ECLI:NL:RBAMS:2012:BX1660

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
519325 / KG ZA 12-813 SR/MV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Sj.A. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding

In deze zaak vorderden eisers [A] en [B] in kort geding de opheffing van een conservatoir beslag dat was gelegd door de gedaagde, de besloten vennootschap naar Luxemburgs recht BAUM MANAGEMENT S.A.R.L. De voorzieningenrechter heeft op 16 juli 2012 geoordeeld dat het beslagrekest niet in strijd is met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv, en heeft de vordering tot opheffing van het beslag afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers niet voldoende hadden aangetoond dat de vordering van BAUM summierlijk ondeugdelijk was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eisers, als voormalige bestuurders van de Stichting Terra Vitalis, verantwoordelijk waren voor het verstrekken van relevante informatie over de investeringen in teakhoutplantages in Costa Rica. De eisers stelden dat zij alle relevante informatie hadden verstrekt, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat niet kon worden uitgesloten dat een bodemrechter zou oordelen dat BAUM schade had geleden door de schending van de informatieverplichting door de eisers. De voorzieningenrechter heeft de eisers veroordeeld in de proceskosten van het geding, die zijn begroot op € 575,- aan griffierecht en € 816,- aan salaris procureur. Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Veraart.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 519325 / KG ZA 12-813 SR/MV
Vonnis in kort geding van 16 juli 2012
in de zaak van
1. [A],
wonende te [plaats],
2. [B],
wonende te [plaats],
eisers bij dagvaarding van 21 juni 2012,
advocaat mr. M.R. Maathuis te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap naar Luxemburgs recht
BAUM MANAGEMENT S.A.R.L.,
gevestigd te Luxemburg,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Keuss te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ook [A] en [B] en Baum worden genoemd.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 2 juli 2012 hebben [A] en [B] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Baum heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht.
Ter zitting waren aanwezig: [A] en [B] met mr. Maathuis. Aan de zijde van Baum waren aanwezig [C], [D] en [E] met mr. Keuss en met zijn kantoorgenoot mr. W.A. Vader.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
2. De feiten
2.1. [A] en [B] zijn bestuurder geweest van de Stichting Terra Vitalis (hierna STV). STV heeft gelden van beleggers geïnvesteerd in teakhoutplantages in Costa Rica.
2.2. In het kader van een herstructurering van STV is op 1 juni 2011 een koopovereenkomst gesloten tussen STV als verkoper en Central American Timber Fund FCP-SIF (hierna CATF) als koper (productie 4 van Baum). Op grond van deze koopovereenkomst is het overgrote deel van de activa van STV verkocht aan CATF. Participaties van investeerders in STV zijn in het kader van de herstructurering ingebracht in CATF.
2.3. Global Fund House Management S.A.R.L (hierna GFH) was als management company de beheerder van CATF. GFH heeft zowel met [A] als met [B] op 1 juni 2011 een “overeenkomst tot schadevergoeding” gesloten. Beide overeenkomsten zijn door Baum als productie 5 in het geding gebracht. In de overeenkomsten wordt op pagina 1 onder B verwezen naar de overeenkomst tussen STV en CATF, genoemd onder 2.2 van dit vonnis. Uit artikel 1 van de overeenkomsten tussen GFH en [A] en [B] (“Toepasselijkheid”) volgt dat [A] en [B] naar hun beste weten alle relevante informatie aan GFH hebben verstrekt en dat die informatie juist, volledig en niet misleidend is. Uit artikel 4 van beide overeenkomsten volgt dat de maximaal door [A] en [B] te betalen schadevergoeding – indien zij niet aan voormelde verplichting voldoen – € 200.000,- per persoon bedraagt.
2.4. Als productie 6 heeft Baum twee verklaringen in het geding gebracht van [A] en [B] van 1 juni 2011. Onder verwijzing naar de schadevergoedingsovereenkomst van 1 juni 2011, genoemd onder 2.3 van dit vonnis, verklaren zowel [A] als [B] dat zij ook in het geval hun echtgenotes een succesvol beroep doen op artikel 1:88 BW zij desalniettemin alle schade aan GFH zullen vergoeden.
2.5. Als productie 12 hebben [A] en [B] een e-mail in het geding gebracht van 20 juni 2011 van [B] aan GFH. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
On Wednesday 15th June 2011, I informed you about activities that are currently performed on the Bella Vista 1 plantation (plant year 2000). At this moment these activities include the felling, removal and sale of dead trees as a result of SDLT. These are the final steps of a process that started in February 2011. During the period that started in September 2010 up to the actual signing of the different documents on June 1st 2011, on several occasions you have been informed by us of problems with SDLT regarding various plantations managed by Expomaderas.
(…)
2.6. Als productie 7 heeft Baum in het geding gebracht een “deed of transfer and assignment of rights and obligations” van 7 september 2011 in het geding gebracht die gesloten is tussen GFH en Baum. Op grond van artikel 2.1 van deze “deed” zijn alle contracten en andere rechten en verplichtingen van GFH naar Baum overgegaan als bedoeld in artikel 6:159 BW (contractsoverneming).
In schedule 1 behorend bij de deed is onder meer het volgende opgenomen:
The Contracts include the following contracts and contractual obligations:
(…)
5. the Overeenkomst tot schadevergoeding dated June 1, 2011, between Mr. [B] respectively Mr.[A] and the Transferor;
6. the letters of Mr. [B] respectively Mr. [A] dated June 1, 2011 to the Transferor regarding a Verklaring mbt Schadevergoedingsovereenkomst;
(…)
2.7. Als productie 9 heeft Baum twee gelijkluidende brieven van 7 september 2011 in het geding gebracht van GFH en Baum aan respectievelijk [A] en [B]. In de brief aan [A] is onder meer het volgende opgenomen:
Reference is made to Verklaring mbt Schadevergoedingsovereenkomst (the ‘Agreement’) dated June 1, 2011 between Mr. [A] and (…) GFH (…).
(…)
To achieve the objectives as set out in the investment memorandum of CATF, Baum and GFH entered into an assignment agreement pursuant to which GFH transferred to Baum, and Baum took over from GFH, all contractual rights and obligations (including for the avoidance of doubt any pre-contractual rights and obligations) related to the Agreement (the Assignment).
This means that as of the date of this letter, Baum is your counterparty under the Agreement, so as Baum is (i) the creditor of all your contractual obligations under the Agreement and (ii) your debtor for all contractual obligations due to you under the Agreement.
By way of this letter, we would like to formally notify you of the Assignment and would like to kindly ask you to countersign this letter to (i) acknowledge the Assignment in accordance with articles 1689 ff. of the Luxembourg civil code and (ii) grant discharge to GFH of all its obligations under the Agreement in accordance with articles 1271 ff. of the Luxembourg civil code.
(…)
Zowel [A] als [B] hebben de desbetreffende brief voor akkoord ondertekend.
2.8. Als productie 12 heeft Baum twee gelijkluidende brieven van 23 april 2012 in het geding gebracht van Baum gericht aan [A] en [B]. In deze brieven is onder meer het volgende opgenomen:
Op 1 juni 2011 bent u met (…) GFH een overeenkomst tot schadevergoeding (“Overeenkomst”) aangegaan. De rechten en verplichtingen van GFH onder de Overeenkomst zijn met uw medewerking aan ons overgedragen.
(…) CATF heeft op 1 juni 2011 van (…) STV bepaalde activa gekocht (“Koopovereenkomst”). Het betrof onder meer de rechten op de opbrengsten van de houtverkoop van teakbomen in Costa Rica. Mede op uw instigatie bevatte de Koopovereenkomst geen garanties voor CATF of ons, hetgeen heeft geresulteerd in de totstandkoming van de Overeenkomst.
In de Overeenkomst verklaart u dat u in het kader van de Koopovereenkomst naar uw beste weten alle relevante informatie heeft verstrekt en dat die informatie in alle (…) opzichten (…) juist, volledig en niet misleidend is (“Verklaring”). Op grond van de Overeenkomst bent u hoofdelijk aansprakelijk voor alle inkomstenderving van BAUM bij een inbreuk op de Verklaring (“Inbreuk”).
Medio juni 2011 heeft het bestuur van STV informatie verstrekt over de teakbomen ziekte bekend onder de naam ‘SDLT’. Gezien verschillende rapporten uit onder meer 2006 is STV al geruime tijd bekend met de aanwezigheid en risico’s van SDLT op bepaalde plantages, met name in het noorden van Costa Rica. STV en daarmee u als bestuurder van STV had dan ook de plicht om steeds tijdig voldoende inspecties en additioneel onderhoud ter zake te (doen) plegen om de ontwikkeling en verspreiding van SDLT op de plantages in Costa Rica onder controle te houden.
Pas daags na de ondertekening van de Koopovereenkomst is door STV informatie verstrekt over het feit dat op een van de plantages (Bellavista 1 (plantjaar 2000) – 51 hectares groot) SDLT een ernstig probleem vormt. Dit terwijl STV al geruime tijd (…) in ieder geval al sinds maart 2011, beschikte over een plan van aanpak tot grootschalige dunning van zieke en dode bomen op de betreffende plantage. Wij menen dat gezien dit plan, STV al veel eerder op de hoogte moet zijn geweest van de ernstige SDLT ontwikkelingen op deze plantage. Toch heeft STV deze informatie pas medio juni 2011 verstrekt.
Daarenboven blijkt uit onderzoek van de administratie van STV en onderzoek ter plaatse, dat niet enkel Bellavista 1 (2000) in ernstige mate is getroffen door SDLT, maar ook andere plantages (vooralsnog in totaal ten minste circa 252 hectares).
(…)
De schade ten gevolge van de inbreuken is hiervoor uiteengezet en overschrijdt ruimschoots de maximale aansprakelijkheid onder de Overeenkomst. BAUM vordert ten aanzien van de inbreuken dan ook onmiddellijke nakoming van de Overeenkomsten en derhalve onmiddellijke betaling van u van een bedrag van EUR 200.000.
(…)
2.9. Op 16 maart 2012 heeft Baum verlof gekregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank om conservatoir beslag te leggen ten laste van [A] en [B]. De vordering is hierbij per gerekwestreerde begoot op
€ 260.000,- inclusief rente en kosten. Onder 3.1 van het beslagrekest (productie 2 van [A] en [B]) is opgenomen dat Baum op 1 juni 2011 met [A] en [B] een overeenkomst tot schadevergoeding is aangegaan.
2.10. Op 8 juni 2012 heeft Baum [A] en [B] gedagvaard in de hoofdzaak. Blijkens die dagvaarding (productie 3 van [A] en [B]) zijn de conservatoire beslagen op 14 mei 2012 gelegd.
3. Het geschil
3.1. [A] en [B] vorderen – kort gezegd en op straffe van een dwangsom – opheffing van de ten laste van hen gelegde beslagen, alsmede Baum te verbieden opnieuw beslag te leggen, met veroordeling van Baum in de kosten van dit geding.
3.2. Zij stellen hiertoe – samengevat weergegeven – dat Baum in haar beslagrekest in strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv heeft vermeld dat zij op 1 juni 2011 met [A] en [B] overeenkomsten tot schadevergoeding is aangegaan. Deze overeenkomsten zijn echter niet met Baum maar met GFH gesloten en Baum kan hieraan geen rechten ontlenen. Baum heeft de voorzieningenrechter dan ook onjuist geïnformeerd, zodat de beslagen dienen te worden opgeheven. Subsidiair voeren [A] en [B] aan dat zij naar beste weten alle relevante informatie hebben verstrekt – met name waar het de ziekte SDLT betrof – zodat ook op inhoudelijke gronden het beslag moet worden opgeheven. Op de verdere stellingen van [A] en [B] wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.3. Baum heeft verweer gevoerd. Op dit verweer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 Rv - waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.2. Op grond van artikel 705 lid 2 Rv kan de opheffing van een conservatoir beslag onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd of indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag.
4.3. Uit het beslagrekest volgt dat de vordering van Baum op [A] en [B] is gebaseerd op een overeenkomst tot schadevergoeding van 1 juni 2011 gesloten tussen Baum enerzijds en [A] en [B] anderzijds. Strikt genomen is dit onjuist. De overeenkomst waarop Baum zich beroept is gesloten tussen GFH enerzijds en [A] en [B] anderzijds, doch is – in de visie van Baum – overgenomen door Baum van GFH. Omdat in dit geval, volgens Baum, sprake is van een contractsoverneming waarmee [A] en [B] hebben ingestemd, is de vordering van Baum hoe dan ook gebaseerd op de desbetreffende overeenkomst van 1 juni 2011. Dat de contractsoverneming niet is gemeld in het beslagrekest, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zodanig in strijd met artikel 21 Rv dat reeds op deze grond de beslagen zouden moeten worden opgeheven. Bij dit oordeel is van belang dat [A] en [B] van die contractsovername uitdrukkelijk op de hoogte waren, zoals hierna nader zal worden gemotiveerd.
4.4. [A] en [B] hebben ter zitting aangevoerd dat de “deed of transfer and assignment of rights and obligations” van 7 september 2011 (zie onder 2.6 van dit vonnis) geen betrekking heeft op de overeenkomst tot schadevergoeding van 1 juni 2011. In dit verband hebben zij verwezen naar de eerste zin van de brief van 7 september 2011 (zie onder 2.7 van dit vonnis). Hierin is opgenomen Reference is made to Verklaring mbt Schadevergoedingsovereenkomst (the “Agreement”) dated June 1, 2011(…). Volgens [A] en [B] zou de contractsovername dan ook alleen zien op de verklaring omtrent een mogelijk beroep van hun respectievelijke echtgenotes op grond van artikel 1:88 BW, eveneens van 1 juni 2011, die hiervoor is genoemd onder 2.4 van dit vonnis. [A] en [B] zullen niet worden gevolgd in dit standpunt. Baum heeft immers terecht aangevoerd dat uit het vervolg van de brief blijkt dat the Assignment onderwerp is van de contractsovername en dat hieronder niet alleen de verklaringen van 1 juni 2011 doch ook de overeenkomst van 1 juni 2011 dient te worden begrepen. De akkoordverklaring onder aan de brief van 7 september 2011 van [A] en [B] ziet dan ook uitdrukkelijk op de schadevergoedingsovereenkomst van 1 juni 2011. Ook hierin kan derhalve geen grond worden gezien om de beslagen op te heffen.
4.5. Vervolgens ligt de vraag voor of de vordering van Baum summierlijk ondeugdelijk is als bedoeld in artikel 705 lid 2 Rv. Partijen twisten in dit verband over de vraag of [A] en [B] hun informatieverplichting hebben geschonden, met name waar het betreft de ziekte SDLT. Gezien hetgeen Baum hierover heeft aangevoerd en gezien de stukken die zij hierover in het geding heeft gebracht, kan in dit stadium niet worden uitgesloten dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat Baum schade heeft geleden (tot een bedrag van tenminste € 400.000,-). Immers, niet kan worden uitgesloten dat Baum, althans GFH, pas medio juni 2011, dus na het sluiten van de overeenkomst van 1 juni 2011, door [A] en [B] op de hoogte is gesteld van (de omvang van) de ziekte SDLT. Baum verwijst in dit kader naar een e-mail van haar hand van 16 juni 2011 (productie 10 van Baum) waaruit zou moeten volgen dat zij pas een dag eerder van de ziekte SDLT in kennis is gesteld. Dit sluit aan bij de onder 2.5 geciteerde e-mail van [B] van 20 juni 2011 aan GFH waarin is opgenomen “On Wednesday 15th June 2011, I informed you about…”. Dat SDLT voorkomt in Costa Rica en dat niet onaannemelijk is dat STV hiervan op de hoogte moet zijn geweest, volgt uit een door Baum in het geding gebracht rapport uit 2006 (productie 11). Niet kan worden uitgesloten dat een bodemrechter de kennis van STV aan haar (voormalig) bestuurders [A] en [B] zal toerekenen. [A] en [B] hebben zich nog beroepen op een ongedateerd document dat zij als productie 7 in het geding hebben gebracht. Dit document, waarin het risico op SDLT op de plantages van STV wordt besproken, zou volgens [A] en [B] bij het tekenen van de overeenkomst van 1 juni 2011 aan GFH zijn overhandigd en dit zou moeten blijken uit productie 6 van [A] en [B]. Deze productie betreft een overzicht van alle zogenaamde Data Room Documents van Schedule 7 behorend bij de overeenkomst van 1 juni 2011. Hieruit zou moeten blijken dat het desbetreffende document op 26 mei 2011 – derhalve vóór het tekenen van de overeenkomst – ter beschikking is gesteld. Echter, nadat Baum erop heeft gewezen dat bij de overeenkomst van 1 juni 2011, zoals die door Baum als productie 4 in het geding is gebracht, Schedule 7 met de titel Data Room Documents, niet meer bevat dan een nagenoeg leeg A4’tje, en [A] en [B] dit niet hebben bestreden, kan voorshands niet worden geoordeeld dat het ongedateerde document vóór of op 1 juni 2011 aan GFH is overhandigd. Een aanwijzing dat het desbetreffende document ten tijde van ondertekening niet bekend was bij GFH, kan tot slot worden gevonden in het feit dat [B] in zijn e-mail van 20 juni 2011 (productie 12 van [A] en [B], zie onder 2.5), waarin hij Baum verslag doet van de activiteiten die plaatsvinden in het kader van de ziekte SDLT, niet verwijst naar of melding maakt van het ongedateerde document. De conclusie is dan ook dat de vordering van Baum niet summierlijk ondeugdelijk is als bedoeld in artikel 705 lid 2 Rv.
4.6. [A] en [B] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, gevallen aan de zijde van Baum.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2. veroordeelt [A] en [B] in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van Baum begroot op € 575,- aan griffierecht en € 816,- aan salaris procureur,
5.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Veraart op 16 juli 2012.?