RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5154 BESLU
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid International Mediterranean Trader B.V. (Inmetra B.V.), gevestigd te Amsterdam, eiseres,
gemachtigde mr. A.I. Brussé,
de staatssecretaris van Financiën, verweerder,
gemachtigde mr. M.P. Lagerwaard.
Bij besluit van 19 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij naar aanleiding van een verzoek om inlichtingen van de bevoegde fiscale autoriteiten van Spanje heeft besloten informatie aan deze autoriteiten te verstrekken.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 30 augustus 2011 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 20 september 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2012.
Partijen zijn ter zitting vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Voor eiseres is tevens verschenen mevrouw [A], kantoorgenoot van de gemachtigde.
1.1. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres meegedeeld dat naar aanleiding van een verzoek om inlichtingen van de bevoegde fiscale autoriteiten van Spanje is besloten, op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (hierna: WIB), artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1977 (77/799/EEG (hierna: de Richtlijn)) en, voor zover nodig, artikel 28 van het tussen Spanje en Nederland gesloten Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting (hierna: het Verdrag), informatie aan bovengenoemde autoriteiten te verstrekken.
1.2. Bij uitspraak van 30 augustus 2011 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende de gegevensuitwisseling zoals neergelegd in het primaire besluit op te schorten, afgewezen wegens het ontbreken van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat de verzochte inlichtingen al in het bezit zijn van de Spaanse autoriteiten, omdat verweerder deze gegevens abusievelijk op 8 augustus 2011 al heeft verstrekt.
1.3. Bij het bestreden besluit is verweerder niet aan de door eiseres ingediende bezwaren tegemoet gekomen, omdat hij, kort gezegd, meent dat hij de van toepassing zijnde regels op een juiste wijze heeft toegepast.
1.4. In beroep heeft eiseres, kort gezegd, aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft besloten de gevraagde gegevens aan de Spaanse autoriteiten te verstrekken. Volgens eiseres zijn deze autoriteiten namelijk niet bevoegd een dergelijk verzoek te doen.
1.5. Verweerder heeft zich in het verweerschrift enerzijds op het standpunt gesteld dat eiseres geen belang meer heeft bij haar beroep en beantwoording van de vraag of het verstrekken van de gevraagde gegevens aan de Spaanse autoriteiten rechtmatig is, nu verweerder deze gegevens al heeft verstrekt. Anderzijds heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar terecht ongegrond is verklaard, nu de regelgeving hem geen andere keuze laat dan de gevraagde inlichtingen te verstrekken. Verweerder meent van de bevoegdheid van de Spaanse autoriteiten uit te mogen gaan.
2.1. In artikel 1, eerste lid, van de WIB is bepaald dat de bepalingen van deze wet strekken ten behoeve van de nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit richtlijnen van de Raad van de Europese Unie en uit andere regelingen van internationaal en interregionaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen, alsmede renten daarover en bestuursrechtelijke sancties en boeten die daarmee verband houden.
2.2. In artikel 2, eerste lid, van de WIB is bepaald dat:
1. Deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;
b. lidstaat: lidstaat van de Europese Unie;
c. staat: een lidstaat, een Mogendheid of een bestuurlijke eenheid waarmee in de relatie met Nederland een wederkerige regeling bestaat die voorziet in wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen, alsmede de Nederlandse Antillen en Aruba;
d. bevoegde functionaris: de functionaris van de rijksbelastingdienst die als zodanig bij ministeriële regeling is aangewezen;
e. bevoegde autoriteit: de door een staat tot het uitwisselen van inlichtingen aangewezen persoon of instantie;
f. richtlijn 2003/48/EG: richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (Pb EU L 157).
2.3. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de WIB kan Onze Minister op verzoek van een bevoegde autoriteit haar de inlichtingen verstrekken waarom zij vraagt en die voor haar van belang kunnen zijn bij de heffing van een in artikel 1 bedoelde belasting, alsmede renten of bestuursrechtelijke sancties of boeten die daarmee verband houden.
2.4. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder g, sub 2, van het Verdrag is bepaald dat de uitdrukking ‘bevoegde autoriteit’, tenzij het zinsverband anders vereist, in Spanje de Minister van Financiën, de Directeur-Generaal der Directe Belastingen of elke andere door de Minister gemachtigde autoriteit betekent.
2.5. In artikel 28, eerste lid, van het Verdrag is bepaald dat de bevoegde autoriteiten van de staten zodanige inlichtingen uitwisselen (zijnde inlichtingen die deze autoriteiten voorhanden hebben) als nodig zijn om uitvoering te geven aan deze Overeenkomst. Elke aldus uitgewisselde inlichting wordt geheimgehouden en niet ter kennis gebracht van andere personen of autoriteiten dan die belast met de vaststelling of invordering van de belastingen die het onderwerp van deze Overeenkomst uitmaken.
Beoordeling van het beroep
3.1. Verweerder heeft gesteld dat door de abusievelijke verstrekking van de gegevens aan de Spaanse autoriteiten, het procesbelang aan het beroep is komen te ontvallen.
3.2. De rechtbank stelt voorop dat eiseres de geadresseerde is van het bestreden besluit, dat is genomen op haar bezwaar. De rechtbank veronderstelt dan ook dat eiseres belang heeft bij een beroep daartegen, tenzij is gebleken dat dit belang alsnog is komen te ontvallen.
3.3. De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de Spaanse autoriteiten hebben toegezegd de door verweerder verzonden gegevens nog niet te zullen gebruiken in afwachting van het oordeel van de Nederlandse rechter.
Verweerder heeft gesteld dat de Spaanse autoriteiten strikt genomen niet gebonden zijn aan het oordeel van de Nederlandse rechter. Gelet op de mededeling van de Spaanse autoriteiten dient er echter wel van te worden uitgegaan dat het oordeel van de rechtbank feitelijk nog effect kan sorteren op de verdere afhandeling van het verzoek in Spanje. De abusievelijke verstrekking van de gegevens aan Spanje maakt daarom niet dat het procesbelang voor eiseres is komen te vervallen.
4.1. Verweerder heeft de rechtbank verzocht op het verzoek om inlichtingenverstrekking van de bevoegde autoriteit van Spanje artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe te passen.
4.2. Bij beslissing van 9 augustus 2011 heeft de rechtbank (in andere samenstelling) geoordeeld dat er sprake is van gewichtige redenen die de beperking van de kennisneming van het verzoek om inlichtingen van de Spaanse autoriteit rechtvaardigen.
4.3. Bij fax van 28 december 2011 heeft eiseres aanvankelijk geen toestemming aan de rechtbank gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om mede op grondslag van het verzoek om inlichtingenverstrekking van de Spaanse autoriteit uitspraak te doen. De gemachtigde van eiseres heeft deze toestemming ter zitting alsnog gegeven. De rechtbank heeft vervolgens kennisgenomen van het verzoek om inlichtingenverstrekking van de Spaanse autoriteit.
5.1. Volgens het primaire besluit heeft Spanje onder meer verzocht om:
- het overzicht met de mutaties van een bankrekening bij de ABN AMRO-bank ten name van Inmetra B.V. over de periode 2005 t/m 2007. Eind 2007 is deze rekening opgeheven en is een nieuwe rekening bij de Fortis Bank geopend;
- het overzicht met de mutaties uit 2008 van deze rekening;
- een betaling door [B];
- de bescheiden samenhangend met de betaling en aankoop van “Lease rights”.
5.2. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de gevraagde informatie niet aan de Spaanse autoriteiten (volgens eiseres de Inspección de la Delegacion Especial de la Agencia Tributaria in Catalonia) mocht verstrekken, nu deze niet bevoegd zijn inlichtingen te vragen. Eiseres meent dat niet zij het onderwerp van onderzoek van de Spaanse autoriteiten is, maar de heer [B] (hierna: de heer [B]). Voor een onderzoek naar en belastingheffing van [B] zijn in Spanje alleen de belastingautoriteiten van Navarra bevoegd. Eiseres heeft ter onderbouwing van dit standpunt onder meer verwezen naar een opinie van professor doctor [C] (hierna: [C]) en een verklaring van een Spaanse advocaat de heer [D] (hierna: [D]).
5.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij mocht uitgaan van de goede trouw van de verdragspartner. De vraag of de Spaanse fiscus of de belastingautoriteiten van Navarra in Spanje bevoegd zijn onderzoek te verrichten naar en belasting te heffen van [B], vergt een feitenonderzoek en feitenwaardering die niet door verweerder kunnen worden verricht. De verklaringen van [C] en [D] maken volgens verweerder dan ook niet dat in dit geval aan de goede trouw van de verdragspartner moet worden getwijfeld.
5.4. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat niet van belang is dat de verzoekende autoriteit met betrekking tot het object van onderzoek ook tot het heffen of invorderen van belasting bevoegd is. Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder g, sub 2, van het Verdrag omschrijft de Spaanse bevoegde autoriteit als de Minister van Financiën, de Directeur-Generaal der Directe Belastingen of elke andere door de Minister gemachtigde autoriteit.
5.5. De rechtbank heeft het verzoek vanuit Spanje beoordeeld, en ziet geen reden om aan te nemen dat dit niet is gedaan door de Minister van Financiën, de Directeur-Generaal der Directe Belastingen of een andere door de Minister gemachtigde autoriteit.
5.6. Met verweerder is de rechtbank verder van oordeel dat de vraag of de Catalaanse autoriteiten al dan niet bevoegd zijn tot heffing van belasting van eiseres of [B], niet in Nederland maar in Spanje beantwoord dient te worden in een procedure aldaar met betrekking tot de vaststelling van de al dan niet rechtmatigheid van boetes of naheffing die mogelijk voortvloeien uit de informatie die verweerder al aan de Spaanse autoriteiten heeft verstrekt.
In dit verband wijst de rechtbank er in het bijzonder op dat in artikel 28 van het Verdrag is bepaald dat elke (aldus) uitgewisselde inlichting wordt geheimgehouden en niet ter kennis gebracht van andere personen of autoriteiten dan die belast met de vaststelling of invordering van de belastingen die het onderwerp van deze Overeenkomst uitmaken.
Indien de met betrekking tot de uitwisseling bevoegde Spaanse autoriteit de uitgewisselde informatie ter kennis zou brengen van een Spaanse autoriteit die niet belast is met de vaststelling of invordering van de belastingen, kan een beroep worden gedaan op deze bepaling.
Dat valt echter niet onder de door deze rechtbank thans te verrichten toetsing.
5.7. Gelet op al het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te
’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB