ECLI:NL:RBAMS:2012:BW8962

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706.083-12 ; RK nummer: 12/905
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en toepassing van artikel 12 Overleveringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 april 2012 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Poznan, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof de opgeëiste persoon, die in Polen was geboren en daar woonde. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB onderzocht, waarbij het vonnis van 21 november 2007 van het District Court in Trzcianka centraal stond. Dit vonnis betrof een voorwaardelijke vrijheidsstraf die moest worden omgezet in een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.

De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de behandeling van de zaak die tot het vonnis leidde. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de dagvaarding voor de zitting op 21 november 2007 in persoon aan de opgeëiste persoon was betekend, en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was. De rechtbank heeft ook overwogen dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet onder de weigeringsgrond valt.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de verdediging met betrekking tot een vermeende schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verworpen. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon de mogelijkheid had om haar verweer naar voren te brengen tijdens de zitting in Polen en dat er geen sprake was van een flagrante schending van haar rechten. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.083-12
RK nummer: 12/905
Datum uitspraak: 27 april 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 januari 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 april 2011 door the Regional Court in Poznan (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Polen) op [1989],
verblijvend op het adres [adres], [postcode] te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 maart 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N. Voorhuis.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar raadsman, mr. M.F. Ferdinandusse, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst. De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 13 april 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Al Mansouri. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar raadsvrouw, mr. A.J. van der Velden, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op de zitting van 16 maart 2012 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan was gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in zou slagen binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft op beide zittingen verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een judgment of the District Court in Trzcianka of 21st November 2007, ref. VI K 289/07.
Bij beslissing van 17 september 2008 heeft the District Court in Trzcianka de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van 21 november 2007 opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dat vonnis heeft geleid.
In rubriek d) van het EAB heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit vermeld dat de summons to a hearing in this subject, scheduled for 21st November 2007, was served on her in person.
Bij faxbericht van 8 februari 2012 is namens de officier van justitie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gevraagd of this means that the summons was handed over to her personally and did did the summons include the information concerning the date and the place of the court hearing.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij faxbericht van 17 februari 2012 geantwoord dat the notification of the court hearing scheduled for 9th November 2007, case reference VI K 289/07, was served in [opgeëiste persoon]’s own hands. The notification contained information on the date and place of the court hearing.
Omdat volgens het EAB de hearing op 21 november 2007 was gehouden, heeft de rechtbank op de zitting van 16 maart 2012 het onderzoek geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit - onder meer - te vragen of de vermelding in het faxbericht van 17 februari 2012 van de zitting van 9 november 2007 een verschrijving is voor 21 november 2007.
In antwoord op deze vraag heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij faxbericht van 23 maart 2012 meegedeeld dat our letter dated 17th February 2012 mistakenly stated that the hearing was scheduled for 9th November 2007. In fact, on 9th November 2007 [opgeëiste persoon] was served into her own hands with a summons to the hearing scheduled for 21st November 2007.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon ontkent de dagvaarding voor de hearing van 21 november 2007 in persoon te hebben ontvangen. Indien men daarvan uitgaat, doet zich geen van de in artikel 12 OLW genoemde omstandigheden voor waaronder toepassing van de weigeringsgrond achterwege dient te blijven.
Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de oproeping voor de zitting die tot de last tot tenuitvoerlegging van 17 september 2008 heeft geleid niet aan de opgeëiste persoon in persoon is uitgereikt. Op grond van hetgeen in het EAB is vermeld, staat zelfs vast dat de opgeëiste persoon deze oproeping nooit heeft gezien. De opgeëiste persoon had niet op andere wijze kennis van de datum en plaats van die zitting. Ook om deze reden staat artikel 12 OLW in de weg aan overlevering.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet in de weg aan overlevering staat. Zij heeft daartoe aangevoerd dat is gebleken dat de dagvaarding voor de hearing van 21 november 20007 daadwerkelijk in persoon aan de opgeëiste persoon is uitgereikt en dat artikel 12 OLW niet van toepassing is op de beslissing tot omzetting van een voorwaardelijke in een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het faxbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 23 maart 2012 blijkt dat de eerdere mededeling dat de dagvaarding voor de hearing van 9 november 2007 aan de opgeëiste persoon in persoon is betekend op een vergissing berust en dat haar de dagvaarding voor de hearing van 21 november 2007 in persoon is uitgereikt op 9 november 2007. Nu het systeem van het Europees aanhoudingsbevel berust op een wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten, moet de rechtbank - in beginsel - afgaan op de juistheid van inhoud van dat faxbericht. In elk geval levert de enkele, niet onderbouwde ontkenning van de betekening in persoon geen reden op om aan die juistheid te twijfelen.
Aangezien op grond van het faxbericht van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 17 februari 2012 eveneens vaststaat dat de dagvaarding voor de hearing van 21 november 2007 informatie bevatte over de datum en plaats van die hearing, doet zich naar het oordeel van de rechtbank de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, OLW voor. De in artikel 12 OLW neergelegde weigeringsgrond is dus niet van toepassing op het vonnis van 21 november 2007.
Die weigeringsgrond is evenmin van toepassing op de beslissing van 17 september 2008 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke vrijheidsstraf. Volgens vaste rechtspraak van deze rechtbank valt een beslissing houdende de last tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf niet onder het begrip “vonnis” als bedoeld in artikel 12 OLW en is de zitting naar aanleiding waarvan die beslissing is genomen niet een “behandeling ter terechtzitting” in de zin van die bepaling.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
4. Strafbaarheid
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd
en
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder.
5. Artikel 11 OLW
Schending artikel 6 EVRM
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat artikel 11 OLW in de weg staat aan overlevering wegens een flagrante schending van artikel 6 EVRM. Zij heeft daartoe aangevoerd dat aan de veroordeling van 21 november 2007 een plea agreement ten grondslag ligt. Op het politiebureau is die plea agreement aan de opgeëiste persoon aangeboden. Zij had de keuze tussen schuld bekennen, in welk geval geen inhoudelijke rechtszaak zou plaatsvinden, en de zaak voor de rechter brengen. De opgeëiste persoon was op dat moment afhankelijk van wat de politie tegen haar zei, omdat zij niet in de gelegenheid werd gesteld om met een advocaat te overleggen. De veroordeling van 21 november 2007 is inmiddels onherroepelijk, terwijl de opgeëiste persoon nooit een advocaat te spreken heeft gekregen. Tegen deze flagrante schending van art. 6 EVRM bestaat geen effective remedy.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een flagrante schending van artikel 6 EVRM.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het is aan de opgeëiste persoon om een beroep op art. 11 OLW te onderbouwen. Hetgeen namens de opgeëiste persoon naar voren is gebracht over de plea agreement en over de wijze waarop deze agreement tot stand zou zijn gekomen, ontbeert evenwel elke onderbouwing.
Bovendien geldt dat de opgeëiste persoon een en ander aan de Poolse strafrechter had kunnen voorleggen op de hearing van 21 november 2007. Zoals de rechtbank hiervoor onder 3.1 heeft overwogen, is de dagvaarding voor die hearing immers in persoon aan de opgeëiste persoon uitgereikt.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
6. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Regional Court in Poznan (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 april 2012.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
A