ECLI:NL:RBAMS:2012:BW6591

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CV11-35904
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag en verjaring

In deze zaak vorderde eiseres, een 45-jarige architect, schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag door gedaagde, haar werkgever. Eiseres was sinds 1 april 1998 in dienst bij gedaagde en had een salaris van € 3.500,00 bruto per maand. Gedaagde had de arbeidsovereenkomst opgezegd met toestemming van het UWV Werkbedrijf, met een einddatum van 1 januari 2011. Eiseres had eerder een procedure aangespannen tegen gedaagde voor achterstallig loon, waarbij haar vordering werd toegewezen. In de aanloop naar de huidige procedure had eiseres haar recht op een kennelijk onredelijk ontslagprocedure voorbehouden in een brief van 25 maart 2011, die door de gemachtigde van gedaagde was ontvangen. Eiseres stelde dat deze brief als stuitingsbrief moest worden opgevat, maar gedaagde betwistte de ontvangst van deze brief.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering van eiseres was verjaard, omdat de verjaringstermijn van zes maanden na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst was verstreken. De kantonrechter stelde vast dat de vordering op 1 juli 2011 was verjaard, tenzij er tijdig een rechtsgeldige stuitingshandeling was verricht. Eiseres had niet voldoende bewijs geleverd dat de stuitingsbrief daadwerkelijk door gedaagde was ontvangen. De kantonrechter concludeerde dat de ontvangst van de brief door de gemachtigde van gedaagde niet als ontvangst door gedaagde zelf kon worden aangemerkt, omdat de gemachtigde niet bevoegd was om in deze specifieke procedure op te treden. Hierdoor werd de vordering van eiseres afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Rolnummer: CV 11-35904
Vonnis van: 15 mei 2012
F.no.: 497
Vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
[eiseres]
wonende te Amstelveen
eiseres
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. V.N. Sakkers
t e g e n
[gedaagde]
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
hierna te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. J.L.W. Nillesen
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op de inleidende dagvaarding van 17 oktober 2011 met producties, inhoudende de vordering van [eiseres], heeft [gedaagde] bij conclusie van antwoord met producties gereageerd. Bij instructie tussenvonnis van 10 januari 2012 is besloten tot een comparitie na antwoord, welke is gehouden op 13 februari 2012. Voorafgaande aan de comparitie na antwoord heeft [eiseres] aanvullende producties in het geding gebracht. Op de comparitie na antwoord hebben beide partijen hun standpunten – beide gemachtigden mede aan de hand van pleitaantekeningen – met name met betrekking tot de formele verweren van [gedaagde] toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Vervolgens heeft de gemachtigde van [gedaagde] bij brief van 19 april 2012 bericht dat het ontvankelijkheidsverweer, dat [eiseres] niet bij [gedaagde] maar bij Pascous BV in dienst was, niet langer wordt gehandhaafd.
De zaak staat voor vonnis.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
feiten en omstandigheden
1.Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.1.De thans 45-jarige [eiseres] (geboren 1967) is op 1 april 1998 bij [gedaagde] in dienst getreden en was laatstelijk als architect werkzaam tegen een salaris van € 3.500,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
1.2.[gedaagde] heeft na verkregen toestemming van het UWV Werkbedrijf de arbeidsovereenkomst met [eiseres] opgezegd tegen (uiteindelijk) 1 januari 2011.
1.3.[eiseres] heeft bij dagvaarding van 3 december 2010 [gedaagde] in rechte betrokken en daarbij betaling van achterstallig loon met nevenvorderingen gevorderd. In die procedure werd [gedaagde] bijgestaan door mr. Nillesen. De kantonrechter heeft bij vonnis van 28 juni 2011 de vordering van [eiseres] toegewezen.
1.4.Bij aangetekend en gewone post verzonden brief van 25 maart 2011 bericht de toenmalige gemachtigde van [eiseres] mr. Nillesen in zijn hoedanigheid van gemachtigde van [gedaagde], dat [eiseres] onderzoekt of het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is. Aan het slot van de brief is de volgende passage opgenomen:
Deze brief dient u nadrukkelijk te lezen als een mededeling in de zin van artikel 3:317 BW, waarmee mevrouw [eiseres] zich ondubbelzinnig zijn recht op het starten van een kennelijk onredelijk ontslagprocedure voorbehoudt.
De aangetekende brief is in ontvangst genomen door [naam], secretaresse op het kantoor van mr. Nillesen.
1.5.De gemachtigde van [eiseres] bericht [gedaagde] bij aangetekend en gewone post verzonden brief van 28 juli 2011 dat [eiseres] het aan haar gegeven ontslag als kennelijk onredelijk beschouwt en schadevergoeding zal vorderen. De brief van 28 juli 2011 dient blijkens de laatste alinea als een stuitingsbrief in de zin van artikel 3:317 BW te worden opgevat.
vordering
2.[eiseres] vordert bij, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, vonnis
a)een verklaring voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst met [eiseres] kennelijk onredelijk is;
b)[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van
- € 65.000,00 bruto als vergoeding voor het kennelijk onredelijk ontslag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 januari 2011;
-de proceskosten.
3.[eiseres] voert onder meer aan dat zij bij brieven van 25 maart 2011 en 28 juli 2011 de verjaring van de onderhavige vordering tijdig heeft gestuit.
verweer
4.[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] voert onder meer aan dat de vordering van [eiseres] is verjaard.
beoordeling
5.De kantonrechter heeft eerst te beslissen op de vraag of de vordering van [eiseres] tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag is verjaard.
6.De vordering van [eiseres] is gegrond op artikel 7:681 lid 1 BW en verjaart ingevolge artikel 7:683 BW na verloop van zes maanden na feitelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Beide partijen veronderstellen dat de arbeidsovereenkomst op 1 januari 2011 – en niet 1 december 2010 – feitelijk is geëindigd, zodat de kantonrechter van die datum als aanvang van de verjaringstermijn zal uitgaan. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] op 1 juli 2011 is verjaard, tenzij tijdig voordien een rechtsgeldige stuitingshandeling is verricht.
7.[eiseres] voert aan dat in die periode haar toenmalige gemachtigde bij brief van 25 maart 2011 op rechtsgeldige wijze de verjaring heeft gestuit. [gedaagde] stelt dat hij die brief van 25 maart 2011 niet heeft ontvangen.
8.Uit artikel 3:37 lid 3 BW vloeit voort dat een tot [gedaagde] gerichte verklaring tot stuiting van de verjaring eerst zijn werking heeft als die verklaring [gedaagde] heeft bereikt. [gedaagde] stelt dat de kennelijk voor hem bedoelde brief niet aan hem is geadresseerd. Ter zitting heeft [gedaagde] desgevraagd verklaard, dat hem de brief van 25 maart 2011 niet heeft bereikt.
9.Nu vast staat dat de aangetekend verzonden brief van 25 maart 2011 is ontvangen door de secretaresse van mr. Nillesen, de gemachtigde van [gedaagde] in de toen tussen partijen spelende juridische procedure, rijzen de volgende vragen:
-dient te worden aangenomen dat [gedaagde] via toezending door mr. Nillesen die brief kort na 25 maart 2011 zal hebben ontvangen;
-heeft de ontvangst door mr. Nillesen als zijn advocaat/gemachtigde in een ander geschil met [eiseres] tevens als ontvangst door [gedaagde] te gelden.
10.Mr. Nilessen heeft ter zitting verklaard, dat hij niet weet of hij indertijd die brief van 25 maart 2011 aan [gedaagde] heeft toegezonden. [gedaagde] heeft desgevraagd verklaard dat hij ook niet via mr. Nillesen die brief heeft ontvangen.
Voorts heeft mr. Nilessen verklaard, dat hij destijds niet gemachtigd was voor [gedaagde] in een kennelijk onredelijk ontslag procedure op te treden. Hij vertegenwoordigde [gedaagde] slechts in de procedure tot betaling van achterstallig salaris. Hierdoor kan de ontvangst van de brief door zijn secretaresse niet worden aangemerkt als een ontvangst via vertegenwoordiging door [gedaagde].
11.Gelet op dit concrete verweer is het aan [eiseres] om concrete feiten en omstandigheden te stellen, dat
-hetzij mr. Nillesen die brief van 25 maart 2011 aan [gedaagde] heeft toegestuurd en [gedaagde] die brief via mr. Nillesen heeft ontvangen;
-hetzij [eiseres] mr. Nillesen ook bevoegd mocht houden om verklaringen gericht op rechtsgevolg met betrekking tot andere geschillen dan de toen gevoerde gerechtelijke procedure in ontvangst te nemen.
Voorts heeft [eiseres] bij betwisting van die nadere feiten en omstandigheden bewijs van die stellingen aan te bieden.
12.[eiseres] heeft die nadere feiten en omstandigheden niet gesteld. Zo is de enkele omstandigheid dat een advocaat voor een partij in een specifiek geschil optredend onvoldoende om aan te nemen dat die advocaat ook in andere geschillen voor die cliënt zal optreden, zodat mededelingen aan die advocaat hebben te gelden als gedaan aan de cliënt. Hierbij weegt mee dat [gedaagde] bij [eiseres] ook niet de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat mr. Nillesen voor hem in allerlei andere geschillen met haar optrad. Mr. Nillesen heeft – naar onbestreden is gebleven – ook niet op de brief van 25 maart 2011 naar (de toenmalige gemachtigde van) [eiseres] gereageerd.
Voorts heeft [eiseres] evenmin concreet bewijs aangeboden. Het algemene bewijsaanbod in de dagvaarding is onvoldoende nu de mogelijke stuiting van de verjaring in de dagvaarding niet wordt gesteld. Op de zitting heeft [eiseres] geen (concreet) bewijs aangeboden.
13.Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiseres] is verjaard, zodat de vordering wordt afgewezen. [eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
I.wijst de vordering af;
II.veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen, welke worden begroot op € 1.200,00 wegens salaris gemachtigde;
III.verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. D.H. de Witte, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter