RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706099-2012
RK nummer: 12/1128
Datum uitspraak: 11 mei 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 februari 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 oktober 2011 door de Judge of the Regional Court in Gliwice, Polen, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats], Polen, op [1959],
wonende op het adres [adres], [postcode plaats],
thans uit anderen hoofde gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘[locatie]’ te [plaats], Huis van Bewaring ‘’[naam inrichting],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 maart 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J. Gravesteijn, advocaat te ‘s-Gravenhage en door een tolk in de Poolse taal.
Op 6 april 2012 heeft de rechtbank een interlocutoire uitspraak gewezen, het gesloten onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, aangezien zij aanleiding zag tot het stellen van de volgende vraag aan de Poolse justitiële autoriteiten:
Is de Poolse wetgeving ter zake van verdovende middelen en psychotrope stoffen – in het bijzonder de Poolse wetsartikelen: art. 45 sec. 1 of the Act dated 24.04.1997, offence no. 2, en art. 59 sec. 1 of the Act dated 29.07.2005, offence no. 4 – gebaseerd op het Enkelvoudig verdrag inzake verdovende middelen, 1961?
In reactie hierop heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 11 april 2012 het volgende verklaard:
Poland ratified the Convention from 1961 (New York 30th March 1961).
De behandeling van de vordering is - met toestemming van partijen - voortgezet op de openbare zitting van 27 april 2012.
Het verhoor heeft dit keer plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. al Mansouri. De opgeëiste persoon heeft zich wederom doen bijstaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Overlevering ten behoeve van vervolging
In het EAB wordt melding gemaakt van (A) een exercisable judicial decision on detention awaiting trial of the District (First Instance) Court in Zabrze van 16 september 2010 met zaaknummer II K 1000/10.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee (hierna: feit A.1 en A.2) naar het recht van Polen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, onder A. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Overlevering ten behoeve van executie
In het EAB wordt melding gemaakt van (B) een Judgment of the District (First Instance) Court in Zabrze van 5 maart 2007 met zaaknummer II K 252/02.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft twee feiten (hierna: feit B.3 en B.4) zoals die zijn omschreven in onderdeel
e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De feiten B.3 en B.4
Zoals de rechtbank heeft, in andere samenstelling, bij interlocutoire uitspraak van 6 april 2012 reeds heeft geoordeeld dient
1) de overlevering voor het onder B.3 genoemde feit geweigerd dient te worden wegens ontbreken van de dubbele strafbaarheid en dat
2) het feit genoemd onder A.1 zowel naar Pools als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op: mensenhandel door twee of meer verenigde personen.
De feiten A.2 en B.4
Deze feiten hebben, gezien de omschrijving in het EAB, betrekking op door de opgeëiste persoon aan anderen verstrekken van een verdovend (‘intoxicant’) middel aangeduid als ‘poppy straw’. Deze aanduiding heeft betrekking op papaver. Naar Nederlands recht is het type papaver somniferum L. een verdovend middel dat valt op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank heeft in haar interlocutoire uitspraak vastgesteld dat Polen partij is bij het Enkelvoudig verdrag inzake verdovende middelen, 1961. Blijkens artikel 1, aanhef en onder q, van dit Verdrag betekent ‘papaver’ de plant van de soort papaver somniferum L.
Dit verdrag is door Polen geratificeerd, zo heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit desgevraagd meegedeeld.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit de overlevering voor deze feiten te weigeren nu de door de rechtbank in haar interlocutoire uitspraak geformuleerde vraag niet afdoende is beantwoord door de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Subsidiair heeft hij verzocht de beslissing nogmaals aan te houden en de vraag opnieuw te stellen.
Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de gestelde vraag voldoende beantwoord en blijft bij het eerder door het openbaar ministerie ingenomen standpunt, te weten dat het (onderdelen van) papaver betreft die de grondstof voor morfine vormt c.q. vormen, zoals bedoeld in het Verdrag inzake verdovende middelen, New York, 1961. Door lidmaatschap bij dit Verdrag – waarbij Polen partij is – wordt strafbaarheid ingelezen. De officier van justitie heeft zich beroepen op het arrest van de Hoge Raad d.d. 11 februari 2003, NJ 2003, 540; LJN AE8840.
Oordeel rechtbank
Uit het antwoord dat de uitvaardigende justitiële autoriteit op 11 april 2012 heeft gegeven op de in de interlocutoire uitspraak geformuleerde vraag, leidt de rechtbank af dat er in Polen wetgeving is vastgesteld, gebaseerd op de bepalingen van het Verdrag inzake verdovende middelen, New York, 1961. De wetsartikelen die op deze feiten betrekking hebben staan genoemd in het EAB.
Bij de beoordeling van een verzoek tot overlevering is uitgangspunt het vertrouwen dat gesteld mag worden in de informatie die in een EAB wordt opgenomen en in eventuele aanvullende informatie. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de in het EAB genoemde wetsartikelen betrekking hebben op de verboden stof Papaver Somniferum L.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten A.2 en B.4 waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat op deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Zij ziet geen aanleiding om de vraag opnieuw aan de Poolse justitiële autoriteiten voor te leggen.
De feiten A.2 en B.4 leveren naar Nederlands recht op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Nu ten aanzien van de feiten onder A1, A.2 en B.4 waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van het feit onder B.4 waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.
6. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 273f, eerste lid sub 2 en derde lid Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5 en 7 Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge of the Regional Court in Gliwice, Polen, ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten, omschreven onder A.1 en A.2 waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
STAAT VOORTS TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge of the Regional Court in Gliwice, Polen, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens het onder B.4 omschreven feit.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens het onder B.3 omschreven feit.
Aldus gedaan door
mr. J.W. Vriethoff, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en N.J. Koene, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 mei 2012.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.