RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706164-2012
RK nummer: 12/1360
Datum uitspraak: 11 mei 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 februari 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 februari 2012 door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven, België, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats], België, op [1960],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans – uit anderen hoofde – gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘[locatie]’, Huis van Bewaring locatie [plaats] te [plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 april 2012. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. al Mansouri en de raadsman van de opgeëiste persoon mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam.
De opgeëiste persoon heeft op 16 april 2012 schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De raadsman heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om namens de opgeëiste persoon verweer te voeren tegen de verzochte overlevering.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Belgische nationaliteit heeft
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een een internationaal bevel tot aanhouding bij verstek d.d. 16 februari 2012, uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven, België.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het strafbare feit aangeduid als een feit dat staat vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW, te weten ‘seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie’. Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht dient dan ook in beginsel achterwege te blijven.
Gelet echter op de inhoud van een brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit d.d. 5 maart 2012 berust deze aanduiding kennelijk op een verschrijving en betreft het hier een feit waarvoor dubbele strafbaarheid wel is vereist.
Daarbij komt dat volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf van één maand tot één jaar is gesteld, in elk geval niet een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren.
Ook om deze reden is het aan de rechtbank om te beoordelen of het EAB voldoet aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde vereisten, met andere woorden of het hier een feit betreft waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld. Het EAB voldoet dan ook aan juistgenoemde vereisten.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Een afbeelding – of een gegevensdrager bevattende een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 240b Wetboek van Strafrecht en 2, 5, en 7 Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Leuven, België ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.W. Vriethoff, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en N.J. Koene, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 mei 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.