RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/435 VEROR
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. D. Op de Hoek,
de burgemeester van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. M. Boermans.
Bij besluit van 28 juli 2011 heeft verweerder de aanvragen van eiser om exploitatievergunningen voor een tweetal raambordelen afgewezen (het primaire besluit).
Bij besluit van 23 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. S. Haavekost.
1. Feiten en omstandigheden
1.1 Eiser exploiteert sinds 1992 een raambordeel op het adres [adres] te [plaats]. Op 26 november 2010 heeft hij exploitatievergunningen aangevraagd voor twee andere raambordelen op de adressen [adressen] te [plaats]. Deze raambordelen zijn sinds begin 2010 gesloten op grond van de verdenking dat daar sprake was van gedwongen prostitutie. Om die reden heeft verweerder eiser voorafgaand aan het indienen van de aanvragen meegedeeld dat extra voorwaarden aan de vergunningen zullen worden gesteld. Vooruitlopend op een eventuele vergunningverlening heeft verweerder eiser bij brief van 27 december 2010 meegedeeld waarmee eiser rekening dient te houden.
1.2. In het bestreden besluit en ter zitting heeft verweerder zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat het vertrouwen ontbreekt dat de bedrijfsvoering van eiser gedwongen prostitutie in de raambordelen op het adres [adressen] zal voorkomen. Verweerder baseert zich daartoe op de geconstateerde gebreken in de bedrijfsvoering van eiser van het raambordeel op het adres [adres].
1.3. Eiser heeft het standpunt van verweerder in beroep gemotiveerd bestreden.
2.1. In artikel 3.27 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (hierna: APV 2008) is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van de burgemeester een prostitutiebedrijf te exploiteren.
In artikel 3.30, tweede lid, onder b, van de APV 2008 is bepaald dat de burgemeester een vergunning kan weigeren als naar zijn oordeel onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant of de leidinggevende de in artikel 3.32 bedoelde verplichtingen zal naleven.
In artikel 3.32, eerste lid, onder a, van de APV 2008 is bepaald dat de exploitant en de leidinggevende ervoor zorgen dat in het prostitutiebedrijf ten aanzien van prostituees geen strafbare feiten plaatsvinden als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (mensenhandel). Blijkens de toelichting is dit artikel bedoeld om gedwongen prostitutie tegen te gaan en beoogt het de bij het bedrijf werkzame prostituees te beschermen.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. De rechtbank stelt bij de beoordeling van het bestreden besluit voorop dat sprake is van een aanvraagsituatie. Het standpunt van verweerder dat eiser eerst met zijn huidige bedrijf moet (kunnen) aantonen dat hij de bedrijfsvoering op orde heeft en op orde kan houden en voldoende waarborgen kan bieden om misstanden te voorkomen, acht de rechtbank in de gegeven situatie niet onjuist.
4.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden, als gerelateerd in verschillende rapportages van de toezichthouders prostitutiebedrijven van de Dienst Stadstoezicht van verweerder (hierna: de toezichthouders) en een proces-verbaal van bevindingen van de politie. De rechtbank stelt daarbij voorop dat in beginsel dient te worden uitgegaan van de juistheid van de inhoud van hetgeen de toezichthouders in hun rapportages hebben vastgelegd, alsmede van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. Eiser heeft de inhoud van een of meer rapportages betwist. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank echter geen grond voor het oordeel dat verweerder de juistheid van de inhoud van die rapportages in twijfel had moeten trekken.
4.2. Op 7 en 9 januari 2011 hebben twee in het raambordeel op het adres [adres] werkzame prostituees afzonderlijk van elkaar verklaard dat zij daar gedwongen als prostituee werkzaam zijn. Deze verklaringen zijn neergelegd in twee rapportages, met als afsluitdatum 13 en 14 januari 2011. Voorts blijkt uit de rapportage van 30 maart 2011 dat toezichthouders op 25 maart 2011 vier Hongaarse prostituees hebben aangetroffen in het raambordeel [adres] waarvan drie uitsluitend Hongaars spraken.
4.3. In de rapportage van 1 april 2011 is vastgelegd dat rapporteurs in het raambordeel een Bulgaarse prostituee aantroffen, die uitsluitend Bulgaars sprak en blijkens het kamerhuurformulier in de maand maand maart 2011 zeven dagen per week voor zowel het dag- als het avondgedeelte (hierna: shift) van eiser een kamer had gehuurd. Ter zitting is gebleken dat het hierbij ging om [A], in de administratie van eiser geregistreerd als [A]. Blijkens die administratie heeft zij op één dag na alle dagen van de maand maart 2011 gewerkt, waarvan drie dagen een dubbele shift. Gelet hierop kan aan de in beroep door eiser overgelegde verklaringen van drie prostituees, die ontkennen in de maand maart 2011 met een Bulgaarse prostituee te hebben gewerkt, niet het belang worden toegekend dat eiser daaraan hecht.
4.4. Uit een controle op 10 mei 2011 en de verklaring van eiser van 11 mei 2011 hebben de toezichthouders geconstateerd dat eiser onvoldoende toezicht hield, omdat hij niet bij het raambordeel [adres] aanwezig was en evenmin telefonisch bereikbaar was.
De toezichthouders hebben voorts op 11, 23 en 27 juni 2011 en 22 juli 2011 gecontroleerd op naleving van de vergunningvoorschriften. De resultaten van voornoemde controles zijn neergelegd in de rapportages van 12 mei 2011, 15, 24 en 28 juni 2011 en 22 juli 2011. Hieruit blijkt – onder meer – dat eiser kamers verhuurt aan prostituees die zich niet in een voor eiser begrijpelijke taal verstaanbaar kunnen maken (geconstateerd op 27 juni en op
22 juli 2011) en dat hij kamers niet altijd rechtstreeks verhuurt (geconstateerd op 22 juli 2011). Bovendien was op het adres [adres] opnieuw een prostituee werkzaam die vermoedelijk het slachtoffer is van mensenhandel (geconstateerd op 11 juni 2011). Dit laatste vindt ondersteuning in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van de politie van 11 juni 2011.
5.1. De rechtbank stelt vast dat eiser bij brief van 13 mei 2011 voor de raambordelen [adressen] een bedrijfsplan aan verweerder heeft overgelegd waarin maatregelen zijn opgenomen ter voorkoming van gedwongen prostitutie. Hierin is onder meer vastgelegd dat eiser zal zorgdragen voor voldoende toezicht, dat een prostituee een kamer mag huren voor één shift per dag gedurende maximaal zes aaneengesloten dagen. Tevens is bepaald dat met iedere prostituee die voor de eerste keer een kamer wil huren in persoon een intakegesprek wordt gevoerd door de exploitant, buiten aanwezigheid van anderen. Van dat gesprek wordt verslag gedaan op een Nederlandstalig intakeformulier. En de prostituee dient zich verstaanbaar te kunnen maken in een voor de exploitant begrijpelijke taal. De rechtbank stelt vast dat in ieder geval uit de hiervoor onder 4.4. genoemde processen-verbaal van 27 juni 2011 en 22 juli 2011 blijkt dat eiser zich niet aan zijn eigen bedrijfsplan heeft gehouden.
5.2. De rechtbank constateert voorts dat eiser zijdens verweerder diverse malen is gewaarschuwd, zowel mondeling als schriftelijk. Zo heeft verweerder eiser bij brief van
13 april 2011 een bestuurlijke waarschuwing gegeven, waarbij eiser nadrukkelijk erop is gewezen dat hij maatregelen dient te nemen om zijn bedrijfsvoering te verbeteren ter voorkoming van misstanden en op de mogelijke gevolgen van overtreding van de vergunningvoorschriften voor zijn exploitatievergunning. Voorts heeft op 28 april 2011 een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en eiser. Verweerder heeft eiser bij brief van
15 juni 2011 opnieuw een bestuurlijke waarschuwing gegeven.
6.1. Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, heeft verweerder kunnen concluderen dat de bedrijfsvoering van eiser op het adres [adres] onvoldoende waarborgen biedt ter voorkoming van gedwongen prostitutie. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het vertrouwen ontbreekt dat eiser de bedrijfsvoering op orde heeft en zal kunnen houden ter voorkoming van misstanden op de adressen [adres]. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder hierbij over een ruime beoordelingsmarge beschikt, die door de rechter dient te worden gerespecteerd.
7.1. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder met het e-mailbericht van
30 mei 2011, afkomstig van een ambtenaar van verweerder, het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat de aangevraagde vergunningen zouden worden verleend. Deze grond faalt. Daargelaten dat in beginsel geen rechten kunnen worden ontleend aan een toezegging door een niet ter zake beslissingsbevoegde, kunnen latere feiten en omstandigheden verweerder aanleiding geven een eerdere toezegging niet te honoreren. Daarvan is in dit geval sprake. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat daarbij ook de voorafgaand aan
30 mei 2011 gerelateerde feiten en omstandigheden in volle omvang kunnen worden betrokken.
8.1. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat hij sinds 1 juli 2011 nog maximaal zes dagen per week is geopend en dat hij op 18 oktober 2011 aan verweerder een lijst heeft overgelegd van door hem geweigerde prostituees. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, maakt dit echter niet dat verweerder in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen, zodat ook deze grond faalt.
9.1. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.R. Docter, voorzitter, mrs. L.H. Waller en A.C. Loman, leden, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB