ECLI:NL:RBAMS:2012:BW7389

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-1976 AW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van strafontslag aan ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim en schending van integriteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 april 2012 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de oplegging van een onvoorwaardelijk strafontslag aan eiseres, die sinds 1982 als administratief medewerker bij het Gerechtshof Amsterdam werkzaam was. De rechtbank oordeelde dat eiseres zich schuldig had gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door advocaten om persoonlijke geldleningen te vragen met gebruikmaking van vertrouwelijke informatie die zij in haar functie had verkregen. Eiseres voerde aan dat zij een professionele vertrouwensrelatie met de advocaten had, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet afdoet aan het feit dat zij de integriteit van haar functie had geschonden.

De rechtbank behandelde verschillende beroepsgronden van eiseres, waaronder de bevoegdheid van verweerder om het ontslag op te leggen, de aanwezigheid van haar gemachtigde bij verhoren, en de vraag of het opgelegde ontslag evenredig was. Eiseres stelde dat verweerder niet bevoegd was tot het opleggen van het ontslag, omdat zij als rijksambtenaar was benoemd door de minister van Justitie. De rechtbank verwierp dit argument en stelde vast dat verweerder als bevoegd gezag handelde.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het bestreden besluit niet in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, omdat er geen verplichting bestond om de gemachtigde van eiseres aanwezig te laten zijn bij het horen van de advocaten. De rechtbank concludeerde dat het plichtsverzuim van eiseres ernstig was en dat het opgelegde strafontslag evenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om vergoeding van proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1976 AW
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres] e/v [A],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. G.C. Kruyswijk,
en
het bestuur van het Gerechtshof te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. J.J. Blanken.
Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres per 15 september 2010 onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd.
Bij besluit van 17 maart 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2012.
Eiseres is verschenen. De gemachtigde van eiseres is met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn tevens verschenen [B], personeelsadviseur, en mr. [C], directeur bedrijfsvoering.
Overwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
1.1. Eiseres was sinds 1982 werkzaam als administratief medewerker bij de sector strafrecht van het Gerechtshof Amsterdam. Op 20 juli 2010 werd verweerder geconfronteerd met het vermoeden van door eiseres gepleegd ernstig plichtsverzuim. Verweerder heeft een feitenonderzoek verricht.
1.2. Op 19 augustus 2010 is aan eiseres een voornemen tot het treffen van een disciplinaire maatregel wegens ernstig plichtsverzuim bekendgemaakt.
1.3. Bij het primaire besluit heeft verweerder – onder verwijzing naar het voornemen van 19 augustus 2010 – eiseres de straf onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd per 15 september 2010.
1.4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de bezwaaradviescommissie gevolgd en het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder legt blijkens dit bestreden besluit aan het strafontslag ten grondslag dat eiseres de beide advocaten [D en E] om een lening heeft gevraagd met gebruikmaking van kennis die haar uit hoofde van haar functie bekend was. De door eiseres afgelegde verklaringen komen niet geloofwaardig over. Er is geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de advocaten [D en E]. Eiseres heeft bovendien ook twee stagiairs-collega’s om een geldlening gevraagd. Dit alles levert ernstig plichtsverzuim op. Dit plichtsverzuim kan eiseres worden aangerekend. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van ontoerekeningsvatbaarheid wegens psychische klachten. De keuze voor onvoorwaardelijk strafontslag is terecht, gezien de ernst van het plichtsverzuim en de eerder gegeven waarschuwing, ondanks het lange dienstverband en de leeftijd van eiseres.
De rechtbank gaat uit van het volgende juridische kader.
2.1. Op grond van artikel 80, eerste lid, van het ARAR kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair worden gestraft.
2.2. Op grond van artikel 80, tweede lid, van het ARAR omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
2.3. Op grond van artikel 80, derde lid, van het ARAR, voor zover hier van belang, wordt de straf, tenzij door anders is bepaald, opgelegd door het gezag dat bevoegd is tot aanstelling in het door de ambtenaar beklede ambt.
2.4. Ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) is het bestuur belast met de algemene leiding, de organisatie en de bedrijfsvoering van het gerecht. In het bijzonder draagt het bestuur zorg voor: personeelsaangelegenheden.
2.5. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Wet RO, voor zover hier van belang, worden ten aanzien van de gerechtsambtenaren de in de Ambtenarenwet (Aw) aan het bevoegd gezag toegekende bevoegdheden uitgeoefend door het bestuur.
2.6. Ingevolge artikel 125ter van de Aw zijn het bevoegd gezag en de ambtenaar verplicht zich als een goed werkgever en een goed ambtenaar te gedragen.
De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt.
a) Bevoegdheid verweerder
3.1. Eiseres stelt in beroep dat verweerder niet bevoegd was tot het opleggen van disciplinair ontslag, omdat zij met ingang van 1 mei 1972 bij besluit van de minister van Justitie als rijksambtenaar is benoemd. Artikel 80, derde lid, van het ARAR staat er derhalve aan in de weg dat verweerder haar ontslag oplegt.
3.2. Met inachtneming van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder e, en artikel 25, eerste lid, van de Wet RO stelt de rechtbank vast dat verweerder het bevoegd gezag is in personeelsaangelegenheden ten aanzien van gerechtsambtenaren en uit dien hoofde bevoegd is om eiseres op grond van het ARAR ontslag op te leggen. Het enkele gegeven dat eiseres bij haar aanstelling als (rijks)ambtenaar nog niet in dienst bij verweerder was en door een ander bestuursorgaan is aangesteld, doet daaraan niet af. Het betoog faalt.
b) Aanwezigheid gemachtigde bij verhoren
4.1. Eiseres voert voorts in beroep aan dat het bestreden besluit in strijd met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is, omdat de (toenmalige) gemachtigde van eiseres niet bij het horen van de advocaten [D en E] is geweest, ondanks een expliciet verzoek daartoe.
4.2. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er geen rechtsregel bestaat die verweerder ertoe verplicht de gemachtigde van eiseres aanwezig te laten zijn bij het horen in het kader van een disciplinair onderzoek. De rechtbank verwijst voorts naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 september 2004 (vindbaar via www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AR2328), waarin de CRvB heeft geoordeeld dat een disciplinaire strafoplegging niet kan worden aangemerkt als een strafvervolging in de zin van artikel 6 van het EVRM. Het betoog faalt.
c) Goed werkgeverschap
5.1. Eiseres heeft verder in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 125ter en artikel 125quater van de Aw, waarin is bepaald dat verweerder verplicht is zich als een goed werkgever te gedragen en een duidelijk integriteitsbeleid te voeren. Eiseres stelt dat al eerder, in 2000, incidenten hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft toentertijd nagelaten om hier tijdens functioneringsgesprekken aandacht aan te besteden. Nu eiseres naar haar mening onvoldoende op het integriteitsbeleid is gewezen, heeft verweerder zich niet als goed werkgever gedragen.
5.2. Verweerder stelt een strikt integriteitsbeleid te voeren, gericht op het bevorderen van het integriteitsbewustzijn bij zijn werknemers. Dit beleid is onderdeel van het personeelsbeleid en is op het eigen intranet gepubliceerd, waar het voor alle werknemers toegankelijk is. De integriteit keert bovendien terug in trainingen “morele dilemma’s”, die laatstelijk in 2007 en in 2009 zijn aangeboden. Naar de mening van verweerder had eiseres op verschillende wijzen kennis van het integriteitsbeleid kunnen nemen en had zij kunnen weten welke uitgangspunten verweerder met betrekking tot dit onderwerp aanneemt. Voorts stelt verweerder dat van eiseres als gerechtsambtenaar zelf ook mocht worden verwacht dat zij hierin verantwoordelijkheid zou nemen en zich als goed ambtenaar zou gedragen.
5.3. De rechtbank stelt vast dat in de Integriteitscode Gerechtshof Amsterdam bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot het omgaan met (vertrouwelijke) informatie en omgangsvormen binnen de organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank hanteert verweerder daarmee een duidelijk integriteitsbeleid. Voorts is door verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres op de hoogte had kunnen (en moeten) zijn van dit integriteitsbeleid. Gelet hierop heeft verweerder niet in strijd met de eis van goed werkgeverschap gehandeld. Het betoog faalt.
d) Schending beroepsgeheim
6.1. Eiseres voert aan dat zij er geen vermoeden van had dat er nog een advocaat [achternaam D en E] bestond. Bij het telefoongesprek met mr. [D] was zij dan ook in de vooronderstelling dat zij met mr. [E] sprak. Ter zitting heeft eiseres te kennen gegeven dat zij op het punt van het beroepsgeheim tegen de advocaten [D en E] een klacht bij de Raad van discipline van de Nederlandse Orde van Advocaten heeft lopen. Eiseres betoogt voorts dat tussen haar en één van beide advocaten [D en E] een vertrouwensrelatie bestond, omdat eiseres zich in het kader van een rechtsgeschil – dat geheel op zichzelf stond en waar verweerder ook geheel buiten stond – tot één van hen had gewend en één van hen in een telefoongesprek uit dien hoofde om juridisch advies had gevraagd. Naar de mening van eiseres heeft mr. [E] met het verstrekken van een verklaring over het telefoongesprek met haar dan ook zijn beroepsgeheim geschonden, hetgeen in strijd met artikel 272 van het Wetboek van strafrecht is.
6.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet onzorgvuldig gehandeld door de verklaringen van de advocaten [D en E] te betrekken bij het onderzoek naar het plichtsverzuim en deze ten grondslag te leggen aan het strafontslag. Wat er ook zij van mogelijke schending van het beroepsgeheim door één van de advocaten [D en E] en de uitkomst van de klachtenprocedure bij de Nederlandse Orde van Advocaten, de rechtbank oordeelt dat verweerder in deze bestuursrechtelijke procedure de verklaringen van deze advocaten aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
De rechtbank wijst gelet hierop het verzoek van eiseres om deze beroepsprocedure aan te houden in afwachting van de uitspraak in de klachtprocedure af.
e) Betrouwbaarheid getuigenverklaringen
7.1. Ter zitting heeft eiseres nog gesteld dat verweerder ten onrechte niet heeft meegewogen dat aan de verklaringen van de advocaten [D en E] geen waarde mag worden gehecht, omdat deze onbetrouwbaar zijn. Eiseres meent dat de advocaten [D en E] uit wrevel jegens haar hebben gehandeld. In een bij het Gerechtshof lopende strafzaak, waar de advocaten [D en E] bij betrokken waren en (namens hun cliënt) aanspraak maakten op een aanzienlijk bedrag, heeft eiseres, zo stelt zij, de advocaten [D en E] geldelijk benadeeld door het protocol (in opdracht van de griffier) strikt te handhaven. Eiseres stelt dat zij nu door hun onbetrouwbare verklaringen in deze procedure wordt geslachtofferd.
7.2. Het is de rechtbank niet gebleken dat de verklaringen van de advocaten [D en E] leugenachtig en/of onbetrouwbaar zouden zijn. De verklaringen van de advocaten [D en E] zijn inhoudelijk consistent en gedetailleerd. Daartegenover staan slechts de wisselende en tegenstrijdige verklaringen van eiseres. Voor zover eiseres heeft betoogd dat de verklaringen voortkomen uit een veronderstelde wraakactie tegen eiseres, acht de rechtbank dit betoog onvoldoende feitelijk onderbouwd.
8. Anders dan eiseres ter zitting heeft gesteld, oordeelt de rechtbank dat ook de verklaringen van de twee stagiairs-collega’s betrouwbaar en aannemelijk moeten worden geacht. Niet is gebleken dat ontoelaatbare dwang op de stagiairs zou uitgeoefend bij het (per e-mail) afleggen van hun verklaring. Op het moment dat de stagiairs hun verklaringen aflegden, waren zij bovendien niet meer in dienstbetrekking bij verweerder.
f) Levert het handelen van eiseres plichtsverzuim op?
9.1. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de incidenten waarbij de advocaten [D en E] en de twee stagiairs betrokken zijn geweest voldoende aannemelijk is geworden dat er sprake is van plichtsverzuim.
9.2. In het bestreden besluit wordt (op bladzijde 3) opgemerkt dat verweerder het advies van de adviescommissie overneemt. De adviescommissie heeft overwogen dat verweerder in het primaire besluit nog een aantal feiten aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd (het in strijd met afspraken na 17.00 op de werkplek aanwezig zijn en het wekken van de schijn mr. [E] te hebben tegengewerkt bij het indienen van stukken in een strafzaak), maar dat verweerder zelf al heeft aangegeven dat deze feiten als overwegingen ten overvloede zijn opgenomen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om deze feiten nader te bespreken.
g) Toerekenbaarheid van het plichtsverzuim
10. Dit plichtsverzuim kan eiseres worden toegerekend. Voor zover eiseres in beroep – onder enkele verwijzing naar haar bezwaren – heeft aangevoerd dat het plichtsverzuim haar niet kan worden toegerekend, omdat haar (psychische) gezondheid dusdanig is, dat zij zichzelf onvoldoende in de hand had, oordeelt de rechtbank dat deze beroepsgrond gelijkluidend is aan het bezwaar. Nu eiseres in beroep geen nieuwe argumenten op dit punt heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerders standpunt hieromtrent onjuist te achten.
h) Evenredigheid van het strafontslag
11.1. Eiseres heeft aangevoerd dat het opgelegde disciplinair ontslag onevenredig is. Hiertoe heeft eiseres gewezen op de duur van haar aanstelling (38 jaar), haar leeftijd ten tijde van het ontslag (61 jaar), haar slechte gezondheid, haar zeer eenzijdige werkervaring en haar (dientengevolge) volstrekt uitzichtloze perspectief op de arbeidsmarkt.
11.2. Verweerder stelt dat eiseres haar gedrag – ondanks een waarschuwing in het verleden – ongewijzigd heeft voortgezet. Zij heeft niet alleen collega’s benaderd met het verzoek om geld te lenen, maar ook twee advocaten. Het verlenen van onvoorwaardelijk strafontslag heeft als doel het verzekeren dan wel herstellen van een correcte uitoefening van de functie en de publieke taak van het Gerechtshof. Gezien de ernst van het plichtsverzuim, het doorgaand gedrag, het ontbreken van zelfreflectie en de aard van de (leugenachtige) verklaringen is volgens verweerder zijn noodzakelijke vertrouwen in eiseres dermate beschadigd dat van een voortzetting van een dienstverband bij verweerder geen sprake kan zijn.
11.3. De rechtbank acht het plichtsverzuim van eiseres zeer ernstig. De integriteit van het Gerechtshof is aangetast doordat eiseres jegens twee advocaten misbruik heeft gemaakt van informatie waarover zij uit hoofde van haar functie beschikte. Daarbij speelt dat zij stagiairs-collega’s om geldleningen heeft gevraagd. Ook de wijze waarop eiseres achteraf met de haar gemaakte verwijten is omgegaan, draagt bij aan de ernst van het plichtsverzuim.
11.4. De rechtbank is van oordeel dat de langdurige (en goede) staat van dienst van eiseres niet afdoet aan het feit dat zij in strijd heeft gehandeld met de voor gerechtsambtenaren geldende strenge eisen van integriteit. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het opgelegde strafontslag evenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim.
i) Conclusie
12. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, voorzitter,
mrs. A.D. Belcheva en B. de Vos, leden, in aanwezigheid van
mr. R.C. van der Vlies, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 april 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB