vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 518029 / KG ZA 12-733 SR/MRSB
Vonnis in kort geding van 18 juni 2012
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SBS BROADCASTING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENDEMOL NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Duivendrecht,
3. [A],
domicilie kiezende te [woonplaats],
eisers in conventie bij dagvaarding op verkorte termijn van 1 juni 2021,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J.A. Schaap te Amsterdam,
1. [B],
wonende te [woonplaats],
2. [C],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J. Breeveld te Amsterdam.
Eisers zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid met SBS, Endemol en [A]. Waar gezamenlijk bedoeld zullen zij, in mannelijk enkelvoud [A] c.s. worden genoemd. Gedaagden zullen hierna met [C] en [B] worden aangeduid.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 5 juni 2012 heeft [A] c.s. gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [C] en [B] hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening, en vervolgens in reconventie gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte akte. [A] c.s. heeft de vordering in reconventie bestreden. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. De voorzieningenrechter heeft vonnis bepaald op 18 juni 2012. Mr. Breeveld heeft toegezegd geen verdere executiemaatregelen te nemen tot twee dagen na de vonnisdatum.
Ter zitting waren - voor zover van belang - aanwezig aan de zijde van eisers [C], [B] en mr. Breeveld en aan de zijde van gedaagden mr. [D], manager juridische zaken bij Endemol en mr. Schaap.
2. De feiten
2.1. [C] is in januari 2012 in gesprek geraakt met iemand uit de escortbranche (hierna: de opdrachtgever), die een concurrent wilde laten vermoorden.
2.2. In samenspraak met zijn neef, [B], heeft [C] zich op 24 januari 2012 naar de opdrachtgever begeven, terwijl hij in zijn kleding een in een pen verborgen camera bij zich had. [C] heeft het gesprek dat hij op 24 januari 2012 met de opdrachtgever heeft gehad met deze verborgen camera gefilmd. De opnames zijn vastgelegd op een USB-stick (hierna: de USB-stick).
2.3. [C] en [B] hebben het beeldmateriaal van het onder 2.2. genoemde gesprek te koop aangeboden aan misdaadverslaggever [A], die voor SBS een televisieprogramma verzorgt. Endemol is de producent van dat televisieprogramma.
2.4. [C] en [B] hebben voorts op het kantoor van SBS meerdere gesprekken gevoerd met (medewerkers van) [A]. Tijdens een gesprek op 6 februari 2012 is [C] op verzoek van [A] naar diens kantoor gekomen om de beelden nogmaals te bekijken. [C] is daar toen aangehouden door de politie, die door [A] was ingelicht, en in verzekering gesteld. Op diezelfde dag is ook [B] aangehouden in zijn woning. De USB-stick is aanvankelijk in het kantoor van [A] achtergebleven. [A] heeft de daarop vastgelegde beelden gekopieerd. Vervolgens is de USB-stick door de politie in beslag genomen.
2.5. [A] c.s. heeft van de gesprekken met [C] en [B] op het kantoor van SBS opnamen gemaakt met een verborgen camera. [A] c.s. was voornemens in een uitzending op 15 april 2012 van het programma van [A] aandacht te besteden aan de voorgenomen huurmoord en daarbij de op de USB-stick aanwezige en met de verborgen camera van [C] en [B] genomen beelden te tonen.
2.6. [C] en [B] hebben [A] c.s. op 13 april 2012 gedagvaard in kort geding bij de voorzieningenrechter en hebben gevorderd de uitzending van de op de USB-stick aanwezige beelden, alsmede de met de verborgen camera van [C] en [B] genomen beelden te verbieden. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen bij vonnis van 14 april 2012 toegewezen
2.7. Bij dagvaarding van 17 april 2012 hebben [A] c.s. hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 14 april 2012.
2.8. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 22 mei 2012 - voor zover voor deze procedure van belang - [A] c.s. verboden van de USB-Stick afkomstige opnamen en hun eigen opnamen van gesprekken met [C] en [B] te openbaren, tenzij de gezichten van [C] en [B] en de romp van [C] onherkenbaar waren gemaakt en de voor- en achternamen van [C] en [B] waren vervangen door fictieve namen. Het hof heeft op naleving van dit verbod een dwangsom gesteld van EUR 100.000,- per overtreding, met een maximum van EUR 500.000,-. Het hof heeft - voor zover voor deze procedure van belang - ter motivering van zijn beslissing in rechtsoverweging 2.8.1 overwogen:
“[C] en [B] hebben aangevoerd dat zij gevaar lopen tegenover [E] en wensen daarom iedere openbaarmaking te verbieden. Het hof acht daarvoor geen grond aanwezig, omdat [E] al van hun handelen op de hoogte zal zijn (vanwege de tegen hem lopende strafzaak), zodat hun persoonlijke veiligheid door de uitzending niet verder in gevaar komt dan deze al was door hun eigen riskante handelen.”
en in rechtsoverweging 2.8.3.:
“Het hof ziet in dit geval geen aanleiding het gebruik van de beelden te verbieden. Wel dienen [C] en [B] daarbij zo veel mogelijk tegen herkenning te worden beschermd. Het gaat de makers van het televisieprogramma niet om hen persoonlijk, maar om de algemene notie dat jonge mannen in staat zijn zich in te laten met riskante ondernemingen teneinde financieel voordeel te verkrijgen. Van [A] c.s. kan daarom worden verlangd dat zij de gezichten van [C] en [B] onherkenbaar maken evenals de romp van [C] (…). Verder dienen [C] en [B] in de uitzending te worden aangeduid met fictieve namen die niet te herleiden zijn tot hun eigen voor- en achternamen. Voor een verdergaande beperking acht het hof geen plaats.”
2.9. De deurwaarder heeft het arrest van het hof op 24 mei 2012 aan [A] c.s. betekend.
2.10. [A] c.s. heeft op 27 mei 2012 in het programma van [A] (hierna: de Uitzending) aandacht besteed aan de voorgenomen huurmoord, waarbij [C] en [B] betrokken waren. [A] c.s. heeft de voornamen van [C] en [B] vervangen door de fictieve namen Jack en Michael, zonder in de Uitzending bekend te maken dat dit fictieve namen zijn. In de Uitzending is [C] éénmaal aangeduid als ‘[X]’, welke naam de (tweede) voornaam van [C] is.
2.11. Op de facebookpagina van [C], waarop hij bekend staat als [Q] [X] [C], zijn op 27 mei 2012 naar aanleiding van de Uitzending - onder andere - de volgende berichten geplaatst:
[C]: Wie zeg dat dan je weet meer dan mij
Hahahaa, het klinkt echt als jou
[C]: Waarom zeg je zomaar dingen gewoon.zo moet ik dat zijn jullie worden gek volgens mij man
Hahahaah omg doe relax, bel me.”
2.12. De deurwaarder heeft op last van [C] en [B] op 30 mei 2012, onder betekening van een akte van constatering van 29 mei 2012, [A] c.s. bevel gedaan binnen twee dagen een bedrag van EUR 100.000,00, vermeerderd met kosten, te betalen aan de deurwaarder, bij gebreke waarvan zal worden overgegaan tot het nemen van executiemaatregelen.
3. Het geschil in conventie
3.1. [A] c.s. vordert samengevat - op straffe van verbeurte van een dwangsom primair om [C] en [B] te verbieden het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 22 mei 2012 te executeren, voor zover dit betrekking heeft op het één keer niet vervangen van de naam [X] door Jack, zoals vermeld in het proces-verbaal van constatering van 29 mei 2012, subsidiair om dit verbod op te leggen totdat in een bodemprocedure over de verschuldigdheid van de dwangsommen zal zijn beslist, en meer subsidiair dat de te betalen dwangsom zal worden gematigd.
3.2. [A] c.s. heeft kort samengevat aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat het eenmalig niet vervangen van de naam van [C] in Jack geen overtreding van het arrest van het hof oplevert, dan wel dat deze overtreding zo gering is dat [C] en [B] met het executeren en incasseren van de (volledige) dwangsom, totdat de bodemrechter daarover zijn oordeel heeft gegeven misbruik van bevoegdheid zouden maken, dan wel dat verbeurte van de (volledige) dwangsom in strijd zou zijn met de eisen van redelijheid en billijkheid. Het gevolg hiervan moet volgens [A] c.s. zijn dat geen dwangsommen zijn verbeurd, dan wel dat de betaling daarvan, althans van een deel van de dwangsom, moet worden opgeschort totdat in een bodemprocedure over de verschuldigdheid van de dwangsom is beslist.
3.3. [C] en [B] voeren verweer. Dit verweer zal in het hiernavolgende voor zover van belang nader aan de orde komen.
4. Het geschil in reconventie
4.1. [C] en [B] vordert samengevat – veroordeling van [A] c.s. tot betaling van een bedrag van EUR 500.000,-, althans een in goede justitie te betalen bedrag, aan verbeurde dwangsommen.
4.2. [C] en [B] leggen kort samengevat aan hun vordering het volgende ten grondslag. Het hof heeft bepaald dat [A] c.s. een dwangsom verbeurt voor elke keer dat hij de door het hof aan uizending van de beelden gestelde voorwaarden niet naleeft. Nu vast staat dat in de Uitzending eenmaal de naam [X] niet is vervangen door Jack is een dwangsom verbeurd. Dat de opgelegde verboden slechts gedeeltelijk zijn overtreden, maakt niet dat ook slechts een gedeelte van de dwangsom is verbeurd. Evenmin geeft dit grond de opgelegde dwangsom te matigen.
De Uitzending is voorts via verschillende media geopenbaard. Elke openbaarmaking levert een overtreding op van het arrest. In totaal is daarmee het maximumbedrag aan dwangsommen verbeurd. [C] en [B] hebben in deze procedure een reconventionele vordering ingesteld omdat zij belang hebben bij zekerheid omtrent het bedrag aan dwangsommen dat is verbeurd.
4.3. [A] c.s. voert verweer. Dit verweer zal in het hiernavolgende voor zover van belang nader aan de orde komen.
5. De beoordeling in conventie
5.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5.2. [C] en [B] hebben bij exploot van 30 mei 2012, onder betekening van een akte van constatering van 29 mei 2012, waarin is geconstateerd dat [C] éénmaal met zijn echte (tweede) naam [X] is aangeduid, [A] c.s. bevel gedaan een bedrag van EUR 100.000,- vermeerderd met kosten te betalen. In de akte van 30 mei 2012 worden voorts (verdere) executiemaatregelen aangekondigd indien dit bedrag niet binnen twee dagen wordt betaald. Daarmee is het spoedeisend belang bij de vordering van [A] c.s. gegeven.
5.3. Tussen partijen is niet in geschil dat in de oorspronkelijke montage van het programma, zoals [A] c.s. dat op 15 april 2012 wilde uitzenden, [C] en [B] zijn aangeduid met hun tweede voornamen, respectievelijk [X] en [Y]. Evenmin is in geschil dat het hof dit onvoldoende heeft geacht en de uitzending van de van [C] en [B] gemaakte beelden heeft verboden, tenzij [A] c.s. - onder meer - ter aanduiding van [C] en [B] fictieve namen gebruikt.
5.4. Vast staat dat [A] c.s. in de voorgenomen uitzending de voornamen van [C] en [B] heeft vervangen door fictieve namen en hun achternamen in het geheel niet heeft genoemd. [C] is in de Uitzending in plaats van met Jack éénmaal aangeduid met [X]. In dit geding is aan de orde of [A] c.s. met dit laatste het door het hof gegeven verbod heeft overtreden en daarmee een dwangsom heeft verbeurd.
5.5. In een executiegeschil als het onderhavige, waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een verbod geheel of gedeeltelijk is overtreden, dient de rechter zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Het standpunt van [C] en [B], dat elke feitelijke overtreding van een verbod waaraan een dwangsom is verbonden, zonder uitzondering tot gevolg heeft dat die dwangsom daarmee ook is verbeurd, vindt geen steun in het recht. Voorts heeft bij de beoordeling van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd als uitgangspunt te gelden dat een vonnis of arrest te goeder trouw moet worden nageleefd.
5.6. Anders dan [C] en [B] hebben aangevoerd, heeft het hof aan de voorwaarde dat [A] c.s. ter aanduiding van [C] en [B] fictieve namen gebruikt niet ten grondslag gelegd dat [C] en [B] beschermd dienen te worden tegen mogelijke represailles uit het criminele circuit. Alhoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat [C] en [B] daarvoor vrezen, heeft het hof overwogen dat de opdrachtgever al van het handelen van [C] en [B] op de hoogte is en dat hun persoonlijke veiligheid door de Uitzending niet verder in gevaar komt dan deze al was door hun eigen riskante handelen. Dit volgt uit hetgeen het hof in rechtsoverweging 2.8.1. heeft overwogen. De reden dat het hof van oordeel is dat [C] en [B] zoveel mogelijk dienen te worden beschermd tegen herkenning is, zo volgt uit rechtsoverweging 2.8.3., dat het [A] c.s. niet om [C] en [B] zelf gaat, maar om de algemene notie dat jonge mannen in staat zijn zich in te laten met riskante ondernemingen teneinde financieel voordeel te verkrijgen. Onder die omstandigheden, zo dient uit deze overweging te worden geconcludeerd, rechtvaardigt de bescherming van de privacy van [C] en [B], dat het recht van [A] c.s. om vrijelijk van de beelden gebruik te maken, wordt beperkt.
5.7. De voorzieningenrechter overweegt dat [A] c.s. naar aanleiding van het arrest van het hof de in de oorspronkelijk montage ter aanduiding van [C] en [B] gebruikte namen [X] en [Y] heeft gewijzigd in de fictieve namen Jack ([C]) en Michael ([B]). Gelet op de - onbetwiste - inspanningen die [A] c.s. zich heeft getroost aan de door het hof gestelde voorwaarden te voldoen - waarmee ook aanzienlijke kosten gemoeid zijn geweest - is voorshands voldoende aannemelijk dat het feit dat [C] in de Uitzending toch nog éénmaal met [X] is aangeduid, berust op een vergissing. Alhoewel ook een vergissing wel eens tot verbeurte van een dwangsom kan leiden, wordt in deze zaak geoordeeld dat dit niet het geval is. Immers, de dwangsom is opgelegd ter bescherming van de privacy van [C] en [B], dat wil zeggen tegen herkenning door het algemene publiek (kijkers die hen niet kennen). Door [C] per abuis éénmaal aan te duiden met [X], is onvoldoende aannemelijk dat het algemene publiek daarmee op de hoogte is geraakt van de identiteit van [C] of [B], althans dat zij deze hebben kunnen herleiden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het algemene publiek niet weet dat Jack een fictieve naam is en veeleer zal denken dat [A] c.s. Jack bedoelt als [X] wordt gezegd. Dat voorts een bekende van [C] hem heeft herkend, zoals uit berichten op zijn facebookpagina kan worden afgeleid (zie 2.11), is voor verbeurte van de dwangsom niet van belang. Het betreft hier immers niet een kijker die [C] niet kent. Daar komt nog bij dat uit deze berichten valt af te leiden dat deze persoon [C] heeft herkend aan zijn stem, en niet aan het feit dat hij eenmaal is aangeduid met zijn (tweede) voornaam. Het hof heeft niet als voorwaarde voor uitzending gesteld dat de stemmen van [C] en [B] vervormd moeten worden.
5.8. Uit het voorgaande volgt dat [A] c.s. door [C] in de Uitzending per abuis éénmaal aan te duiden als [X] voorshands geen dwangsommen heeft verbeurd. Aangezien [C] en [B] dreigen executiemaatregelen te treffen ter inning van de in hun ogen verbeurde dwangsommen, zal de voorzieningenrechter het primair gevorderde toewijzen als na te melden. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden. Aan een bespreking van de (meer) subsidiaire vordering wordt niet toegekomen.
5.9. [C] en [B] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding EUR 76,17
- griffierecht 575,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.467,17
6. De beoordeling in reconventie
6.1. Uit het in conventie overwogene vloeit voort dat de vordering in reconventie afgewezen dient te worden.
6.2. [C] en [B] zullen worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie. Gelet op de samenhang tussen het debat in conventie en reconventie zullen de kosten in reconventie evenwel worden bepaald op nihil.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. gebiedt [C] en [B], ieder voor zich, om zich na betekening van dit vonnis met onmiddellijke ingang te onthouden van ieder vorm van aanzegging, executie of incassering van dwangsommen op grond van het dictum van het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 22 mei 2012 (zaaknummer 200.105.903/01) voor zover dit betrekking heeft op het één keer niet vervangen van de naam [X] door Jack zoals vermeld in het proces-verbaal van constatering van 29 mei 2012, totdat anders wordt beslist.
7.2. veroordeelt [C] en [B] om aan [A] c.s. een dwangsom te betalen van EUR 10.000,- voor iedere keer dat zij het in 7.1. uitgesproken gebod niet naleven, totdat een maximum van EUR 100.000,- zal zijn bereikt,
7.3. veroordeelt [C] en [B] in de proceskosten, aan de zijde van [A] c.s. tot op heden begroot op EUR 1.467,17,
7.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.6. weigert de gevraagde voorziening,
7.7. veroordeelt [C] en [B] in de proceskosten, aan de zijde van [A] c.s. tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.R.S. Bacon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2012.?