ECLI:NL:RBAMS:2012:BW8806

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/5530 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en toepassing van de Verordening Langdurigheidstoeslag WWB door de Rechtbank Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 april 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een langdurigheidstoeslag op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, had een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag over het jaar 2011, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 maart 2012, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de langdurigheidstoeslag bedoeld is voor personen van 21 jaar of ouder die langdurig een laag inkomen hebben en geen zicht hebben op inkomensverbetering. De relevante regelgeving, waaronder artikel 36 van de WWB en de Verordening Langdurigheidstoeslag, werd besproken. Eiser stelde dat de tekst van artikel 3 van de Verordening zou moeten worden geïnterpreteerd als dat het gaat om het gemiddelde inkomen over drie jaar, terwijl de rechtbank oordeelde dat de tekst duidelijk verwijst naar het jaarlijks gemiddelde inkomen.

De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat de uitleg van artikel 3 van de Verordening niet uitsluit dat het om het gemiddelde inkomen over drie jaar gaat. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet in aanmerking kwamen voor de langdurigheidstoeslag, omdat hun fiscaal inkomen over de relevante jaren boven de gestelde grens lag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5530 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
eiser,
[eiseres],
eiseres,
beiden wonende te [woonplaats],
gemachtigde mr. T.A. Vetter,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde I. van Kesteren.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om een langdurigheidstoeslag over het jaar 2011 afgewezen.
Bij besluit van 17 oktober 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2012.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eisers hebben op 9 mei 2011 een aanvraag gedaan om een langdurigheidstoeslag voor het jaar 2011. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Verweerder heeft bij het bestreden besluit overwogen dat eisers niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag omdat het fiscaal inkomen over het jaar 2009 boven het toetsingsinkomen van 110% van het sociaal minimum ligt, terwijl vereist is dat het fiscaal inkomen in 2008, 2009 en 2010 onder deze grens blijft.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante regelgeving.
2.1. In artikel 36, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag verleent aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen zicht heeft op inkomensverbetering.
In artikel 8, eerste lid, onder d, van de WWB is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de WWB.
2.2. In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de in Amsterdam geldende Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand (de Verordening) is bepaald dat gelet op het bepaalde in de artikel 8, eerste lid, onder d, en artikel 36 van de WWB de aanvrager die voorafgaand aan de peildatum langdurig is aangewezen geweest op een laag inkomen in aanmerking komt voor de langdurigheidstoeslag.
In de toelichting behorende bij de Verordening op dit artikel is vermeld dat de regeling is bedoeld voor mensen die gerekend vanaf de peildatum ten minste drie jaar een minimuminkomen hebben.
In artikel 3 van de Verordening is bepaald dat een laag inkomen een fiscaal inkomen is dat jaarlijks gemiddeld niet hoger is geweest dan 110% van de voor het huishouden geldende IOAW-grondslag.
In de toelichting behorende bij de Verordening is onder artikel 3 onder meer opgenomen:“1. Een laag inkomen is een inkomen uit een minimumuitkering of een ander fiscaal inkomen dat niet hoger is dan de grens die geldt voor het gemeentelijk armoedebeleid. Die ligt in Amsterdam op 110% van het sociaal minimum. (…)”
3. De rechtbank stelt voorop dat eisers ter zitting hebben bevestigd dat het geschil enkel nog gaat om de uitleg van artikel 3 van de Verordening. Eisers hebben – kort samengevat – aangevoerd dat het bepaalde in artikel 3 van de Verordening ziet op het gemiddelde inkomen over drie jaar. Aangezien het inkomen van eisers, over de gehele periode van drie jaar bezien, gemiddeld lager is dan 110% van de geldende IOAW-grondslag, hebben eisers recht op een langdurigheidstoeslag. De door eisers bepleite uitleg volgt volgens hen uit de grammaticale uitleg en teleologische en historische interpretatie van artikel 3 van de Verordening.
3.1. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de tekst van artikel 3, eerste lid, van de Verordening blijkt dat het gaat om het jaarlijks gemiddelde inkomen. De rechtbank verwerpt de stelling dat een redelijke uitleg van de tekst meebrengt dat het om het gemiddelde inkomen over drie jaar gaat. De rechtbank leest het bepaalde in artikel 3 van de Verordening – gelet op de toevoeging “jaarlijks” – zo, dat vereist is dat de betrokkene elk jaar, gedurende drie jaren, een inkomen heeft dat lager ligt dan het toetsingsinkomen van 110% van het sociaal minimum. De rechtbank acht daarbij van belang dat uit de toelichting behorende bij dit artikel en bij artikel 2 van de Verordening geen steun is te vinden voor het standpunt van eisers.
3.2. Anders dan eisers hebben bepleit, wordt naar het oordeel van de rechtbank met de uitleg die verweerder aan het criterium laag inkomen heeft gegeven, geen afbreuk gedaan aan de in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2007-2008, 31 441, nr. 3) en in de toelichting bij de Verordening opgenomen doelstelling van de langdurigheidstoeslag, te weten, kort gezegd, het verstrekken van extra inkomensondersteuning aan mensen die langdurig een laag inkomen hebben. De rechtbank wijst bovendien erop dat het volgens de memorie van toelichting uitdrukkelijk aan de gemeenten is overgelaten om in hun verordening, binnen de wettelijke kaders, voorwaarden op te nemen waaronder er recht is op langdurigheidstoeslag en in concreto te bepalen wat langdurig is en wat een laag inkomen is. De verwijzing van eisers naar de uitspraak van 9 februari 2010 (LJN: BL3672) van de rechtbank Arnhem kan hen ten slotte evenmin baten, nu het in die zaak gaat om een andere verordening. De beroepsgrond van eisers slaagt gelet op het voorgaande dus niet.
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.Y. Sumer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2012.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB