ECLI:NL:RBAMS:2012:BW8237

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-2665 VEROR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan kinderdagverblijf wegens niet-nakomen van aanwijzingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een kinderdagverblijf en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren. De eiseres, eigenares van het kinderdagverblijf, had een bestuurlijke boete van € 4000,- opgelegd gekregen omdat zij opgelegde aanwijzingen niet had nagekomen. Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder echter een nieuw besluit genomen, waarbij de boete werd verlaagd naar € 2000,- voor het niet naleven van de aanwijzing om beroepskrachten te laten handelen conform het plan van aanpak met betrekking tot het beleid gezondheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het gebied 'gezondheid' een terugkerend punt is waarop overtredingen worden geconstateerd, en dat er sprake is van een structureel aandachtsgebied. De rechtbank oordeelde dat verweerder heeft gehandeld conform het "afwegingsmodel handhaving kinderopvang" en dat de opgelegde boete van € 2000,- terecht was. Eiseres had aangevoerd dat zij verbeteringen had doorgevoerd en dat de hoogte van de boete disproportioneel was, maar de rechtbank vond geen reden om aan de constateringen van de inspecties te twijfelen.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eiseres. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2665 VEROR
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde [A],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren,
verweerder,
gemachtigden [B] en [C].
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd vanwege overtreding van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp).
Bij besluit van 19 april 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden. Tevens zijn verschenen:
[D] en [E], leden van de oudercommissie Kinderdagverblijf [X], en
[F] en [G], inspectrices van de GGD Gooi en Vechtstreek.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een herziene beslissing op bezwaar te nemen. Verweerder heeft op 8 november 2011 een herziene beslissing op bezwaar genomen. Eiseres heeft bij brieven van 5 december 2011 en 23 december 2011 gereageerd. Nadat partijen de rechtbank daarvoor toestemming hebben verleend, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres is eigenares van het kinderdagverblijf [X]. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 4000,-, omdat opgelegde aanwijzingen niet zijn nagekomen.
1.2. Bij de herziene beslissing op bezwaar heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 2.000,- voor het niet nakomen van de aanwijzing ‘beroepskracht handelen niet conform het plan van aanpak met betrekking tot de uitvoering van het beleid gezondheid’. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij de inspecties geconstateerde, nieuwe en voortdurende, overtredingen binnen hetzelfde inspectiedomein plaatsvinden. Eiseres heeft diverse mogelijkheden gehad om de overtredingen te beëindigen. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Ten slotte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het resultaat van de inspectie op 20 september 2011 meegenomen wordt in de motivering van de boeteoplegging.
1.3. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij de afgelopen paar jaar veel verbeteringen heeft doorgevoerd en dat zij nu gestraft wordt op een paar kleine punten, die ook kunnen worden opgevat als kwesties van interpretatie. Eiseres had graag meer concrete aanwijzingen ontvangen. Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij de afgelegde inspectiebezoeken als intimiderend en vooringenomen heeft ervaren. Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat de hoogte van het boetebedrag disproportioneel is.
2. Wettelijk kader
2.1. Op grond van artikel 1.50, tweede lid, van de Wkkp kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de kwaliteit van kinderopvang bij een kindercentrum.
2.2. Op grond van artikel 1.61, eerste lid, van de Wkkp ziet het college van burgemeester en wethouders toe op de naleving van de bij of krachtens afdeling 3 gestelde regels.
2.3. Ingevolge artikel 1.65, eerste lid, van de Wkkp kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau bevindt dat bij of krachtens afdeling 3, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften niet of in onvoldoende mate naleeft, de houder een schriftelijke aanwijzing geven.
2.4. Op grond van artikel 1.72, eerste lid onder a, van de Wkkp, voor zover hier van belang, kan het college van burgemeester en wethouders de houder die een verplichting als bedoeld bij of krachtens afdeling 3, een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in artikel 1.65 niet nakomt, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45.000,-.
3. Inhoudelijke beoordeling
Het bestreden besluit I
3.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder met de herziene beslissing op bezwaar van
8 november 2011 (het bestreden besluit II) een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat dit besluit niet geheel tegemoetkomt aan het beroep. Het beroep van eiseres wordt dan ook, op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
3.2. De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep met betrekking tot dit besluit niet-ontvankelijk verklaren.
3.3. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, welke zijn begroot op € 874,- als kosten van verleende rechtsbijstand (één punt voor het beroepschrift, één punt voor de zitting). Het betaalde griffierecht wordt geacht mede betrekking te hebben op het beroep tegen het bestreden besluit II.
Het bestreden besluit II
3.4. De rechtbank stelt vast dat met het bestreden besluit II alleen een bestuurlijke boete van € 2000,- voor het niet nakomen van de aanwijzing ‘beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak met betrekking tot de uitvoering van het beleid gezondheid’ in stand blijft.
3.5. In de boetebeleidsregels van verweerder is opgenomen dat het opleggen van een bestuurlijke boete in ieder geval aangewezen is in geval de houder een opgelegde aanwijzing of bevel niet nakomt. De hoogte van de boete is gekoppeld aan de gedragingen of verplichtingen waaraan moet zijn voldaan en zijn neergelegd in het afwegingsmodel handhaving kinderopvang.
3.6. De rechtbank stelt vast dat de bevindingen van de inspecties op 13 november 2009 en 22 april 2010 aan het boetebesluit ten grondslag liggen. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit II ook de bevindingen van de inspectie op 20 september 2010 meegenomen. De rechtbank stelt vast dat het gebied ‘gezondheid’ steeds een terugkerend punt is waarop overtredingen worden geconstateerd. Weliswaar is de overtreding steeds anders, maar er is sprake van een structureel aandachtsgebied.
3.7. Gelet op het door verweerder gehanteerde “afwegingsmodel handhaving kinderopvang” in paragraaf 3.2.2. onder 5 ‘beroepskrachten handelen conform het plan van aanpak’, bedraagt de boete voor overtreding van een aanwijzing € 2000,-. De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft gehandeld conform dit afwegingsmodel en terecht een boete heeft opgelegd van € 2000,-.
3.8. Eiseres heeft, naar aanleiding van de inspectierapporten, steeds kunnen reageren en haar zienswijze kunnen indienen. De rechtbank ziet, mede in het licht van het door inspectrice [F] ter zitting naar voren gebrachte, geen reden te twijfelen aan de constateringen neergelegd in de inspectierapporten. Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van onzorgvuldig onderzoek dat niet aan het besluit ten grondslag had kunnen worden gelegd.
3.9. Eiseres heeft nog aangevoerd dat de werkwijze en de houding van de inspectrices te wensen over laat. De rechtbank overweegt hiertoe dat de GGD een eigen klachtenprocedure heeft voor gedragingen tijdens de inspecties. Eiseres dient zich derhalve hiervoor te wenden tot de GGD.
3.10. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 874,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Kruit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2012.
de griffier, de rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB