RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5291
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
tevens, in haar hoedanigheid van gemachtigde, namens eiser:
[gemachtigde],
wonende te [woonplaats],
Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. W.C.M. Smits.
Bij besluit van 10 mei 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot vaststelling van de vergoeding piket voor bijstand tijdens het politieverhoor, afgewezen.
Bij besluit van 16 september 2011 heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ingediend namens [gemachtigde] niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eisers hebben bij brieven van 27 oktober 2011 en 6 december 2011, tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2012. Eiseres is ter zitting verschenen. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep van eiser
1.1. Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift tegen een besluit zes weken bedraagt.
1.2. Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepaalt dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
1.3. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
1.4. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
2.1. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit dateert van 16 september 2011. Dit besluit is op 26 september 2011 aan eiseres, tevens in haar hoedanigheid van gemachtigde van eiser, verzonden. In het besluit staat vermeld dat belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het besluit beroep kunnen instellen bij deze rechtbank.
2.2. Niet in geschil is dat de verzending van het bestreden besluit aan eiser op
26 september 2011 heeft plaatsgevonden, de beroepstermijn de volgende dag is aangevangen en aldus zes weken nadien, op 7 november 2011, eindigde. Eiseres heeft op 27 oktober 2011 een beroepschrift ingediend. Eerst in de gronden van beroep van 6 december 2011 staat vermeld dat het beroep mede namens eiser is ingediend. Gelet hierop, is het beroep van eiser niet binnen de daarvoor geldende termijn ingediend. Nu eiser voorts geen redenen heeft aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten, is het beroep, ingesteld namens eiser, om deze reden niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het beroep van eiseres
3.1. Eiseres betoogt - samengevat weergegeven - dat uit het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 28 juni 2011, Appl. No. 4429/09, Šebalj tegen Kroatië (Šebalj), voortvloeit dat bij een politieverhoor de verdachte, ook indien deze meerderjarig is, recht heeft op de aanwezigheid van een raadsman. Weliswaar bestaat op grond van het nationale recht nog geen recht op rechtsbijstand voor meerderjarigen tijdens een politieverhoor, maar het EHRM heeft in voornoemde zaak bepaald dat verklaringen die zijn verkregen uit een verhoor waarin geen raadsman aanwezig is geweest, terwijl de verdachte hierom wel heeft verzocht, niet mogen worden gebruikt voor het bewijs. Als deze wel gebruikt worden, levert dit volgens het EHRM een schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op. Hieruit vloeit onlosmakelijk voort dat de rechtsbijstand tijdens een politieverhoor gefinancierd moet worden. Immers, enkel dan is sprake van een effectief recht op bijstand van een raadsman en worden de rechten, zoals neergelegd in artikel 6 van het EVRM, gewaarborgd. Nu eiseres aan eiser - zijnde een meerderjarige die verdacht werd/wordt van het plegen van zware misdrijven - bijstand heeft verleend gedurende het politieverhoor, dienen de kosten daarvan voor vergoeding in aanmerking te komen. De aanvraag is dan ook ten onrechte afgewezen.
3.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag terecht is afgewezen. Er is geen sprake van verhoorbijstand als bedoeld in de ‘Beleidsregel vergoedingen raadplegen raadsman voorafgaand aan of bij het politieverhoor’ (Beleidsregel) van 1 april 2010, omdat eiseres bij het verhoor van een meerderjarige verdachte is geweest. Ook de ‘Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor van 1 april 2010’ (Aanwijzing) houdt geen regeling in voor bijstand van een raadsman tijdens het verhoor van meerderjarige verdachten. Uit de jurisprudentie van het EHRM kan geen recht op fysieke aanwezigheid van een raadsman tijdens het politieverhoor van meerderjarige verdachten worden afgeleid.
Het arrest Šebalj kan volgens verweerder niet zo worden uitgelegd dat, indien een raadsman ervoor kiest om een verdachte bij het politieverhoor bij te staan, de raadsman daarvoor gefinancierd dient te worden. Het Nederlandse systeem van rechtsbijstand waarborgt de rechten die zijn neergelegd in artikel 6 van het EVRM. Uit het forfaitair stelsel volgt dat een raadsman de kosten voor verleende bijstand gedurende de fase van inverzekeringstelling op drie onderdelen voor vergoeding in aanmerking kan laten komen. Ook bestaat de mogelijkheid om direct aansluitend op die fase voor het straftraject een toevoeging aan te vragen. Een recht op een vergoeding voor de door een raadsman gewerkte uren gedurende de fase van inverzekeringstelling van een verdachte slaat te ver door, aldus verweerder.
4. Op grond van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
Op grond van het derde lid, voor zover thans van belang, heeft een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, in het bijzonder de volgende rechten:
c. zich zelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen.
5.1. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres op grond van het nationale recht en beleid, gelet op de eerder vermelde Aanwijzing en Beleidsregel, niet in aanmerking komt voor vergoeding van de gemaakte kosten voor de door haar verleende rechtsbijstand aan eiser tijdens het politieverhoor.
5.2. Vaststaat dat een aangehouden verdachte in Nederland het recht heeft om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen. Dit recht is gebaseerd op onder meer het arrest van het EHRM van 27 november 2008, Appl. No. 36391/02, Salduz tegen Turkije en het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009, LJN: BH3079. Niet in geschil is dat eiser eiseres heeft kunnen consulteren voorafgaand aan het verhoor.
5.3.1. Eiseres is voorts aanwezig geweest bij het eerste verhoor. Het geschil spitst zich toe op de vraag de daarmee gemoeide werkzaamheden, gelet op artikel 6 EVRM, door verweerder vergoed dient te worden.
5.3.2. De rechtbank stelt vast dat het EHRM in het arrest Šebalj niet in de vraag treedt of de door een raadsman gemaakte kosten voor verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen, maar enkel beoordeelt of in het voorliggende geval sprake is van schending van artikel 6 van het EVRM. Anders dan eiseres meent, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het arrest Šebalj geen verder strekkend recht dan het hiervoor genoemde consultatierecht voorafgaand aan het politieverhoor. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de rechtspraak van het EHRM naar haar aard een sterk door de casus bepaald karakter heeft en dat een beslissing door het EHRM moet worden gezien in de context van de concrete klacht en de concrete feiten en omstandigheden van het geval, mede in het licht van de ter zake relevante nationale wet- en regelgeving.
In die constellatie heeft het EHRM geoordeeld dat het door de raadsman niet kunnen bijwonen van het verhoor van Šebalj een schending van artikel 6 EVRM heeft opgeleverd. Van belang hierbij kan zijn dat Šebalj blijkens paragraaf 254 voor het politieverhoor geen advocaat heeft kunnen consulteren. Een uit artikel 6 EVRM voortvloeiend algemeen recht op bij het – tegen vergoeding – bijwonen van politieverhoren door de raadsman is daar evenwel niet in te lezen. De verwijzing naar dit arrest kan eiseres dan ook niet baten. De rechtbank verwijst in dat kader nog naar het arrest van het EHRM van 15 oktober 2009 (LJ nummer: BK9144), waarin het EHRM overweegt:
“28. The Court reiterates that although not absolute, the right of everyone charged with a criminal offence to be effectively defended by a lawyer, assigned officially if need be, is one of the fundamental features of a fair trial (see Poitrimol, cited above, par. 34, and Demebukov v. Bulgaria, no. 68020/01, par. 50, 28 February 2008). Article 6 par. 3 (c) does not specify the manner of exercising this right. It thus leaves to the Contracting States the choice of the means of ensuring that it is secured in their judicial systems, the Court’s task being only to ascertain whether the method they have chosen is consistent with the requirements of a fair trial (see Imbrioscia v. Switzerland, 24 November 1993, par. 38, Series A no. 275, and Salduz v. Turkey [GC], no. 36391/02, par. 51, 27 November 2008).”
5.3.3. De rechtbank overweegt verder nog dat, zoals onweersproken ter zitting door verweerder is gesteld, het Nederlandse systeem voorziet in een vergoeding van de door een raadsman gemaakte kosten voor bijstand gedurende de fase van inverzekeringstelling, op drie onderdelen, van een aangehouden verdachte. Tevens voorziet het Nederlandse systeem, dat op onderdelen - blijkbaar – anders is geregeld dat het Kroatische, in de mogelijkheid voor een raadsman om direct voorafgaand aan het straftraject een toevoeging aan te vragen. Of, en in welke mate er een vergoeding voor de verleende bijstand wordt toegekend, is - mits de rechten van een verdachte voldoende worden gewaarborgd - een aangelegenheid van nationale staten.
5.3.4. Niet is gebleken dat Nederland de grenzen van artikel 6, derde lid onder c van het EVRM heeft overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag van eiseres dan ook terecht afgewezen.
6. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eiseres ongegrond dient te worden verklaard. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
- verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiseres ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Kuipers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
MMK