Parketnummer: 13/706119-11
RK: 11/4257 en 11/4258
BESCHIKKING
Op het verzoek ex artikel 67 Overleveringswet (OLW) juncto 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [1984],
te dezen woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw,
mr. G.A. Jansen, Jollemanhof 26, 1019 GW Amsterdam,
verder te noemen: verzoeker.
Het verzoek is op 8 juli 2011 ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
De rechtbank heeft op 13 januari 2012 namens de raadsvrouw van verzoeker haar kantoorgenoot mr. T. H. Dieben en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
Inhoud van het verzoekschrift
Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding ten laste van de Staat voor de schade die verzoeker ten gevolge van vrijheidsbeneming krachtens de Overleveringswet stelt te hebben geleden ten bedrage van € 6.210,-.
Het verzoek strekt voorts tot het toekennen van een vergoeding ten laste van de Staat voor de kosten van de raadsman ten bedrage van € 377,04 en een vergoeding ten bedrage van € 540,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken
-feiten-
Verzoeker is op verzoek van de Poolse autoriteiten op grond van artikel 17 OLW op
6 februari 2011 in bewaring gesteld. Grondslag van de vordering was een tenuitvoerlegging van een aan verzoeker in Polen voorwaardelijk opgelegd vonnis (bij verstek).
Op 14 februari 2011 is namens verzoeker in Polen een procedure gestart om de executie op te schorten. Diverse malen, op 21 februari, 3 maart, 31 maart en 5 april 2011 heeft de raadsvrouw van verzoeker de rechtbank verzocht in dit kader de hechtenis van verzoeker te schorsen teneinde het oordeel van de Poolse rechtbank af te wachten. Deze verzoeken zijn afgewezen.
Op 31 maart 2011 heeft de Poolse rechtbank besloten de tenuitvoerlegging op te schorten en de proeftijd te verlengen.
De Poolse autoriteiten hebben op 15 april 2011 het verzoek om overlevering van verzoeker ingetrokken.
Op 18 april 2011 is verzoeker in vrijheid gesteld.
Verzoek heeft in verband met de vordering tot overlevering in totaal 2 dagen op een politiebureau en 75 dagen in een huis van bewaring doorgebracht.
Het openbaar ministerie is bij beschikking van de rechtbank van 19 april 2011 in haar vordering tot overlevering van de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk verklaard.
-standpunten-
De officier van justitie heeft in raadkamer zich primair op het standpunt gesteld dat verzoeker niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat in het onderhavig geval geen sprake is van een weigering tot overlevering, en dat voorts geen sprake is van een situatie waarbij de rechtbank het overleveringsverzoek zeker zou hebben geweigerd indien het niet zou zijn ingetrokken. Subsidiair dient haars inziens het verzoek te worden afgewezen, omdat de Nederlandse autoriteit, conform de lijn van de Memorie van Toelichting, in dit geval geen enkel verwijt gemaakt kan worden met betrekking tot de vrijheidsbeneming op grond van het overleveringsverzoek.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift aangevoerd – kort samengevat – dat het hof Amsterdam in haar arrest van 17 juni 2009 heeft beslist dat geen onderscheid van beslissende betekenis mag worden gemaakt tussen de situatie dat geen rechterlijke toets plaats vindt (ten gevolge van intrekking) en het geval van weigering van de overlevering. In dit arrest – waarin sprake is van een vergelijkbare situatie als het onderhavige - kent het hof aan de verzoeker een schadevergoeding toe. Dat de rechtbank Amsterdam in haar beslissingen meerdere malen heeft afgeweken van de lijn van het Hof doet niet af aan de bestendigheid van voornoemd arrest, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 67 lid 1 OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon (verder: verzoeker) indien de overlevering van verzoeker is geweigerd, hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming, bevolen krachtens de OLW.
Artikel 89 lid 3, lid 4 en lid 6 Sv en de artikelen 90, 91 en 93 Sv zijn van overeenkomstige toepassing.
Eveneens vinden in de gevallen als bedoeld in het eerste lid van 67 OLW de artikelen 591 en 591a Sv overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten (raadsman) en schaden voor de opgeëiste persoon of diens erfgenamen.
Op grond van artikel 90 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
In het onderhavig geval heeft de rechtbank de overlevering niet geweigerd, maar het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard omdat de verzoekende staat (Polen) het verzoek om overlevering had ingetrokken.
Grondslag van de vordering tot overlevering betrof de tenuitvoerlegging van een aan verzoeker opgelegde voorwaardelijk straf. Verzoeker heeft zich kennelijk niet aan de voorwaarde tot het betalen van een schadevergoeding gehouden. Onder deze omstandigheden kan in beginsel niet gezegd worden dat verzoeker schade heeft geleden. Echter heeft de Poolse rechtbank op 31 maart 2011 de tenuitvoerlegging opgeschort, waarmee vanaf dat moment de grond voor het overleveringsverzoek ontbrak. Op grond van deze omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat de overlevering van verzoeker zeker zou zijn geweigerd, indien het niet zou zijn ingetrokken, omdat er geen veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf meer aan ten grondslag lag. Verzoeker dient dan ook ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek. De rechtbank acht voorts gronden van billijkheid aanwezig een schadevergoeding toe te kennen voor de dagen doorgebracht in overleveringsdetentie.
De rechtbank kent een vergoeding toe van € 105,- per dag op het politiebureau en € 80,- per dag in een huis van bewaring.
De rechtbank acht voorts, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsvrouw tot een bedrag van na te noemen hoogte.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
-wettelijke rente-
Wettelijke rente is eerst verschuldigd indien en voor zover de rechtbank het toekennen van schadevergoeding billijk acht, terwijl de Staat vervolgens in gebreke is gebleven om die vastgestelde vergoeding uit te betalen. Mede gelet op het bepaalde in artikel 93 Sv zal aan de beschikking waarbij de schade is vastgesteld, eerst uitvoering kunnen worden gegeven zodra die beschikking onherroepelijk is. Aan de Staat dient vervolgens een termijn te worden gegund om kennis te nemen van die beschikking en om daaraan uitvoering te kunnen geven. De rechtbank zal die termijn, in redelijkheid, stellen op veertien dagen.
De rechtbank zal dan ook bepalen dat de wettelijke rente over de schadevergoeding op de voet van het bepaalde in artikel 89 Sv dient te worden vergoed vanaf de dag waarop veertien dagen zijn verstreken na de dag waarop deze beschikking onherroepelijk is geworden, tot aan de dag der algehele voldoening
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank kent aan verzoeker een vergoeding ten laste van de Staat TOE ten bedrage van
€ 6.210,- (zegge: zesduizend tweehonderdtien euro) voor de schade die verzoek ten gevolge van ondergane overleveringsdetentie heeft geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag waarop veertien (14) dagen zijn verstreken na de dag waarop deze beschikking onherroepelijk is geworden, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank kent aan verzoeker een vergoeding ten laste van de Staat TOE ten bedrage van
€ 377,04 (zegge driehonderdzevenenzeventig euro en vier eurocent) voor de kosten van rechtsbijstand.
De rechtbank kent aan verzoek een vergoeding ten laste van de Staat TOE ten bedrage van
€ 540,- (vijfhonderd veertig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2012 door
mr. W.M.C. van den Berg, rechter,
in tegenwoordigheid van , griffier.
Tegen de beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank te Amsterdam, twaalfde enkelvoudige kamer, be¬veelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 7.127,04 (zegge zevenduizend honderdzevenentwintig euro en vier eurocent) op rekeningnummer 57.48.60.630, t.n.v. de Stichting Beheer Derdengelden Jahae Advocaten te Amsterdam, o.v.v. vergoeding 67 OLW/89 en 591a Sv inzake: [verzoeker]
Aldus gedaan op 10 februari 2012
door mr. W.M.C. van den Berg, rechter.