RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/6225 WIA
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
de besloten vennootschap Manpower B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde [X],
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),
verweerder,
gemachtigde [Y].
Tevens heeft als belanghebbende aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], ex-werkneemster.
Bij besluit van 8 april 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een loonsanctie opgelegd.
Bij besluit van 4 november 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2012.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de heer [A]. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Mevrouw [belanghebbende] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Mevrouw [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende]) was fulltime werkzaam als productie/assemblage medewerkster via Manpower B.V., toen zij zich op
1 april 2008 ziek meldde vanwege medische klachten als gevolg van een hersentumor. [belanghebbende] had postoperatief vooral visus- en vermoeidheidsklachten. De bedrijfsarts heeft [belanghebbende] vanaf 20 mei 2008 ongeschikt bevonden voor eigen en aangepaste arbeid.
1.2. Op 2 april 2009 heeft eiseres verweerder tussentijds om een deskundigenoordeel verzocht. Eiseres heeft daarbij de vraag gesteld of er re-integratiemogelijkheden voor [belanghebbende] zijn en of er tot dat moment voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht.
1.3. Verweerder heeft op 7 mei 2009, onder verwijzing naar de rapportage van arbeidsdeskundige [B] van 24 april 2009, een deskundigenoordeel gegeven. Verweerder heeft daarin overwogen dat de re-integratie-inspanningen tot dan toe voldoende zijn geweest.
1.4. [belanghebbende] heeft op 11 december 2009 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. [belanghebbende] is in het kader van deze aanvraag onderzocht door verzekeringsarts [C] op 28 januari 2010, die tot een ander oordeel komt dan de bedrijfsarts. Volgens [C] is er weliswaar sprake van slechtziendheid, maar kan op basis van de informatie van oogarts [D] van 12 februari 2010 niet gesproken worden van een sterk ingeperkt gezichtsveld. [belanghebbende] is volgens [C] dan ook minder beperkt dan door de bedrijfsarts werd aangenomen. Arbeidsdeskundige [E] heeft in zijn rapportage van 1 april 2010 overwogen dat eiseres op basis van de huidige medische gegevens onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Verweerder heeft vervolgens bij het primaire besluit een loonsanctie opgelegd, inhoudende dat eiseres het loon van [belanghebbende] 52 weken, tot 19 april 2011, dient door te betalen.
1.5. In het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar de rapportage van bezwaarverzekeringsarts [F] van 3 november 2010, overwogen dat er geen aanleiding bestaat om het primaire oordeel voor onjuist te houden. Het specialistische oordeel van de oogarts prevaleert volgens verweerder boven het oordeel van de bedrijfsarts, voor wiens oordeel eiseres ook verantwoordelijk kan worden gehouden. Het deskundigenoordeel van 7 mei 2009 ontslaat eiseres verder niet van de verplichting om [belanghebbende] in het tweede jaar te blijven volgen en begeleiden in de re-integratie, aldus verweerder.
1.6. In beroep heeft eiseres, kort gezegd, aangevoerd dat zij wel voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, door bij [belanghebbende] in het tweede jaar regelmatig te informeren naar de actuele stand van zaken. Eiseres meent verder te hebben mogen vertrouwen op het medische oordeel van de bedrijfsarts dat [belanghebbende] naast haar visusklachten ook niet belastbaar was voor arbeid vanwege vermoeidheidsklachten. Dit te meer nu verweerder een positief deskundigenoordeel had gegeven, waarbij een medisch onderzoek door een verzekeringsarts achterwege is gelaten. Eiseres meent verder dat verweerder zijn oordeel over de arbeidsmogelijkheden ten onrechte alleen heeft gebaseerd op de visusklachten, terwijl moet worden uitgegaan van de algemene medische belastbaarheid. Verweerder heeft volgens eiser ten onrechte geen aanvullend arbeidsdeskundig onderzoek laten verrichten.
1.7. Verweerder heeft in het verweerschrift zijn standpunt als geformuleerd in het bestreden besluit gehandhaafd.
2.1. In artikel 25, negende lid, van de Wet WIA is bepaald dat indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, het UWV het tijdvak verlengt gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
2.2. In artikel 65 van de Wet WIA is – voor zover hier van belang – bepaald dat de aanvraag voor een uitkering op grond van deze wet vergezeld gaat van een re-integratieverslag als bedoeld in artikel 25, derde lid. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.
3. Beoordeling van het beroep
3.1. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) mag de werkgever in beginsel uitgaan van de juistheid van een deskundigenoordeel, indien een bevestigend antwoord is verkregen op de vraag of de inspanningen tot re-integratie van werkgever en werknemer tot op dat moment voldoende zijn geweest. Zie hiervoor bijvoorbeeld de recente uitspraken van de CRvB van 20 juli 2011, LJ-nummer BR2382, en 22 februari 2012, LJ-nummer BV6619. Dit uitgangspunt staat er echter niet aan in de weg dat verweerder bij de beoordeling van de WIA-aanvraag alsnog onderbouwd tot de conclusie kan komen dat de werkgever in de resterende periode alsnog tekort is geschoten in de re-integratie-verplichtingen, zie ook de laatstgenoemde uitspraak van de CRvB.
3.2. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres mocht uitgaan van het deskundigenoordeel van verweerder, zodat eiseres tot 7 mei 2009 voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de inspanningen die eiseres in de resterende periode tot aan de WIA-aanvraag heeft verricht, voldoende zijn geweest. In dit verband wordt opgemerkt dat eiseres in de arbeidsdeskundige rapportage, behorende bij het deskundigenoordeel, er op is gewezen dat zij in het tweede ziektejaar de belastbaarheid van [belanghebbende] strikt moet blijven volgen én alsnog re-integratie in gang moet zetten als er verbetering optreedt in de arbeidsmogelijkheden van [belanghebbende].
3.3. De rechtbank stelt voorop dat de werkgever verantwoordelijk is voor de re-integratie van de werknemer. Onder de verantwoordelijkheid van de werkgever vallen ook de werkzaamheden van de door de haar ingeschakelde deskundigen, zoals de bedrijfsarts. Eiseres heeft ter zitting ook erkend dat het handelen van de bedrijfsarts voor haar rekening en risico komt.
3.4. De rechtbank heeft eiseres expliciet verzocht om alle verslagen of rapportages van de bedrijfsarts, in het bijzonder die met betrekking tot zijn oogmetingen, te overleggen. Eiseres heeft hierop zes rapportages van de bedrijfsarts van 20 mei 2008, 17 juli 2008, 5 november 2008, 30 januari 2009, 3 maart 2009 en 14 december 2009 overgelegd. De rechtbank stelt vast dat de eerste vijf rapportages verslagen zijn van (telefonische) spreekuren, waarbij de bedrijfsarts steeds kort een beschrijving heeft gegeven van de medische stand van zaken. De rapportage van 14 december 2009 betreft een actueel oordeel, maar hieruit blijkt niet dat de bedrijfsarts op die datum contact met [belanghebbende] heeft gehad tijdens een (telefonisch) spreekuur. De bedrijfsarts is in alle rapportages tot de conclusie gekomen dat [belanghebbende] niet belastbaar was voor eigen dan wel aangepaste arbeid.
Eiseres heeft verder een brief van de bedrijfsarts van 14 maart 2012 aan de rechtbank overgelegd. In deze brief schrijft de bedrijfsarts dat hij [belanghebbende] op 27 februari 2009 op het spreekuur heeft gezien en dat hij indertijd, wellicht niet onder de meest ideale omstandigheden zoals bij een oogarts, een visus heeft kunnen vaststellen van links 0.12, rechts 0.15, beiderzijds 0.15. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat er geen andere medische informatie van de bedrijfsarts aanwezig is.
3.5. De rechtbank stelt op basis van voornoemde informatie vast dat [belanghebbende] in de periode na het deskundigenoordeel door verweerder in mei 2009 tot de WIA-aanvraag in december 2009, niet meer is gezien door de bedrijfsarts. Ook is niet gebleken dat er in die periode nog informatie door eiseres of de bedrijfsarts bij de behandelend oogarts dan wel huisarts van [belanghebbende] is opgevraagd. De rechtbank stelt dan ook vast dat de re-integratie na het deskundigenoordeel niet alleen niet op de ingeslagen weg is voortgezet, maar dat er na dat moment zelfs geen enkele medische beoordeling van de functionele mogelijkheden dan wel beperkingen voor arbeid van [belanghebbende] heeft plaatsgevonden.
De omstandigheid dat de gemachtigde van eiseres in deze periode op regelmatige basis telefonisch contact met [belanghebbende] heeft gehad, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te spreken van re-integratie-inspanningen. Dit telefonisch contact is immers geen vervanging voor een medische beoordeling. De enkele stelling van eiseres dat er tussentijds overduidelijk geen sprake is geweest van een verbetering in de medische situatie, zodat een oordeel van de bedrijfsarts of de behandelaar ook niet nodig was, is onvoldoende. Deze beoordeling is immers alleen gebaseerd op de subjectieve beleving van de klachten door [belanghebbende] zelf. Bovendien is de gemachtigde van eiseres geen arts en daarom niet toegerust om een goede inschatting te maken van de medische situatie.
3.6. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de re-integratie-inspanningen van eiseres in het tweede jaar onvoldoende zijn geweest. Verweerder heeft dan ook terecht het tijdvak waarin [belanghebbende] jegens eiseres recht had op loon verlengd. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verschil in inzicht tussen partijen over de visusproblematiek en de overige beperkingen. Die discussie, wat daar ook van zij, kan immers niet wegnemen dat eiseres na het deskundigenoordeel onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het voorgaande geldt ook voor de stelling van eiseres dat verweerder een rapportage had moeten laten uitbrengen door een bezwaararbeidsdeskundige.
3.7. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij begrijpt dat het eiseres bevreemdt dat [belanghebbende] enkele maanden na de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts een IVA-uitkering heeft toegekend gekregen, op grond waarvan verweerder inmiddels kennelijk van oordeel is dat er geen duurzaam benutbare mogelijkheden voor [belanghebbende] zijn. Nu voor die beoordeling echter een ander criterium geldt dan voor het opleggen van een loonsanctie, zoals in deze procedure aan de orde is, kan de rechtbank dit niet in haar oordeel betrekken.
3.8. Gelet op al het voorgaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. de Vos, voorzitter,
mrs. C.J. Polak en A.D. Belcheva, leden, in aanwezigheid van
mr. M. Vogel-Frishert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2012.
de griffier, de voorzitter,
De uitspraak is bij ontstentenis van de voorzitter getekend door de oudste rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB