RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/4102 WOB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. J.J.O. Zandt,
de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland,
verweerder,
gemachtigde mr. Y. Kuijt.
Bij besluit van 19 augustus 2011 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de brieven van 31 mei 2011 en 23 juni 2011 niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak, gezamenlijk maar niet gevoegd met de zaak AWB 11/4098 WOB, ter zitting behandeld op 28 maart 2012. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiseres heeft bij brief van 31 december 2010 de Centrale verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) verzocht om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Zij heeft verzocht om alle informatie en documenten die direct of indirect betrekking hebben op de op de naam van eiseres opgemaakte beschikking en de daaraan ten grondslag liggende beweerlijke verkeersovertreding. Daarbij heeft zij een tiental documenten opgesomd waarop haar verzoek in ieder geval betrekking heeft.
1.2. Bij besluit van 21 januari 2011 heeft het CVOM het verzoek, voor zover het ziet op documenten die in het bezit van het CVOM zijn, toegewezen en de betreffende stukken openbaar gemaakt. Met betrekking tot de overige documenten heeft het CVOM het verzoek doorgezonden naar verweerder.
1.3. Bij brief van 1 februari 2011 heeft verweerder aan eiseres een aantal bij naam genoemde documenten toegestuurd naar aanleiding van haar Wob-verzoek.
1.4. Bij brief van 28 februari 2011 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld, omdat verweerder nog niet op het Wob-verzoek zou hebben beslist.
1.5. Bij brief van 2 maart 2011 heeft verweerder eiseres op het adres van haar gemachtigde alwaar ze woonplaats heeft gekozen meegedeeld dat de documenten aangetekend aan haar thuisadres zijn verzonden, maar dat deze retour zijn gekomen omdat zij niet zijn afgehaald. Als bijlage bij deze brief heeft verweerder alsnog de betreffende documenten aan eiseres verzonden en haar bericht dat hiermee op het Wob-verzoek is beslist. Ook heeft verweerder eiseres bericht geen andere stukken in bezit te hebben en dat de ingebrekestelling daarom onterecht is verzonden.
1.6. Bij brief van 8 maart 2011 heeft eiseres verweerder bericht dat nog steeds niet is beslist op het Wob-verzoek. Voorzover verweerder meent met verzending van de stukken impliciet een beslissing te hebben genomen op het Wob-verzoek, is het besluit onvolledig, nu nog niet op alle onderdelen van het Wob-verzoek is beslist. Het betreft de volgende onderdelen van het Wob-verzoek, zijnde punt 4: akte van beëdiging, certificaat van bekwaamheid en besluit van aanstelling van alle betrokken verbalisanten en punt 8: indien gebruik is gemaakt van een kaliberatietabel, een kopie daarvan, alsmede het ijkrapport van het meetapparaat waarmee die kaliberatietabel is opgesteld. Eiseres heeft verweerder verzocht de gevraagde documenten alsnog binnen de geldende beslistermijn, te weten voor 15 maart 2011, openbaar te maken.
1.7. Bij brief van 10 maart 2011 heeft verweerder eiseres bericht alle in bezit zijnde documenten al openbaar te hebben gemaakt. Verweerder heeft meegedeeld dat de gevraagde akte van beëdiging niet van toepassing is, dat de bekwaamheid van verbalisanten niet per certificaat wordt vastgesteld en dat de ijktabel al is toegezonden.
1.8. Bij brief van 14 maart 2011 heeft eiseres verweerder bericht dat hij nog steeds in gebreke is met het beslissen op het Wob-verzoek. Eiseres heeft verweerder wederom verzocht om een document waaruit blijkt dat de betrokken verbalisant als opsporingsambtenaar is beëdigd en om het ijkrapport van het meetapparaat waarmee de al openbaar gemaakte kaliberatietabel is opgesteld (de zogenaamde NMi-verklaring).
1.9. Bij brief van 16 maart 2011 heeft verweerder eiseres meegedeeld met toezending van alle bij verweerder aanwezige stukken te hebben beslist op het Wob-verzoek van eiseres. Verweerder heeft eiseres wederom meegedeeld niet in bezit te zijn van een akte van beëdiging van de betrokken verbalisant, maar dat hij wel kon bevestigen dat de betrokken verbalisant beëdigd is. Ook heeft verweerder wederom verklaard niet in bezit te zijn van een ijkrapport (de NMi-verklaring) maar dat uit de reeds openbaar gemaakte kaliberatietabel kan worden opgemaakt dat het apparaat op 9 juni 2010 is geijkt. Verweerder heeft geconcludeerd dat, nu de ter beschikking zijnde documenten op 2 maart 2011 en daarmee binnen twee weken na de ingebrekestelling aan eiseres en gemachtigde zijn verzonden, tijdig is beslist op het Wob-verzoek en er geen dwangsom is verbeurd.
1.10. Gemachtigde heeft namens eiseres bezwaar gemaakt tegen de brieven van 2, 10 en 16 maart 2011. Bij brief van 14 april 2011 en e-mailbericht van 22 april 2011 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij haar bezwaar mondeling wil toelichten. Van deze gelegenheid heeft eiseres geen gebruik gemaakt.
1.11. Bij brief van 12 mei 2011 heeft eiseres verweerder wederom in gebreke gesteld, ditmaal vanwege de impliciete weigering om de verbeurde dwangsommen vast te stellen. Bij brief van 31 mei 2011 heeft verweerder de ontvangst van de brief van 12 mei 2011 bevestigd en eiseres verwezen naar zijn brief van 16 maart 2011. Verweerder blijft bij het standpunt dat er geen dwangsom is verbeurd.
1.12. Bij brief van 17 juni 2011 heeft eiseres verweerder nogmaals in gebreke gesteld vanwege het niet nemen van een dwangsombesluit. Bij brief van 23 juni 2011 heeft verweerder de ontvangst van de brief van 17 juni 2011 bevestigd en eiseres verwezen naar zijn brieven van 16 maart 2011 en 31 mei 2011. Verweerder blijft bij het standpunt dat er geen dwangsom is verbeurd.
1.13. Tegen de brieven van 31 mei 2011 en 23 juni 2011 heeft gemachtigde namens eiseres bezwaar gemaakt.
1.14. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de brieven van 31 mei 2011 en 23 juni 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder meent dat deze brieven geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat zij niet op rechtsgevolg gericht zijn maar enkel een verwijzing betreffen naar de eerder gevoerde correspondentie. Verweerder heeft daarom afgezien van het horen van eiseres.
2. Eiseres heeft in beroep het volgende aangevoerd. Verweerder heeft eerst op 31 mei 2011 en daarmee te laat een dwangsombesluit genomen. De brieven van 31 mei 2011 en
23 juni 2011 waartegen bezwaar is gemaakt, zijn wel appellabele besluiten. Het standpunt van verweerder dat deze brieven slechts een verwijzing zijn naar de brief van 16 maart 2011 is onjuist, te meer nu verweerder meent dat ook de brief van 16 maart 2011 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Hierdoor is onduidelijk tegen welk besluit eiseres wel bezwaar had moeten maken om de afwijzing van de dwangsommen aan te vechten. Eiseres meent tenslotte dat verweerder ten onrechte van het horen van eiseres heeft afgezien zonder het bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
3.1. Namens eiseres is ter zitting verklaard dat eiseres haar beroep tegen het bestreden besluit, voorzover dat ziet op de niet-ontvankelijkheid van haar bezwaar van 4 augustus 2011 tegen de brief van 23 juni 2011, niet meer handhaaft. Dit gedeelte van het beroep behoeft dan ook geen nadere bespreking. Namens eiseres is verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten die eiseres in verband met de behandeling van dit gedeelte van het beroep heeft moeten maken. Nu de intrekking van dit gedeelte van het beroep niet het gevolg is van tegemoetkoming van verweerder aan eiseres (bijvoorbeeld in de vorm van herroeping van het bestreden besluit), ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding in die kosten.
3.2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat de brief van 31 mei 2011 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De mededelingen in deze brief zijn niet op rechtsgevolg gericht. In deze brief wordt enkel verwezen naar de eerder gevoerde correspondentie en wordt het standpunt van verweerder ten aanzien van het niet verbeuren van een dwangsom herhaald. Verweerder heeft dan ook terecht het bezwaar van eiseres tegen deze brief niet-ontvankelijk verklaard. Hetgeen eiseres voor het overige in beroep hiertegen heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
3.3. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb van het horen van eiseres in bezwaar heeft kunnen afzien. Uit de motivering die verweerder in het bestreden besluit aan de niet-ontvankelijkverklaring ten grondslag heeft gelegd, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar betreft.
3.4. Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, voorzitter, mrs. A.J.R.M. Vermolen en A.M. van der Linden-Kaajan, leden, in aanwezigheid van mr. S. Vosse-Pirs, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB