ECLI:NL:RBAMS:2012:BW8970

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706.102-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering en specialiteitsbeginsel in het kader van Europees aanhoudingsbevel

Op 30 maart 2012 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een vrijheidsstraf van tien maanden die de opgeëiste persoon moest ondergaan in Polen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB was uitgevaardigd door de Regional Court in Poznan en was gebaseerd op een vonnis van het District Court in Trzcianka van 13 september 2010, waarin de opgeëiste persoon was veroordeeld voor fraude die de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen schaadt.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het specialiteitsbeginsel besproken, zoals neergelegd in artikel 14 lid 1 van de Overleveringswet (OLW). Dit beginsel houdt in dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering niet kan worden vervolgd voor andere feiten die vóór de overlevering zijn gepleegd, tenzij er uitzonderingen van toepassing zijn. De raadsman van de opgeëiste persoon had verzocht om expliciete opname van dit beginsel in het dictum van de uitspraak, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Polen al gebonden is aan het specialiteitsbeginsel op basis van Europees recht en dat er geen reden was om aan te nemen dat Polen zich niet aan dit beginsel zou houden.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De beslissing om de overlevering toe te staan werd genomen, met inachtneming van de toepasselijke wetsartikelen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.102-12
RK nummer: 12/1205
Datum uitspraak: 30 maart 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 februari 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 december 2011 door the Regional Court in Poznan (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Polen) op [1985],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting “[locatie]”, Huis van Bewaring “[naam inrichting]”, te [plaats];
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 maart 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.M. van Ditzhuysen. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. A.B.E. van Kan, advocaat te Venlo en door een tolk in de Poolse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een Judgment of District Court in Trzcianka of 13th September 2010, ref. II K 294/10.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Strafbaarheid
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Volgens de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Specialiteitsbeginsel
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft verzocht dat de rechtbank in het dictum van de uitspraak het algemene beding, als bedoeld in art. 14 lid 1 OLW, opneemt, inhoudende dat de opgeëiste persoon na zijn feitelijke overlevering aan Polen niet zal worden vervolgd, gestraft of op enige andere wijze in zijn persoonlijke vrijheid beperkt ter zake van feiten die vóór het tijdstip van zijn feitelijke overlevering zijn begaan en waarvoor hij niet is overgeleverd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon vreest dat hij na overlevering wegens andere strafbare feiten zal worden vervolgd of gestraft.
De officier van justitie heeft zich op dit punt aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Art. 14 lid 1 OLW parafraseert art. 27 leden 2 en 3 van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PbEG 2002, L 190). Nu Nederland noch Polen de in art. 27 lid 1 van dit Kaderbesluit bedoelde kennisgeving heeft gedaan, is Polen na de - eventuele - overlevering door Nederland gebonden aan art. 27 lid 2 van het Kaderbesluit (vgl. Rb. Amsterdam 17 september 2010, LJN BN8268). Volgens deze bepaling, waarin het specialiteitsbeginsel is neergelegd dat een recht aan de overgeleverde persoon verleent (HvJ EG 1 december 2008, NJ 2009, 394, Leymann en Pustovarov, r.o. 44), mag de overgeleverde persoon niet worden vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid beroofd wegens enig ander vóór de overlevering begaan feit dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest, tenzij zich één van de in art. 27 lid 3 van het Kaderbesluit bedoelde uitzonderingen op het specialiteitsbeginsel zich voordoet.
Er bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat Polen zich niet zal houden aan het specialiteitsbeginsel. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak om uitdrukkelijk in het dictum datgene te bepalen waartoe Polen al op grond van het Europese recht en zijn nationale wetgeving is gehouden.
De rechtbank wijst het verzoek af.
6. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Regional Court in Poznan (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzitter,
mrs. A.J. Dondorp en C.W. Inden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 maart 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C