ECLI:NL:RBAMS:2012:BW8970
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Overlevering en specialiteitsbeginsel in het kader van Europees aanhoudingsbevel
Op 30 maart 2012 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een vrijheidsstraf van tien maanden die de opgeëiste persoon moest ondergaan in Polen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB was uitgevaardigd door de Regional Court in Poznan en was gebaseerd op een vonnis van het District Court in Trzcianka van 13 september 2010, waarin de opgeëiste persoon was veroordeeld voor fraude die de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen schaadt.
De rechtbank heeft in haar overwegingen het specialiteitsbeginsel besproken, zoals neergelegd in artikel 14 lid 1 van de Overleveringswet (OLW). Dit beginsel houdt in dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering niet kan worden vervolgd voor andere feiten die vóór de overlevering zijn gepleegd, tenzij er uitzonderingen van toepassing zijn. De raadsman van de opgeëiste persoon had verzocht om expliciete opname van dit beginsel in het dictum van de uitspraak, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Polen al gebonden is aan het specialiteitsbeginsel op basis van Europees recht en dat er geen reden was om aan te nemen dat Polen zich niet aan dit beginsel zou houden.
De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De beslissing om de overlevering toe te staan werd genomen, met inachtneming van de toepasselijke wetsartikelen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de OLW.