beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Zaaknummer: EA 11-809
Beschikking van: 19 juni 2012
F.no.: 497
Beschikking van de kantonrechter
1.[naam]
2.[naam]
beiden wonende te Amstelveen
verzoekers
nader te noemen: [verzoekers]
gemachtigde: mr. H.J. Hagemans (VVH-advocaten)
de Vereniging van Eigenaars Meander 881-1019 (Meander IV)
statutair gevestigd te Amstelveen
verweerster
nader te noemen: de VvE
gemachtigde: mr. J.D. Poot (LRT-advocaten)
VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Na de (tussen)beschikking van 8 november 2011 zijn de navolgende processtukken ingediend:
-namens de VvE een akte d.d. 14 december 2011 met producties;
-namens [verzoekers] een akte d.d. 16 januari 2012 met producties;
-aanvullende producties bij brief van de gemachtigde van de VvE d.d. 10 februari 2012.
Na daartoe strekkende verzoeken van partijen is een voortgezette behandeling bepaald, welke is gehouden op 17 februari 2012. Partijen zijn hierover bij brief van 30 januari 2012 geïnformeerd. De griffier heeft de leden van de VvE bij brief van 13 februari 2012 de datum van de voortgezette behandeling op 17 februari 2012 medegedeeld en hen in de gelegenheid gesteld op die zitting aanwezig te zijn.
[verzoeker] en [verzoeker] zijn vergezeld van hun gemachtigde verschenen. De VvE is verschenen bij [naam] en [naam] (voorzitter van de VvE). Verder is verschenen [naam] (appartementseigenaar). Op de zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht – de gemachtigde van de VvE mede aan de hand van comparitie aantekeningen – en vragen van de kantonrechter beantwoord.
De zaak staat voor het geven van een beschikking.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1.In de beschikking van 8 november 2011 heeft de kantonrechter de feitelijke uitgangspunten vastgesteld, het verzoek van [verzoekers] weergegeven en het verweer van de VvE samengevat.
2.Kort gezegd hebben [verzoekers] in eigendom een appartement, gelegen op de eerste etage op een hoek van het gebouw. Tot het appartement behoort een L-vormig balkon.
Aan de zijkant van het appartement van [verzoekers] – aan de zijde van de parkeerplaats – begint het balkon en zijn in de muur een schuifpui en twee (kleine) ramen aangebracht. Het balkon kan aan die zijkant via de schuifpui worden betreden. [verzoekers] hebben aan de buitengevel vóór de schuifpui een rolluik aangebracht.
Het balkon loopt door aan de gehele voorzijde van het appartement van [verzoekers]. Aan de voorzijde zijn een schuifpui en 4 ramen. Ook aan deze zijde kunnen [verzoekers] via de schuifpui het balkon betreden. Vóór het uiterste raam van het appartement van [verzoekers], grenzend aan het naastgelegen appartement, is een rolluik geplaatst. Voor de drie andere ramen en schuifpui heeft [verzoekers] zonwering aangebracht.
Aan de voorzijde van het gebouw hebben alle appartementen op de eerste etage een aaneengesloten (open) balkon.
Aan de achterzijde van het gebouw zijn oorspronkelijk op verschillende plaatsen openingen in de gemeenschappelijke muur aangebracht met daarachter een balkon. Deze ruimtes worden loggia’s (gesloten balkons) genoemd. Er zijn eigenaren die inmiddels in de muuropening een kozijn met glas hebben geplaatst en de ruimte daarachter bij hun woning hebben betrokken. Er zijn ook eigenaren die de loggia in de oorspronkelijke staat hebben gehandhaafd. Eén van die eigenaren is [naam]. [naam] heeft direct achter de opening een rolluik geplaatst die is opgehangen aan de achterzijde van die buitenmuur. De VvE beschouwt de loggia het privé gedeelte van de appartementseigenaar waarover de VvE via het splitsingsreglement of anderszins geen zeggenschap heeft. Volgens de VvE heeft zij alleen zeggenschap over het aanbrengen van voorwerpen aan de voorzijde van de gemeenschappelijke buitenmuur.
3.De kantonrechter heeft in de tussenbeschikking van 8 november 2011 kort gezegd geoordeeld, dat de door [verzoekers] bevestigde twee rolluiken zijn aangebracht op de voorzijde van de (gemeenschappelijke) buitenmuur van het gebouw, hetgeen een gemeenschappelijk gedeelte is in de zin van artikel 2 van het Splitsingsreglement, zodat de VvE gerechtigd is nadere voorschriften te stellen over het al dan niet plaatsen van rolluiken. Dit geldt ook in het geval dat deel van de (gemeenschappelijke) buitenmuur/gevel slechts via het privé gedeelte van [verzoekers] toegankelijk is. De kantonrechter heeft voorts geoordeeld, dat een rolluik gerekend kan worden tot “andere uitstekende voorwerpen” als bedoeld in artikel 6 lid 2 van het Splitsingsreglement. Dit heeft tot gevolg dat het de VvE vrijstaat in het huishoudelijk reglement op te nemen dat voor het plaatsen van een uitstekend voorwerp als bijvoorbeeld een rolluik voorafgaande toestemming van het bestuur van de VvE nodig is.
4.[verzoekers] hebben zonder de daarvoor vooraf benodigde toestemming van (het bestuur van) de VvE twee rolluiken aan de buitengevel van zijn appartement geplaatst. De VvE heeft daarop op 27 april 2011 besloten aan [verzoekers] (achteraf) geen toestemming tot plaatsing te geven en heeft voorts besloten jegens [verzoekers] stappen te ondernemen om de beide rolluiken te verwijderen.
5.Samengevat voert de VvE het navolgende aan. Tegen het plaatsen van rolluiken aan de buitenzijde van de gemeenschappelijke buitenmuur voert de VvE een zogeheten zero tolerance beleid. Dit betekent dat aan appartementseigenaren geen toestemming wordt gegeven zo’n rolluik aan de buitengevel te plaatsen. De VvE geeft daarvoor als redenen op dat een rolluik een negatieve naargeestige uitstraling heeft, er kans op graffiti op die rolluiken bestaat en er goede alternatieven zijn voor beveiliging van het appartement. Volgens de VvE geeft het onder voorwaarden toestaan van (een beperkt aantal) rolluiken aan de buitengevel handhavingsproblemen, terwijl dat bovendien een onduidelijke situatie met vage normen creëert. Volgens de VvE leidt het toestaan van twee rolluiken aan het appartement van [verzoekers] tot ongewenste precedentvorming.
6.De kantonrechter heeft thans deze besluiten van de VvE nog slechts te toetsen aan de beperkte maatstaf of de VvE de besluiten tot het onthouden van toestemming tot plaatsing van de rolluiken en het gelasten die rolluiken te verwijderen zonder redelijke grond heeft genomen.
7.De kantonrechter verstaat het door de VvE gevoerde zero tolerance beleid aldus, dat (het bestuur van) de VvE, behoudens zeer uitzonderlijke situaties, het plaatsen van rolluiken aan de buitengevel van het gebouw niet toestaat. Volgens de VvE is in het geval van [verzoekers] van een zeer uitzonderlijke situatie geen sprake.
8.Naar het oordeel van de kantonrechter wijzen [verzoekers] er op zichzelf terecht op dat de door de VvE gevreesde naargeestige uitstraling van rolluiken in hun situatie beperkt is nu die rolluiken slechts voor 1 raam (aan de voorzijde) en 1 schuifpui (aan de zijkant) zijn geplaatst, de kleur van de rolluiken in het frontbeeld niet contrasteren en [verzoekers] bereid zijn vergaande afspraken te maken over het gebruik van beide rolluiken in de nachtelijke uren en het verwijderen van eventuele graffiti. De kantonrechter is voorts van oordeel dat als van enige afstand naar de voorzijde van het gebouw wordt gekeken het verschil tussen een gesloten rolluik in een passende kleur, gesloten lamellen of een rolluik aan de binnenzijde niet groot zal zijn.
Daartegenover staat dat in de nabijheid van de voorzijde en zijkant van het gebouw een neergelaten rolluik aan de buitenmuur een andere, negatievere uitstraling heeft dan gesloten lamellen achter een raam. Voorts kan het toestaan van enkele rolluiken bij [verzoekers] ertoe leiden dat ook andere eigenaren één of meerdere rolluiken gaan plaatsen waardoor het gebouw als geheel qua woonsfeer een negatievere uitstraling zal hebben dan een frontgevel zonder rolluiken. Deze omstandigheden leiden naar het oordeel van de kantonrechter ertoe dat de besluiten van de VvE aan [verzoekers] geen toestemming te geven tot het plaatsen van rolluiken en hen te gelasten al hetgeen te doen om de reeds geplaatste twee rolluiken weer te verwijderen niet zonder redelijke grond is.
Deze afweging kan anders uitvallen, indien de VvE tegen andere eigenaren, die rolluiken plaatsen, niet optreedt of het door [verzoekers] aangevoerde veiligheidsargument in het algemeen of in hun specifieke situatie een zodanige zeer uitzonderlijke situatie oplevert dat de VvE in dat geval haar toestemming niet kan onthouden.
9.[verzoekers] hebben slechts één geval genoemd, waarin de VvE rolluiken zou hebben toegestaan. Dit betreft het rolluik van [naam]. Dat geval heeft evenwel betrekking op een andere zijde van het gebouw, terwijl dat rolluik bovendien aan de achterzijde van de buitenmuur is gemonteerd. Hierdoor is een met [verzoekers] vergelijkbare situatie geen sprake, zodat de handhaving van dat rolluik niet meebrengt dat het jegens [verzoekers] genomen besluit zonder redelijke grond is.
10.Voorts heeft [verzoekers] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in en rondom het gebouw in het algemeen, althans rondom zijn appartement nabij een parkeerplaats, zodanig onveilig is, dat rolluiken voor één van de twee schuifpuien en één van de 4 grotere ramen noodzakelijk zijn en afdoende alternatieve veiligheidsmaatregelen niet kunnen worden genomen. Een onveiligheidsgevoel bij [verzoekers] en één incident, waarbij een derde op een balkon is aangetroffen zijn daartoe onvoldoende.
11.Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van [verzoekers] wordt afgewezen.
12.In de tussenbeschikking van 8 november 2011 heeft de kantonrechter het besluit tot verwijdering van de rolluiken geschorst totdat op het verzoek een eindbeslissing wordt gegeven. De kantonrechter heeft voorts aangegeven dat bij de eindbeslissing zal worden beslist of de schorsing heeft te gelden tot het moment dat onherroepelijk op het verzoek van [verzoekers] is beslist.
Nu [verzoekers] niet van de tussenbeschikking van 8 november 2011, waarin enkele principiële vragen werden beantwoord, in hoger beroep zijn gekomen, hoewel de mogelijkheid daartoe was gegeven, en gelet op de beperkte maatstaf waaraan het besluit van de VvE wordt getoetst, indien wordt aangenomen dat een rolluik onder het bereik van artikel 6 lid 2 van het Splitsingsreglement valt en deze twee rolluiken op de gemeenschappelijke buitenmuur zijn aangebracht, zal de kantonrechter de schorsende werking van het besluit niet verlenging totdat onherroepelijk op het verzoek van [verzoekers] is beslist.
13.In de tussenbeschikking van 8 november 2011 heeft de kantonrechter reeds overwogen dat het verzoek van [verzoekers] gelet op ten tijde van het plaatsen van de rolluiken door [verzoekers] bestaande onduidelijkheid in het Splitsingsreglement en het huishoudelijk reglement niet onbegrijpelijk is. Voorts is eerst in deze procedure de nadere afweging van het besluit aan [verzoekers] kenbaar gemaakt en is op zichzelf goed denkbaar dat die afweging ook anders had kunnen uitvallen. De kantonrechter ziet in deze omstandigheden aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
I.wijst het verzoek af;
II.compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
III.verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gegeven door mr. D.H. de Witte, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.