vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 517870 / KG ZA 12-729 SR/EB
Vonnis in kort geding van 3 juli 2012
1. [naam 1] en [naam 2], beiden in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van [naam 3],
allen wonende te [woonplaats],
2. [naam 4] en [naam 5], beiden in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van [naam 6],
allen wonende te [woonplaats],
3. [naam 7] en [naam 8], beiden in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van [naam 9],
allen wonende te [woonplaats],
4. [naam 10], in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van [naam 11],
beiden wonende te [woonplaats],
5. [naam 12] en [naam 13], beiden in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van [naam 14],
allen wonende te [woonplaats],
6. [naam 15] en [naam 16], beiden in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van [naam 17],
allen wonende te [woonplaats],
eisers bij dagvaarding van 4 juni 2012,
advocaat mr. R.J. Wybenga te Rotterdam,
1. de stichting
STICHTING AMARANTIS ONDERWIJSGROEP VOOR INTERCONFESSIONEEL ONDERWIJS,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. C.J. Verhaart te Woerden,
2. de stichting
STICHTING AMSTERDAMSE HOGESCHOOL VOOR DE KUNSTEN,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. L.M. Petersen te Amsterdam.
Gedaagden zullen, wanneer zij afzonderlijk worden aangeduid, Amarantis en de AHK worden genoemd.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 18 juni 2012 hebben eisers gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Eisers hebben verzocht de door de AHK in het geding gebrachte producties buiten beschouwing te laten, omdat deze – hoewel binnen de termijn van 24 uur voorafgaand aan de zitting – niet allemaal zo tijdig in het geding zijn gebracht als had gekund. De voorzieningenrechter heeft de producties toegelaten, omdat eisers ondanks het late tijdstip van indiening kans hebben gezien die stukken bij hun betoog te betrekken en zij dus niet in hun procesbelang zijn geschaad. Wel heeft zij de AHK erop gewezen dat producties ingevolge artikel 6.2 van het procesreglement in de procedure dienen te worden gebracht zodra die beschikbaar zijn. Gedaagden hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Alle partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
Aan de zijde van eisers: [naam 1], [naam 2], [naam 3],
[naam 4] [naam 6], [naam 7], [naam 8], [naam 9],
[naam 10], [naam 12], [naam 13], [naam 14] [naam 16] en [naam 17], bijgestaan door mr. Wybenga.
Aan de zijde van Amarantis: [naam 18], rector van het Gerrit van der Veen College, met mr. Verhaart.
Aan de zijde van de AHK: [naam 19] voorzitter van het college van bestuur, en [naam 20], artistiek leider van de Nationale Balletacademie, met mr. Petersen.
2. De feiten
2.1. Amarantis verzorgt voortgezet onderwijs, onder meer op het Gerrit van der Veen College in Amsterdam (hierna: het GVC).
2.2. Het GVC heeft toestemming van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om – ter integratie van de vooropleidingen dans en muziek in het voortgezet onderwijs – de zogeheten Raamregeling voortrajecten dans/muziek profielen vwo/havo toe te passen, en op grond van die regeling vrijstellingen te verlenen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs (klas 4 en hoger).
2.3. De rechtsvoorganger van Amarantis heeft met de AHK een samenwerkingsovereenkomst gesloten, op grond waarvan leerlingen van het GVC het vak dans kunnen volgen aan de Nationale Balletacademie (hierna: de NBA), die deel uitmaakt van de AHK. De NBA-vooropleiding loopt van het derde tot en met het zevende/achtste jaar parallel met de klassen van het door het GVC aangeboden voortgezet havo/vwo-onderwijs.
2.4. De AHK heeft in 2009 een aanvraag gedaan in het kader van het zogeheten Sirius-programma. Dit programma is vanuit (OCW) opgezet en houdt in dat subsidies worden verstrekt aan universiteiten en hogescholen teneinde hen in staat te stellen om te werken aan excellentiebevordering binnen hun instelling. Een toelichting van de AHK op haar aanvraag bevat de volgende passages:
“(…)
De opzet van deze topschool (de NBA, vzr.) verschilt fundamenteel van het bestaande regionaal gespreide stelsel voor vooropleidingen dans, die (…) gericht zijn op een brede stimulans en vorming van talent, aansluitend bij de toelatingseisen en de profielen van de verschillende richtingen bij de bacheloropleidingen tot danser. (…)
In tegenstelling hiermee zal de Nationale Ballet School een volledige vakopleiding worden voor leerlingen uit het hele land, die zo vroeg mogelijk vanuit hun lokale (ballet-) school worden verwezen naar deze instelling, waar talent wordt geconcentreerd en les krijgt van de beste docenten op het gebied van klassiek ballet.
(…)
Door het Young bachelorprogramma te laten starten halverwege het opleidingstraject, ontstaat er een expliciet moment van selectie en bezinning.
In feite wordt tegelijk met de overgang naar de tweede fase van de havo/vwo ook de definitieve keuze gemaakt voor de balletopleiding en de balletcarrière. Op dat moment gaat de bachelorfase in en valt de leerling/student voor wat betreft het balletonderwijs mede onder de verantwoordelijkheid van Het Nationale Ballet. De beslissing om vanaf dat moment als hbo-student verder te gaan kan grote consequenties hebben en hier moet dus een serieuze afweging plaatsvinden. (…)
(…)
Het vervroegen van de ‘knip’ tussen vooropleiding en bachelor is van groot belang om in de juiste leeftijdsfase het balletonderwijs voldoende te kunnen intensiveren om op jongere leeftijd het vereiste niveau te bereiken. Het is de bedoeling om de SIRIUS-gelden in te zetten om deze intensivering tot stand te brengen en uit te voeren. Gezien de grote impact die het doen van een balletopleiding heeft op de studenten is het van groot belang om al halverwege het voortgezet onderwijs te weten of zij voldoende geschikt worden bevonden om de bacheloropleiding te gaan doen. Het selectiemoment rond 14/15-jarige leeftijd krijgt meer gewicht. Doordat het Nationale Ballet medeverantwoordelijkheid draagt voor deze selectie en het lesprogramma, kan de leerling/student ervan uitgaan dat toelating tot de Young bachelorfase een reëel perspectief impliceert op een succesvolle carrière.
Omgekeerd is het ook zo, dat dit selectiemoment ervoor zorgt dat leerlingen voor wie het toekomstperspectief in het klassieke ballet minder gunstig is, nog op tijd zijn om hun plannen bij te stellen (…)
Doelstellingen:
• in 2013 een geïntegreerde en door alle stakeholders onderschreven opleiding die afsluit op de leeftijd van 18 jaar en in aanmerking komt voor accreditatie op bachelorniveau; (…)”
2.5. Eisers zijn allen ouders van leerlingen die in het schooljaar 2011-2012 deel uitmaakten van de dansklas NBA5 van de NBA [ naam 6] is als enige van de groep al in 2006 gestart op de NBA. [ naam 9 ]is als laatste gestart, in 2009.
2.6. Tot de door de AHK in het geding gebrachte stukken behoort onder meer de volgende brief van de NBA, Theaterschool en de AHK van 6 november 2006:
“Geachte mevrouw, heer,
Sinds een aantal maanden is er een intensief overleg op gang gekomen tussen Het National Ballet en de Dansopleidingen van de Theaterschool/Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Inzet van het overleg is te komen tot verbetering van het opleidingscircuit voor klassiek ballet. (…)
Vooruitlopend op verdere plannen zijn er voorlopig de volgende besluiten genomen:
1. Focus op klassiek ballet.
De huidige vooropleiding richt zich op zowel het klassiek ballet als op moderne- en jazzdans. We menen dat de kwaliteit van de vooropleiding en de concentratie van de studenten er mee gediend zijn om de doelstelling van de vooropleiding in de eerste plaats te focussen op het klassiek ballet. Deze verandering betekent niet dat alle moderne en jazz lessen uit het programma van de vooropleiding verdwijnen of dat het voor studenten niet mogelijk zal zijn om na afloop van de vooropleiding te auditeren voor een moderne dans- of Jazz dans opleiding. Wel zegt de primaire oriëntatie op de academische dans iets over de hoofdrichting van de vooropleiding, en over de selectie en beoordelingscriteria.
2. Een leergang van 10 jaar tot en met de HBO fase.
In de tweede plaats willen we de scheiding tussen vooropleiding en HBO fase ongedaan maken. Vanaf nu functioneren vooropleiding en Nationale Balletacademie als één opleiding vanaf de leeftijd van 10 jaar tot en met de HBO fase. Wel blijft er een selectiemoment aan het begin van de HBO fase. (…)
3. Intensieve betrokkenheid van Het Nationale Ballet.
Meer dan voorheen zal (de leiding van) Het Nationale Ballet betrokken zijn bij de opleiding van de jonge dansers.
Dit geldt voor zowel de audities / selecties als het lesprogramma, de beoordelingen en natuurlijk de stages in voorstellingen van het gezelschap in de verschillende fases van de opleiding. (…)”
2.7. De NBA heeft in september 2009 een nieuwsbrief aan de ouders van hun leerlingen gestuurd, die voor zover van belang luidt:
“Aan het begin van dit schooljaar ontvingen we van het Ministerie van OCW het goede nieuws dat de NBA een speciale ‘Sirius’-subsidie is toegekend; (…) De NBA gaat deze subsidie inzetten om de vooropleiding en de HBO-fase te intensiveren en te brengen naar het hoogste, internationale kwaliteitsniveau. Dit gebeurt overigens in nauwe samenwerking met de Scholengroep Amarantis en het Nationale Ballet.
Het is onze ambitie om stapsgewijs te komen tot een dansopleiding waarbinnen het middelbare én HBO-onderwijs helemaal zijn geïntegreerd. Dat betekent dat onze studenten al op hun 15e zullen kunnen toetreden tot het HBO, waardoor ze op hun 18e klaar zijn om, met een HBO- én middelbaar schooldiploma op zak, te gaan werken bij een toonaangevend dansgezelschap. Een speciale oudercommissie is inmiddels in het leven geroepen om dit spannende traject samen met ons in te slaan. Wij zullen jullie vanzelfsprekend op de hoogte houden van de ontwikkelingen op dit gebied. (…)”
2.8. De zogeheten ‘nieuwe NBA beoordelingsprocedure’ die sinds het schooljaar 2010/2011 geldt, luidt, voor zover relevant:
“(…) De nieuwe NBA beoordelingen zullen worden gebaseerd op het Nederlandse schoolsysteem (cijfers van 1-10). Dit zal zorgen voor meer duidelijkheid en een eenvoudiger overdracht van de beoordelingen van de NBA naar het Gerrit van der Veen College.
(…)
DE BEOORDELING IN NBA 5-8
Een NBA 5-8 leerling zal worden beoordeeld op grond van een “drie-component” structuur bestaande uit:
1. Beoordelingsles – ten overstaan van een commissie van professionele docenten (zowel van binnen als van buiten de NBA, inclusief de klassedocent).
2. Klassedocent beoordeling – op basis van de vorderingen van een leerling over het gehele jaar.
3. Voor de derde component worden de leerlingen beoordeeld op aanwezigheid, werkhouding, inzet en inzicht. Deze onderdelen zijn relevant voor de vooruitgang van een leerling en zijn / haar toekomst binnen de NBA maar tellen niet mee in het gemiddelde totaalcijfer (het gemiddelde van alleen de eerste twee componenten bepaalt het cijfer dat doorgegeven wordt aan het Gerrit van der Veen College).
(…)
De leerlingen van de vooropleiding en hun ouders ontvangen een gemiddeld totaalcijfer. Indien een leerling op een of meer onderdelen gemiddeld een 5,5 of lager scoort is dit voor de NBA aanleiding om de toekomst van de leerling bij de NBA kritisch te bekijken.
Daarbij wordt steeds gekeken naar de totale ontwikkeling van de leerling. Als de staf van de NBA van mening is dat een of meer belangrijke elementen (technisch, artistiek of psychologisch) een serieuze negatieve invloed heeft op de voortgang en toekomst van de leerling, geeft dat aanleiding tot het opnieuw evalueren van de kansen van de leerling in het professionele werkveld en zijn situatie binnen de school. (…)”
2.9. De in deze procedure betrokken leerlingen (hierna ook: de leerlingen) hebben allemaal het vak dans aan de NBA in het schooljaar 2012/2012 afgesloten met een eindcijfer tussen de 5,9 en de 6,5. Op één of meer onderdelen hadden al deze leerlingen in ieder geval één 5,5.
2.10. Bij ongedateerde brieven, uitgereikt op 4 april 2012 en gericht aan de ouders van de leerlingen, heeft de NBA namens de AHK laten weten dat de leerlingen ‘niet door’ zijn.
3.1. De ouders van de leerlingen vorderen, kort gezegd, gedaagden hoofdelijk en op straffe van een dwangsom te veroordelen het daarheen te leiden dat de leerlingen worden bevorderd naar NBA6, althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter geboden acht, een en ander met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.
3.2. De ouders van de leerlingen stellen ter toelichting op hun vordering, samengevat weergegeven, dat de besluiten om de leerlingen niet te bevorderen onrechtmatig zijn, dat ze te laat genomen zijn en op willekeur berusten en dat met die besluiten het zorgvuldigheids- en het vertrouwensbeginsel zijn geschonden.
3.3. Gedaagden voeren, kort gezegd, als verweer dat het aanblijven op de NBA van de leerlingen op grond van de ‘nieuwe NBA-beoordelingsprocedure’ door de docentenstaf van de vooropleiding kritisch is bekeken omdat zij allemaal op één of meer onderdelen een 5,5 hebben gescoord. Omdat de leerlingen ofwel reeds fysieke problemen, gerelateerd aan het dansen, ervaren ofwel omdat bij hen fysieke beperkingen eraan in de weg staan dat zij kunnen uitgroeien tot een balletdanser die tot het vereiste niveau (instroom HBO-opleiding voor klassiek ballet) kan reiken, zijn zij niet bevorderd tot NBA6.
3.4. Op de stellingen van partijen zal, voor zover van belang, hierna verder worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden – buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.2. Op grond van de onder 2.4, 2.6 en 2.7 weergegeven stukken is duidelijk dat het de bedoeling van de NBA is om met het Young Bachelor programma de koers van het door haar gegeven onderwijs te verleggen, in die zin dat – kort gezegd – de focus op klassiek ballet komt te liggen en de kwaliteit van het onderwijs wordt verbeterd opdat de leerlingen op jongere leeftijd beschikbaar zullen zijn voor de arbeidsmarkt en daardoor beter kunnen concurreren met collega’s uit het buitenland. Op dit moment is het echter nog niet zo dat de HBO opleiding al bij de tweede fase begint.
4.3. Voorop staat dat het een onderwijsinstelling als de NBA vrij moet staan om, mede ter bevordering van de toetreding van haar leerlingen tot de arbeidsmarkt, binnen de grenzen van de wet de inrichting van het door haar gegeven onderwijs vorm te geven zoals haar het beste voorkomt. Wel dient zij daarbij rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de leerlingen die tot de NBA zijn toegetreden voordat die koerswijziging is ingezet, bijvoorbeeld door het treffen van een overgangsregeling. Ingrijpen van de voorzieningenrechter is slechts gerechtvaardigd indien de beoordeling van de leerlingen door de NBA apert onjuist of onzorgvuldig is, dan wel indien de beoordeling op uiterst onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
4.4. Op het eerste gezicht bevreemdt het dat leerlingen die een voldoende totaalcijfer hebben – gedaagden erkennen dat een 5,5 afgerond een voldoende oplevert – desondanks niet worden bevorderd. Ter zitting heeft de AHK toegelicht dat de leerlingen van de NBA nooit een lager totaalcijfer dan een 5,5 krijgen om te voorkomen dat deze leerlingen, wanneer de NBA hun dansresultaten onvoldoende acht, hiervan in het reguliere onderwijs nadelige gevolgen – zoals blijven zitten – ondervinden. Zij verdienen dat volgens de AHK niet, omdat zij veelal aanzienlijke extra inspanningen hebben geleverd ten behoeve van het dansonderwijs. Volgens de AHK is voor de leerlingen van de NBA duidelijk dat zij zich met een 5,5 op één of meer onderdelen in de gevarenzone bevinden en dat hun aanblijven op de NBA kritisch zal worden bekeken, omdat dit met zoveel woorden in de “nieuwe NBA beoordelingsprocedure” staat.
In dit verband geldt het volgende. Uit de “nieuwe NBA beoordelingsprocedure” blijkt alleen dat leerlingen met een 5,5 voor één of meer onderdelen in de gevarenzone vallen en dat de staf in het kader van de beslissing over het al dan niet aanblijven van de leerlingen op de NBA, naar de totale ontwikkeling van de leerling zal kijken. De door de AHK gegeven toelichting waarom nooit een lager eindcijfer dan een 5,5 wordt gegeven, is daarin niet terug te vinden. Door zonder die toelichting voldoende eindcijfers aan de leerlingen toe te kennen, wekt de NBA bij hen valse verwachtingen. In dat verband is tevens van belang dat de leerlingen bij de kerstbeoordeling in het schooljaar 2011/2012 vergelijkbare eindcijfers hebben gekregen als bij de eindbeoordeling. Onbetwist is dat de leerlingen bij die gelegenheid niet is meegedeeld dat zij in de gevarenzone terecht zouden komen, indien hun resultaten niet aanzienlijk zouden verbeteren. Ter zitting heeft
[naam 20], de artistiek leider van de NBA, uitgelegd dat de beoordelingen rond kerst wat milder zijn geweest dan aan het eind van het schooljaar, om de leerlingen niet te demotiveren. Dit heeft echter onduidelijkheid geschapen. De leerlingen zijn daardoor niet of onvoldoende doordrongen geraakt van de noodzaak om hun prestaties te verbeteren. Bovendien is de eindbeoordeling ‘niet door’ daardoor des te onbegrijpelijker voor hen geweest. Aan de AHK kan worden toegegeven dat het ook in het reguliere onderwijs kan voorkomen dat, indien de lerarenvergadering daartoe aanleiding ziet, een beslissing tot bevordering afwijkt van hetgeen gebruikelijk is bij de toegekende eindcijfers, maar die situatie verschilt van de onderhavige. In het reguliere onderwijs is immers uitgangspunt dat de leerling bij vooraf vastgestelde onvoldoende resultaten blijft zitten en dat van dit uitgangspunt alleen in het voordeel van de leerling kan worden afgeweken, indien daarvoor aanleiding wordt gezien in de lerarenvergadering. Daarmee wordt zoveel mogelijk tegemoetgekomen aan het vereiste van transparantie. Bij de NBA ligt dat anders. Daar bieden de toegekende cijfers veel minder houvast, terwijl het – juist omdat prestaties voor het vak ‘dans’ zich minder gemakkelijk dan bijvoorbeeld wiskunde in cijfers laten uitdrukken – van belang is dat al het mogelijke wordt gedaan om de onvoorspelbaarheid van de beslissing over de bevordering, en daarmee de mogelijkheid van willekeur, zoveel als mogelijk te beperken. Dat is niet gebeurd, met als gevolg dat het (voor de voorzieningenrechter) niet is te toetsen of de NBA de eindbeoordelingen terecht heeft gegeven. Deze wijze van beoordeling is daarom uiterst onzorgvuldig jegens de leerlingen van de NBA.
4.5. Een tweede punt dat door eisers naar voren is gebracht is dat bij de eindbeoordeling de nadruk teveel op het klassiek ballet heeft gelegen. In dat verband wordt het volgende overwogen. Zoals hiervoor al is vermeld, is duidelijk dat de NBA haar koers wenst te verleggen naar een topopleiding voor klassiek ballet. Zover is het echter nog niet. De AHK erkent dat de NBA bij de uitvoering van die plannen op problemen is gestuit, die maken dat de doelstellingen waarschijnlijk niet zullen worden gehaald voor het schooljaar 2013/2014. De AHK heeft niet betwist dat moderne dans en werelddans in het schooljaar 2011/2012 ook nog gewoon op het lesprogramma stonden en dat de leerlingen rond Kerst 2011 op die onderdelen zijn beoordeeld. Evenmin is betwist dat de leerlingen bij de eindbeoordeling, anders dan voorheen, uitsluitend zijn beoordeeld op hun capaciteiten voor klassiek ballet. Vooralsnog is daarmee aannemelijk geworden dat halverwege het schooljaar de bakens zijn verzet en dat de leerlingen nu reeds zijn beoordeeld aan de hand van criteria die zijn toegespitst op het toekomstige Young Bachelor onderwijs. Hierna zal worden onderzocht of dat geoorloofd was, omdat de leerlingen hun keuze voor de opleiding hebben gemaakt vóór de voorgenomen koerswijziging. In dat verband wordt het volgende overwogen.
4.6. Onbetwist is dat het Young Bachelor programma nog niet is ingevoerd en dat er dus ook (nog) geen overgangsregeling bestaat voor de leerlingen die tijdens hun opleidingstraject door de koerswijziging worden getroffen. Eisers stellen dat ook nooit aan hen of aan de leerlingen is meegedeeld dat op de NBA een koerswijziging zal worden doorgevoerd die de belangen van de leerlingen rechtstreeks en zo ingrijpend raakt. De AHK betwist dit en wijst daarbij op de onder 2.6 en 2.7 aangehaalde brieven.
De eerste brief dateert echter van november 2006, toen van de leerlingen alleen [naam 6] al onderwijs aan de NBA volgde – zij was dat jaar net gestart – zodat niet kan worden aangenomen dat alle eisers met die brief over de voorgenomen koerswijziging zijn geïnformeerd. Daarbij komt dat in beide brieven (2.6 en 2.7) niet duidelijk – in ieder geval niet zo duidelijk als in de toelichting op de aanvraag van een Sirius subsidie (zie onder 2.4) – is verwoord dat het selectiemoment voorafgaand aan de tweede fase van het onderwijs meer gewicht krijgt. Gesteld noch gebleken is dat die toelichting op de Sirius aanvraag aan de leerlingen van de NBA is verstrekt. Dat de koerswijziging ongetwijfeld in voorlichtingsdocumentatie heeft gestaan, zoals de AHK ter zitting heeft verklaard, is tegenover de betwisting door eisers onvoldoende om van de juistheid van die stelling uit te gaan. Vooralsnog is dan ook aannemelijk dat voor de leerlingen van de NBA niet, althans onvoldoende duidelijk is geweest dat de eindbeoordeling voorafgaand aan de tweede fase uitsluitend op het klassieke ballet is gericht. Ook daarmee heeft de AHK jegens de leerlingen niet de vereiste zorgvuldigheid betracht.
4.7. De slotsom van het voorgaande is dat de beoordeling op uiterst onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, zodat rechterlijk ingrijpen is gerechtvaardigd. Nu de eindbeoordelingen, dat de leerlingen onvoldoende resultaten hebben geboekt om te worden bevorderd, onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, zal de vordering te gebieden de leerlingen te bevorderen, worden toegewezen. De voorzieningenrechter laat daarbij zwaar wegen dat het Young Bachelor programma nog niet is ingevoerd en de AHK de gelegenheid heeft om deze leerlingen bij wijze van overgangsregeling een speciaal lesprogramma te bieden. De voorzieningenrechter is zich ervan bewust dat de door haar gelaste bevordering een vergaande maatregel is en dat de kans bestaat dat de leerlingen komend schooljaar alsnog zullen afvallen. Zo is onder meer niet duidelijk of de leerlingen wel zouden zijn bevorderd indien zij ook op moderne dans en werelddans zouden zijn getoetst. Ook is van belang dat [naam 20] ter zitting zijn zorg heeft geuit dat de opleiding fysiek te zwaar is voor (één of meer van) de leerlingen. De leerlingen doen er dan ook goed aan om, hoewel zij in deze procedure juridisch in het gelijk worden gesteld, zich nog nader te informeren over de vraag of het verstandig is dat zij hun opleiding op de NBA voortzetten.
4.8. Ter zitting hebben gedaagden toegezegd vrijwillig aan een veroordelend vonnis te zullen voldoen en verzocht om geen dwangsom op te leggen. Zekerheidshalve zal toch een dwangsom aan de veroordeling worden verbonden. Om executiegeschillen te voorkomen, zal de AHK worden veroordeeld om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis schriftelijk aan eisers mee te delen dat de in deze procedure betrokken leerlingen zijn bevorderd naar NBA6. Daarbij hoeven de eisers alleen in kennis te worden gesteld over de bevordering van hun eigen kind. Een dwangsom van € 500,00 per leerling per dag voor iedere dag dat de AHK nalaat aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 50.000,00, wordt redelijk geacht.
4.9. Eisers hebben Amarantis mee gedagvaard, omdat Amarantis volgens hen op grond van artikel 26d van het Inrichtingsbesluit WVO uiteindelijk verantwoordelijk is voor de gang van zaken op de NBA. Volgens hen blijkt dit uit de toelichting op dit artikel. Amarantis betwist dat zij invloed kan uitoefenen op de beslissingen van de NBA tot (al dan niet) bevordering. Zij stelt zich op het standpunt dat zij op grond van genoemd artikel slechts gehouden is erop toe te zien dat de externe personen die aan de NBA lesgeven, voldoen aan de eisen die de Wet op het voortgezet onderwijs stelt aan de deskundigheid van docenten op het voortgezet onderwijs.
Vooralsnog is de voorzieningenrechter met Amarantis van oordeel dat de verplichtingen van Amarantis niet zo ver strekken als eisers veronderstellen. In de nota van toelichting op het Inrichtingsbesluit WVO staat weliswaar dat het bevoegd gezag – in dit geval Amarantis – in alle gevallen uiteindelijk verantwoordelijk is voor het verzorgde onderwijs, maar uit de nota van toelichting blijkt dat die verantwoordelijkheid ziet op de kwaliteit van het onderwijs dat wordt uitbesteed en meer specifiek op de controle dat de onderwijsinstellingen of docenten aan wie onderwijs wordt uitbesteed, voldoen aan de wettelijke voorschriften. Voorshands is dan ook niet aannemelijk dat Amarantis verantwoordelijk kan worden gesteld voor de besluiten de leerlingen niet te bevorderen, zodat de vordering tegen Amarantis zal worden afgewezen.
4.10. De AHK zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van eisers worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- dagvaarding € 104,64
- griffierecht 267,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.187,64
Nu de vordering tegen Amarantis wordt afgewezen, zullen eisers in de proceskosten van Amarantis worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.391,00
Het verschil in de kostenveroordelingen wordt verklaard door het feit dat het griffierecht voor natuurlijke personen verschilt van het griffierecht van rechtspersonen.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt de AHK het ertoe te leiden dat [naam 3], [naam 6],
[naam 9], [naam 11], [naam 14] en [naam 17] worden bevorderd naar NBA6,
5.2. veroordeelt de AHK om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis schriftelijk aan eisers mee te delen dat de in deze procedure betrokken leerlingen zijn bevorderd naar NBA6,
5.3. veroordeelt de AHK om aan eisers een dwangsom te betalen van € 500,00 per leerling per dag voor iedere dag dat zij nalaat aan de onder 5.2 genoemde veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 50.000,00,
5.4. veroordeelt de AHK in de proceskosten van eisers, tot op heden begroot op € 1.187,64, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5. veroordeelt de AHK in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de AHK niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6. veroordeelt eisers in de proceskosten van Amarantis, tot op heden begroot op € 1.391,00,
5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2012.