ECLI:NL:RBAMS:2012:BW6591
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag en verjaring
In deze zaak vorderde eiseres, een 45-jarige architect, schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag door gedaagde, haar werkgever. Eiseres was sinds 1 april 1998 in dienst bij gedaagde en had een salaris van € 3.500,00 bruto per maand. Gedaagde had de arbeidsovereenkomst opgezegd met toestemming van het UWV Werkbedrijf, met een einddatum van 1 januari 2011. Eiseres had eerder een procedure aangespannen tegen gedaagde voor achterstallig loon, waarbij haar vordering werd toegewezen. In de aanloop naar de huidige procedure had eiseres haar recht op een kennelijk onredelijk ontslagprocedure voorbehouden in een brief van 25 maart 2011, die door de gemachtigde van gedaagde was ontvangen. Eiseres stelde dat deze brief als stuitingsbrief moest worden opgevat, maar gedaagde betwistte de ontvangst van deze brief.
De kantonrechter oordeelde dat de vordering van eiseres was verjaard, omdat de verjaringstermijn van zes maanden na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst was verstreken. De kantonrechter stelde vast dat de vordering op 1 juli 2011 was verjaard, tenzij er tijdig een rechtsgeldige stuitingshandeling was verricht. Eiseres had niet voldoende bewijs geleverd dat de stuitingsbrief daadwerkelijk door gedaagde was ontvangen. De kantonrechter concludeerde dat de ontvangst van de brief door de gemachtigde van gedaagde niet als ontvangst door gedaagde zelf kon worden aangemerkt, omdat de gemachtigde niet bevoegd was om in deze specifieke procedure op te treden. Hierdoor werd de vordering van eiseres afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten.