenschappelijk opzet hebben gehad op het om het leven brengen van [slachtoffer 5] .
De rechtbank acht op grond van het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten de aangetroffen auto’s hebben gestolen, maar wel dat zij die tezamen en in vereniging hebben geheeld. De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan de bedrijfsinbraak in Voorschoten waarbij een grote partij blanco kentekenplaten is buitgemaakt. Evenmin komt de rechtbank tot bewijs van de heling van die partij, nu de verdachten alleen kunnen worden gekoppeld aan de op de door hen voorhanden gehouden gestolen auto’s aangebrachte kentekenplaten. Voorts komt de rechtbank tot vrijspraak van het voorhanden hebben van een vervalst reisdocument, zoals ook door het openbaar ministerie en verdediging betoogd. Ten aanzien van [naam 5] komt de rechtbank nog tot bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een aantal wapens en vervalste reisdocumenten in zijn woning.
Standpunt van het openbaar ministerie
Door de officier van justitie is geconcludeerd tot bewezenverklaring van de beroving van [naam 10] door verdachte [verdachte] . Hij heeft daartoe betoogd dat de verklaringen van aangever en zijn vriendin [naam vriendin naam 10] betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt en dat deze steun vinden in de overige verklaringen.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouwe van verdachte is betoogd dat de door de officier van justitie als betrouwbaar aangemerkte verklaringen nu juist niet betrouwbaar zijn. De kennis die [naam vriendin naam 10] draagt van het gesprek in de auto tussen [naam 10] enerzijds en verdachte en [naam 11] anderzijds, kan niet zijn ontstaan door het via de telefoon van [naam 10] meeluisteren met dat gesprek omdat de verbinding met die telefoon meteen na het opnemen van de telefoon is verbroken. De overige belastende verklaringen in het dossier zijn alle te herleiden tot één bron: de aangever. De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak.
Ten aanzien van zaak B zoals die alleen aan verdachte [verdachte] is ten laste gelegd overweegt de rechtbank als volgt:
Op grond van de verklaring van aangever [naam 10] en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting staat vast dat tussen hen op 25 juni 2005 een ontmoeting heeft plaatsgevonden in een auto. Voorts staat vast dat bij die ontmoeting verdachte boos is geworden op [naam 10] en dat hij, verdachte, het Rolex-horloge van aangever heeft meegenomen. [naam 10] verklaart daarover dat hij onder bedreiging van een vuurwapen het horloge heeft moeten afstaan. Verdachte verklaart dat hij het horloge van [naam 10] heeft gekregen omdat hij een schuld van € 20.000,= moest voldoen aan een groep Italianen in verband met een zakelijk geschil.
In deze zaak speelt de telefoon van aangever [naam 10] een rol. Het betreft een Samsung SGH-E330. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juni 2012, opgemaakt door verbalisant [nummer verbalisant] , overgelegd, waaruit volgt dat het niet mogelijk is om een dergelijke telefoon zo in te stellen dat bij het dichtklappen van de telefoon de telefoonverbinding toch open blijft.
Dit leidt tot de conclusie dat aangever en zijn vriendin op dit punt aantoonbaar niet conform de waarheid hebben verklaard. [naam vriendin naam 10] kan na het sluiten van het klepje immers niets meer hebben gehoord via de telefoon. De rechtbank acht de verklaring van [naam vriendin naam 10] op dit punt dan ook niet betrouwbaar en ongeloofwaardig en is van oordeel dat deze verklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten.
Nu voor het overige geen direct steunbewijs voorhanden is dat de verklaring van aangever voor wat betreft de bedreigingen en het tonen van een vuurwapen daarbij kan bevestigen, acht de rechtbank het in zaak B ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij verdachte daarvan vrijspreken. Vast staat weliswaar dat er een ontmoeting tussen verdachte en [naam 10] in de auto heeft plaatsgevonden, maar over wat er vervolgens in de auto is gebeurd bestaan twee verschillende lezingen, waarbij het voor de rechtbank niet mogelijk is vast te stellen welke van die twee de juiste is.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 10 augustus 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 5] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een automatisch vuurwapen kogels op [slachtoffer 5] heeft afgevuurd;
op 11augustus 2009 te Amstelveen tezamen en in vereniging met anderen, wapens van categorie III, te weten drie pistolen van het merk Glock, en munitie van categorie III, te
weten bij die vuurwapens behorende patronen en wapens van de categorie II, te weten een automatisch vuurwapen van het merk Heckler & Koch en handgranaten, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
op tijdstippen in de periode van 1 april 2009 tot en met 11 augustus 2009 te Amstelveen en Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het met anderen te plegen misdrijf van moord, opzettelijk
- een (gehuurde) woning (safehouse), te weten; [ adres woning 1] en
- (gestolen) voertuigen, te weten;
een Volkswagen Golf, voorzien van de valse/vervalste kentekens [kenteken] en/of [kenteken] , en
een Volkswagen Golf, voorzien van het valse/vervalste kenteken [kenteken] , en
een Volkswagen Golf, voorzien van het valse/vervalste kenteken [kenteken] , en
een Volkswagen Golf, voorzien van het valse/vervalste kenteken [kenteken] . en
- (gehuurde) voertuigen, te weten;
een Volkswagen Golf, voorzien van kenteken [kenteken] , en
een Volkswagen Golf, voorzien van kenteken [kenteken] , en
een Volkswagen Golf, voorzien van kenteken [kenteken] , en
een Ford Focus, voorzien van kenteken [kenteken] , en
- vuurwapens, te weten;
een pistool, merk Glock met bijbehorende munitie en
een pistool, merk Glock met bijbehorende munitie en een verlengde patroonhouder en
een pistool, merk Glock met bijbehorende munitie en
een automatisch vuurwapen, merk Heckler & Koch met bijbehorende munitie en
twee patroonhouders en
- 2 handgranaten en
- (gestolen) kentekenplaten en
- mobiele telefoons en 3 prepaid-paketten en een SIM-kaart en een batterij voor mobiele telefoons en
- 6 portofoons met laders en
- jerrycans (al dan niet gevuld met enige brandbare stof) en
- bivakmutsen en petten en
- 4 kogelvrije vesten en
- een notitieblokken en briefjes met telefoonnummers en namen en
- contante geldbedragen en
- zwarte handschoenen en
- een boek over georganiseerde criminaliteit en
- GSM/GPS-verkeer jammers en
- een bug-detector (apparaten bestemd voor het ontdekken/vinden van peilbakens en/of afluisterapparatuur) en
- een foto-camera en
- een boksbeugel en
- Duct-tape en
- een breekijzer en
- een palensleutel (sleutel om palen welke bijvoorbeeld als wegblokkering dienen te kunnen verwijderen) en
- een plattegrond van Amsterdam en
- een zippo aansteker met vloeistof en
- een zwarte tas met daarin een blauw zwaailicht
kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
op tijdstippen in de periode van 30 juni 2009 tot en met 22 juli 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, een personenauto (merk Volkswagen, type Golf, kleur zwart, kenteken [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen wisten, dat het een door diefstal verkregen goed betrof;
in de periode van 1 augustus 2009 tot en met 11 augustus 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, een personenauto (merk Volkswagen, type Golf, kleur zwart, kenteken [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen wisten dat het een door diefstal verkregen goed betrof;
in de periode van 30 juli 2009 tot en met 11 augustus 2009 te Amstelveen, een of meermalen tezamen en in vereniging met anderen, een personenauto (merk Volkswagen, type Golf, kleur zwart, kenteken [kenteken] en/of [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen wisten, dat het een door diefstal verkregen goed betrof;
in de periode van 30 juli 2009 tot en met 11 augustus 2009 te Amsterdam, meermalen tezamen en in vereniging met anderen, een personenauto (merk Volkswagen, type Golf, kleur zwart, kenteken [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde het voorhanden krijgen wisten, dat het een door diefstal verkregen goed betrof;
op in de periode van 26 juli 2009 tot en met 11 augustus 2009 te Amstelveen, tezamen en in vereniging met anderen, twee kentekenplaten (voorzien van kenteken [kenteken] , en afkomstig van een Volkswagen Golf kleur blauw) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen wisten, dat het door diefstal verkregen goederen betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Met betrekking tot de samenloop van de onderscheiden feiten overweegt de rechtbank het volgende. De bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen hebben bestaan uit onder andere het voorhanden hebben van gestolen auto’s en van diverse wapens in de woning aan de [ adres woning 1] . De rechtbank is van oordeel dat te dien aanzien sprake is van een voortgezette handeling nu sprake is van één wilsbesluit.
Met betrekking tot de verhouding tussen de voorbereidingshandelingen voor moord en de daadwerkelijk gevolgde poging moord is de rechtbank van oordeel dat daarbij sprake is van meerdaadse samenloop. Daartoe overweegt de rechtbank dat de voorbereidingshandelingen zich uitstrekken over een substantiële periode. Daar komt bij dat naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk is dat de verdachten niet pas op de avond van 10 augustus 2009 hebben besloten tot daadwerkelijke uitvoering van de voorgenomen moordaanslag te komen, maar dat zij al eerder – in het bijzonder op 6 en 9 augustus 2009 – op zoek waren naar het latere slachtoffer maar dat zich toen niet de gelegenheid heeft voorgedaan (vgl. Hoge Raad 10 februari 2009, LJN BG1648).
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan [verdachte] en [naam 5] een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar zal worden opgelegd, en aan [naam 2] en [naam 4] een gevangenisstraf van 13 jaar en dat de rechtbank zal overgaan tot de onttrekking aan het verkeer, respectievelijk verbeurdverklaring van een groot aantal onder de verdachten in beslag genomen voorwerpen. Het verschil in strafmaat tussen de verdachten heeft de officier van justitie onderbouwd met de stelling dat ten laste van [verdachte] tevens bewezen kan worden verklaard de beroving van [naam 10] in 2005 en dat aan [naam 5] reeds eerder een lange gevangenisstraf is opgelegd.
Voor wat betreft de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de officier van justitie gevorderd de vordering grotendeels toe te wijzen. Hierbij zou ook de schadevergoedingsmaatregel moeten worden opgelegd. De benadeelde partij [benadeelde partij] zou in haar vordering niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is gewezen op de verzwaarde omstandigheden waaronder de verdachten tot nu toe – bijna drie jaar – in voorarrest hebben verbleven, doordat zij staan vermeld op de zogenaamde VGM-lijst, hetgeen leidt tot een aanzienlijke beperking van de vrijheden binnen de penitentiaire inrichting. In het geval van [verdachte] is daarenboven aangevoerd dat hij al die tijd verblijft in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI), waar een nog strikter regime geldt dan in andere inrichtingen.
Voor zover tot bewezenverklaring zou worden gekomen heeft de verdediging ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij] betoogd dat deze niet-ontvankelijk is in zijn vordering voor zover deze betreft de gevorderde vergoeding voor kleding, huurkosten auto en reiskosten familie.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachten zijn naar het oordeel van de rechtbank allen medepleger van de poging liquidatie op [slachtoffer 5] voor zijn woning. Op het slachtoffer is een grote hoeveelheid kogels afgevuurd, waarvan er 10 doel hebben getroffen. Als door een wonder heeft [slachtoffer 5] deze aanslag overleefd. De aanslag is zorgvuldig voorbereid. Verdachten hebben vanuit een safehouse geopereerd waarin een wapenarsenaal is aangetroffen. De gangen van het slachtoffer zijn zorgvuldig nagegaan, waarbij gebruik is gemaakt van meerdere gestolen voertuigen, voorzien van valse kentekenplaten. Op het moment van de aanslag hadden de partner van het slachtoffer en haar dochter de auto nog maar net verlaten. Zij hadden evenzeer gemakkelijk getroffen kunnen worden door de kogelregen.
De verdachten hebben zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Zij hebben welbewust getracht een mensenleven te beëindigen. Een dergelijk feit draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
De rechtbank is van oordeel dat op een dergelijk feit een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is.
Als uitgangspunt voor de strafoplegging bij een (voltooide) moord van onderhavige aard hanteert de rechtbank een gevangenisstraf van 18 jaar, zoals wordt weergegeven in de databank consistente straftoemeting, waarin straffen zijn opgenomen die eerder voor dit soort feiten zijn opgelegd.
Als bijzondere omstandigheden die in dit geval strafverhogend werken heeft de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen:
- de verdachte heeft getracht het slachtoffer voor zijn eigen woning voor de ogen van zijn partner en haar dochter van het leven te beroven;
- de verdachte heeft geen enkel inzicht gegeven in het motief voor zijn handelen;
- gelet hierop en in aanmerking genomen de wijze waarop deze aanslag is begaan, heeft het feit de kenmerken van een kille liquidatie.
Zoals hiervoor is overwogen, is niet komen vast te staan wie van de verdachten de daadwerkelijke schutter is geweest. De rechtbank houdt de verdachten in gelijke mate verantwoordelijk voor de gepleegde feiten. De rechtbank ziet – met inachtneming van de bewezenverklaring – dan ook geen aanleiding om in de op te leggen straffen te differentiëren.
Voorts hebben de verdachten een grote hoeveelheid wapentuig en munitie voorhanden gehad. Naast de wapens in de [ adres woning 1] heeft [naam 5] nog een tweetal wapens in zijn woning voorhanden gehad. Gezien de gevaarsaspecten van wapenbezit dient onbevoegd wapenbezit streng te worden bestraft. Verdachten hebben zich voorts schuldig gemaakt aan heling van een hoeveelheid gestolen voertuigen en kentekenplaten. Feiten als deze brengen de benadeelden naast ergernis en overlast, vaak ook financiële schade toe.
Daarnaast heeft [naam 5] nog (ver)vals(t)e reisdocumenten in bezit gehad. Valse of vervalste reisdocumenten maken een deugdelijke identiteitscontrole onmogelijk en leiden tevens tot schending van het vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in dergelijke van overheidswege verstrekte documenten.
Op grond van het voorgaande, waarbij tevens rekening is gehouden met de respectievelijke justitiële documentatie van verdachten, acht de rechtbank een gevangenisstraf van dertien jaar in beginsel passend en geboden. Als bijzondere omstandigheden die in dit geval strafverminderend werken betrekt de rechtbank ten eerste de compensatie tengevolge van het geconstateerde vormverzuim met betrekking tot de start van het onderzoek. De rechtbank vermindert de straf dienaangaande met zes maanden. De rechtbank brengt eveneens zes maanden straf in mindering ter compensatie van de door verdachten ondergane detentieomstandigheden gedurende het voorarrest van bijna drie jaar. Voor [naam 4] geldt deze compensatie vanzelfsprekend niet. Het tijdsverloop zelf acht de rechtbank in dit geval geen strafverminderende factor nu de tijdsduur van het onderzoek mede is ingegeven door het stelselmatige zwijgen van de verdachten.
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen als genoemd onder de nummers 4, 8, 11, 13-16, 18, 23-28, 37-46, 51-54, 56, 58-62, 65, 67, 69-77, 79-81, 83, 97, 98, 100, 103, 106-11, 113, 115, 117, 118, 120-122, 124 en 125 op de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien die voorwerpen tot het begaan van het onder 3 bewezen geachte zijn bestemd.
Onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen als genoemd onder de nummers 20, 29-31, 33, 35, 36, 63, 64, 66, 68, 114 en 119 van de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn bestemd tot het begaan van het onder 3 bewezen geachte en die voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Voor zover de officier van justitie heeft gevorderd in beslag genomen voorwerpen over te dragen aan het onderzoek ‘Watt’ verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze heeft bedoeld te zeggen het beslag te laten voortduren in de zin van conservatoir beslag. De rechtbank zal ten aanzien van deze voorwerpen dan ook geen beslissing nemen.
Benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
1.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] , gemachtigde mr. M.P. de Klerk, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 11.161,16 (elfduizend honderdeenenzestig euro en zestien cent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Voor wat betreft de post ‘geschatte reiskosten familie’ is de rechtbank van oordeel dat dit geen rechtstreekse schade is die aan de benadeelde is toegebracht door het bewezen geachte feit, zodat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, met dien verstande dat deze schadevergoedingsmaatregel geen betrekking kan hebben op de toegewezen proceskosten.
2.
Nu niet is gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij] ( [naam B.V. 2] ), gemachtigde [gemachtigde] , rechtstreeks schade is toegebracht door een der bewezen geachte feiten, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 46, 47, 56, 57, 289 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 3 ten laste gelegde nietig voor zover het betreft voorbereiding van poging doodslag.
Verklaart het in zaak A onder 4 primair, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair en subsidiair, 9 primair en 10 en het in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 subsidiair, 7 subsidiair en 9 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van poging tot moord.
Ten aanzien van het onder 2, 3, 4 subsidiair, 5 subsidiair, 6 subsidiair, 7 subsidiair en 9 subsidiair bewezenverklaarde:
De voortgezette handeling van:
medeplegen van voorbereiding van moord
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd;
medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, Cornelis Adrianus Pijnen, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd de nummers: 4, 8, 11, 13-16, 18, 23-28, 37-46, 51-54, 56, 58-62, 65, 67, 69-77, 79-81, 83, 97, 98, 100, 103, 106-11, 113, 115, 117, 118, 120-122, 124 en 125 van de beslaglijst, van welke een kopie als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de nummers: 20, 29-31, 33, 35, 36, 63, 64, 66, 68, 114 en 119 van de beslaglijst, van welke een kopie als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de nummers: 2, 3, 3, 5-7, 21, 22, 50, 55, 57, 78, 82, 84-89, 94, 95, 99, 101, 104, 105, 112, 116, 123 en 126-132 van de beslaglijst, van welke een kopie als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] , domicilie kiezende op het adres van zijn gemachtigde mr. M.P. de Klerk, [domicilie] , toe tot een bedrag van € 11.161,16 (elfduizend honderdeenenzestig euro en zestien cent). Dit bedrag is opgebouwd uit een materieel deel van € 7.161,-, een immaterieel deel van € 4.000,-.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 100,-.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , te betalen de som van € 11.161,16 (elfduizend honderdeenenzestig euro en zestien cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 90 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan één van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij [naam B.V. 2] , gemachtigde [gemachtigde] , niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. F.P. Geelhoed en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. West en R. Khattou, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2012.