RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706363-12
RK nummer: 12/3240
Datum uitspraak: 6 juli 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 april 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 april 2012 door the Judge, assistent prosecutor van the office of the state prosecutor general attached to the court of appeal of Naples – office for extraditions (Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats] (Italië) op [1970],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gede¬tineerd in het Huis van Bewaring “[locatie]” te [plaats];
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 juni 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Italiaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een judgment of Court of Assizes of appeal of Naples, IV section van 8 april 2009 (final from 12 december 2011) (ref. 20/09 REG.INS.SENT – 71/2008 REG.GEN.APP.)
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van negen jaren en tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog negen jaren en vier dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de in de brief van 23 mei 2012 gegeven aanvullende omschrijving. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van deze onderdelen is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De verdediging heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat ondanks de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit, er sprake geweest is van een verstekvonnis, zonder dat zich één van de in artikel 12 a tot en met C OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De opgeëiste persoon is nadat hij in eerste aanleg was vrijgesproken door Europa gaan reizen en was derhalve niet op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie in appel was gegaan. Er dient dan ook de in artikel 12 onder d OLW genoemde garantie gegeven te worden.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer onder verwijzing van de uitspraak van de rechtbank van Amsterdam van 21 juni 2012 in de zaak [X].
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van de weergegeven informatie in het EAB de uitzonderingssituatie op de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW, genoemd in de aanhef en onder b, van de OLW van toepassing is. Uit deze informatie komt naar voren dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de behandeling van de terechtzitting en een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ter terechtzitting zijn verdediging heeft gevoerd. Hierbij worden de namen van twee advocaten genoemd, te weten Lubrano en Cappuccio.
De rechtbank is gelet op deze informatie van oordeel dat de opgeëiste persoon zijn door artikel 6 van het EVRM gegarandeerde verdedigingsrechten heeft kunnen doen effectueren. Hierbij is opgemerkt dat het bepaalde in artikel 12, aanhef en onder b, van de OLW niet vereist dat de opgeëiste persoon door zijn gemachtigd raadsman op de hoogte wordt gesteld van het verloop van de procedure en de opgelegde straf De opgeëiste persoon heeft hierin ook een eigen verantwoordelijkheid, zoals het informeren of er hoger beroep is ingesteld tegen de vrijspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, nu de rechtbank immers dient te vertrouwen op de juistheid van de informatie zoals weergegeven in het EAB. De verdediging heeft onvoldoende aangevoerd om te twijfelen aan de juistheid daarvan.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het EAB niet strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, omdat zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en sub b, van de OLW heeft voorgedaan, en derhalve een verzetsgarantie niet gegeven dient te worden.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 6 en 14, te weten:
Illegale handel in wapens, munitie en explosieven
Moord en doodslag, zware mishandeling
De verdediging heeft betoogd, dat het voorhanden hebben en het leveren van een wapen, niet valt onder het lijsfeit illegale handel in wapens, munitie en explosieven.
De rechtbank overweegt als volgt. Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De raadsman heeft voorts, zakelijk weergegeven, betoogd dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid van toepassing is, nu tegen de opgeëiste persoon een strafvervolging in Nederland gaande is waarin volgende week uitspraak wordt verwacht.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat dit verweer verworpen moet worden, nu artikel 9, eerste lid OLW ziet op de situatie van ‘ne bis in idem’ en uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van de opgeëiste persoon blijkt dat hij in Nederland niet voor dezelfde feiten wordt vervolgd als waarvoor nu de overlevering wordt gevraagd. De Nederlandse strafzaak vormt derhalve geen weigeringsgrond, maar kan een feitelijk beletsel zijn voor de overlevering.
7. Evenredigheid van het EAB
De raadsman heeft tot slot, zakelijk weergegeven, betoogd dat de overlevering geweigerd dient te worden, nu de overlevering in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het uitvaardigen van het EAB is onevenredig bezwarend, nu de enkele rol van de opgeëiste persoon het leveren van een wapen geweest zou zijn en het feit uit 1996 dateert.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het verweer niet kan slagen, nu er een gevangenisstraf is opgelegd voor de duur van negen jaren en tien maanden. Dit maakt uitvaardiging van een EAB reeds evenredig.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de afweging om al dan niet een EAB uit te vaardigen voorbehouden is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om het bovengenoemde uitgangspunt in dit geval te verlaten. De rechtbank is van oordeel dat er in het geheel geen sprake is van een geringe strafoplegging nu er bij vonnis in Italië een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren en tien maanden aan de opgeëiste persoon is opgelegd. Het verweer wordt verworpen.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Judge, assistent prosecutor van the office of the state prosecutor general attached tot the court of appeal of Naples – office for extraditions (Italië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. S.A. Krenning en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Bruggen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.