4.6. Vervolgens heeft Stadsmobiel aangevoerd dat niet al hetgeen zij heeft aangeboden is meegenomen in de beoordeling. Blijkens punt 24b van de dagvaarding voert Stadsmobiel aan dat hetgeen zij met betrekking tot zeven onderdelen in haar inschrijving heeft opgenomen ten onrechte door de Gemeente Amsterdam buiten beschouwing is gelaten. Ook hier geldt dat deze bezwaren – binnen de grenzen van dit kort geding – voldoende zijn weerlegd door de Gemeente Amsterdam (zie paragraaf 4 van de pleitnota van haar raadsman). Over de verschillende bezwaren is de voorzieningenrechter het volgende van oordeel.
(1) Het eerste bezwaar van Stadsmobiel komt erop neer dat de verwijzing naar Case 4 bij het bespreken van de klachtenprocedure (in het kader van het Implementatie- en Uitvoeringsplan) ten onrechte buiten beschouwing is gelaten. Dit is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het geval omdat Stadsmobiel met die verwijzing het maximaal aantal woorden van 3200 heeft overschreden. Indien de Gemeente Amsterdam de verwijzing wel in ogenschouw had genomen, had zij in strijd gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Andere inschrijvers hebben zich immers beperkt tot 3200 woorden.
(2) Het tweede bezwaar betreft de werving van personeel (eveneens in het kader van het Implementatie- en Uitvoeringsplan). De Gemeente Amsterdam heeft op dit punt gelet op de door Stadsmobiel gebruikte formulering in haar inschrijving kunnen, en dus mogen, oordelen dat hetgeen Stadsmobiel hierover heeft opgenomen in haar inschrijving niet de gehele contractsperiode besloeg en dat dit een van de redenen vormde om niet het maximaal aantal punten toe te kennen. Het is aan de inschrijver zodanig te formuleren dat twijfel is uitgesloten.
(3) Het derde bezwaar van Stadsmobiel heeft betrekking op de samenwerking met de verliezende partij (eveneens in het kader van het Implementatie- en Uitvoeringsplan). Op dit punt heeft de Gemeente Amsterdam naar het oordeel van de voorzieningenrechter mogen oordelen dat hetgeen Stadsmobiel heeft opgenomen in haar inschrijving onvoldoende concreet was en te schetsmatig. Zo heeft de Gemeente Amsterdam in dit verband aangevoerd dat Stadsmobiel de wijze waarop zoveel mogelijk personeel (met de daarbij behorende kennis en ervaring) kan worden behouden, niet heeft beschreven.
(4) In het kader van het Communicatieplan heeft de Gemeente Amsterdam Stadsmobiel verweten dat de inzet van communicatiemiddelen onvoldoende concreet is beschreven en dat zij slechts drie communicatiemiddelen heeft genoemd.
De Gemeente Amsterdam heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter tot deze beoordeling mogen komen. De Gemeente Amsterdam heeft in dit verband terecht aangevoerd dat (bijvoorbeeld) de informatieschermen bij “taxipoints” of in de voertuigen niet zijn genoemd en dat onvoldoende concreet is beschreven op welke manier de communicatiemiddelen worden ingezet.
(5) Eveneens in het kader van het Communicatieplan heeft de Gemeente Amsterdam in haar beoordeling opgemerkt dat bij het vóórkomen van loosritten niet voldoende is ingegaan op preventieve maatregelen. Het is juist dat Stadsmobiel een aantal preventieve maatregelen heeft genoemd, maar de Gemeente Amsterdam heeft onbestreden aangevoerd dat meer maatregelen mogelijk zouden zijn.
(6) In het kader van Case 2 (Agressie) heeft de Gemeente Amsterdam Stadsmobiel verweten dat zij onvoldoende aandacht heeft besteed aan de wijze waarop de Gemeente Amsterdam in het vervolgtraject wordt betrokken, bijvoorbeeld in het kader van een besluit om over te gaan tot weigering van gebruikmaking van het AOV. Niet kan worden gezegd dat dit een onjuiste beoordeling is van de Gemeente Amsterdam, als opdrachtgever van het AOV.
(7) Het laatste bezwaar van Stadsmobiel betreft Case 4 (Structurele problemen). In het kader van deze Case heeft de Gemeente Amsterdam geoordeeld dat Stadsmobiel de urgentie van de desbetreffende klacht heeft miskend door de klacht niet meteen op managementniveau met de betrokken instelling te bespreken. Daarom heeft zij ook hier niet het maximaal aantal punten behaald. Ook hier geldt dat niet kan worden gezegd dat de Gemeente Amsterdam een en ander onjuist heeft beoordeeld of gemotiveerd.
Al met al is de voorzieningenrechter van oordeel dat gezien het verweer van de Gemeente Amsterdam niet is gebleken dat haar beoordeling in redelijkheid als onjuist moet worden aangemerkt, dat belangrijke onderdelen van de inschrijving van Stadsmobiel door de Gemeente Amsterdam buiten beoordeling zijn gelaten of dat de Gemeente Amsterdam niet aan haar motiveringsplicht zou hebben voldaan. Evenmin is gebleken dat de toegekende scores niet door de motivering van de Gemeente Amsterdam kunnen worden gedragen.