RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/707034-11
RK nummer: 12/1118
Datum uitspraak: 27 maart 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 januari 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 oktober 2011 door the Judge of The District Court in Jelenia Góra III Penal Department (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats] (Polen) op [1981],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [postcode] [plaats],
thans gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats], locatie [locatie],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 maart 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. al Mansouri.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van beslissingen van the Regional Court in Zgorzelec (Polen) van:
- 10 september 2008 (II K 94/08);
- 1 april 2009 (II K 36/09).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan naar het recht van Polen strafbare feiten.
Voorts wordt in het EAB melding gemaakt van drie vonnissen van het Regional Court in Zgorzelec (Polen) van:
- 30 april 2008 (VI K 193/08);
- 13 oktober 2008 (VI K 614/08);
- 18 november 2008 (VI K 832/08).
De overlevering wordt hierbij verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van:
- 8 maanden (VI K 193/08);
- 4 maanden (VI K 614/08);
- 2 jaar (VI K 832/08).
Deze straffen dienen door de opgeëiste persoon te worden ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft betoogd, zakelijk weergegeven, dat de drie vonnissen – 30 april 2008 (VI K 193/08), 13 oktober 2008 (VI K 614/08) en 18 november 2008 (VI K 832/08) – verstekvonnissen zijn en dat de overlevering daarom op grond van artikel 12 van de OLW moet worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering ten aanzien van het vonnis van 30 april 2008 (VI K 193/08) moet worden toegestaan, doch dat de overlevering moet worden geweigerd voor de vonnissen van 13 oktober 2008 (VI K 614/08) en 18 november 2008 (VI K 832/08), nu sprake is van verstekvonnissen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
De rechtbank stelt, met de raadsman en de officier van justitie, vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van drie verstekvonnissen. Onder verwijzing naar twee uitspraken van deze rechtbank, van 21 februari 2012 (LJN: BV6450) en van 13 maart 2012 met parketnummer 13/706.019-12, komt de rechtbank, met de officier van justitie, tot het oordeel dat de overlevering ten aanzien van het vonnis van 30 april 2008 (VI K 193/08) moet worden toegestaan, doch dat de overlevering moet worden geweigerd voor de vonnissen van 13 oktober 2008 (VI K 614/08) en 18 november 2008 (VI K 832/08), nu in die zaken geen van de in artikel 12 sub a tot en met c OLW genoemde omstandigheden zich heeft voorgedaan.
Ten aanzien van het vonnis van 30 april 2008 (VI K 193/08) is in de aanvullende brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende vermeld:
“the sought person was informed on the hearing held on 30 April 2008 in person”
“the sought person received the subpoena on the time and date of the court hearing in his hands”
Gelet op het vorenstaande dient de overlevering te worden toegestaan voor dit vonnis, omdat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, van de OLW: naar Pools recht is de dagvaarding in persoon uitgereikt.
Dit geldt niet voor de vonnissen van 13 oktober 2008 (VI K 614/08) en 18 november 2008 (VI K 832/08). Uit de genoemde verstrekte informatie van 23 februari 2012 blijkt immers niet dat de dagvaarding naar Pools recht in persoon is uitgereikt, noch dat tijdens de behandeling ter terechtzitting een door de opgeëiste persoon gemachtigd advocaat zijn verdediging heeft gevoerd. Evenmin is gebleken dat er sprake is van een situatie waarin het vonnis aan de opgeëiste persoon is betekend, hij uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep en hij te kennen heeft gegeven dat hij het vonnis niet betwist of niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend. Nu een verzetgarantie, als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder d, van de OLW ontbreekt, zal de rechtbank de overlevering voor deze vonnissen weigeren op grond van artikel 12 van de OLW.
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet deels achterwege blijven, nu de rechtbank op basis van het EAB van oordeel is dat de uitvaardigende justitiële autoriteit een aantal feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het gaat hierbij om het feit van het vonnis van 30 april 2008 (VI K 193/08) en om de feiten die ten grondslag liggen aan het aanhoudingsbevel van 1 april 2009 (II K 36/09), met uitzondering van het feit beschreven in onderdeel E, II onder 4 (feit inzake het Poolse Wetboek van Strafrecht artikel 270 § 3).
De feiten vallen op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld. Dit geldt niet voor het feit beschreven in onderdeel E, II onder 4 (feit inzake het Poolse Wetboek van Strafrecht artikel 270 § 3), nu hiervoor een strafmaximum naar Pools recht geldt van 2 jaar. Voor dit feit is derhalve de toets van de dubbele strafbaarheid vereist.
4.2 Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Voor het feit beschreven in onderdeel E, II onder 4 (feit inzake het Poolse Wetboek van Strafrecht artikel 270 § 3), kan overlevering alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat dit feit zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
poging valsheid in geschrift
Ten aanzien van de vonnissen van 13 oktober 2008 (VI K 614/08) en 18 november 2008 (VI K 832/08) is vastgesteld dat niet is voldaan aan de eisen van de OLW, zodat de overlevering voor de feiten genoemd in deze vonnissen dient te worden geweigerd.
Voor de overige feiten is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en is vastgesteld dat ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan. De overlevering dient voor deze feiten te worden toegestaan.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de overlevering wordt toegestaan. Eén en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.
6. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 45, 225 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Judge of The District Court in Jelenia Góra III Penal Department (Polen) ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens het feit genoemd in het vonnis van 30 april 2008 (VI K 193/08).
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Judge of The District Court in Jelenia Góra III Penal Department (Polen) voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens de feiten genoemd in de vonnissen van 13 oktober 2008 (VI K 614/08) en 18 november 2008 (VI K 832/08).
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. J.W. Vriethoff en H.M. van Niftrik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griifier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2012.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.