ECLI:NL:RBAMS:2012:BW6445

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
479348 / HA ZA 11-69
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen terugbetalingsverplichting voor krediet verstrekt op basis van vervalste handtekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 maart 2012 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiseres [A] en gedaagden Voordeelbank B.V. en Interbank N.V. De zaak betreft een kredietovereenkomst die is aangegaan door de partner van [A], [B], waarbij de handtekening van [A] vervalst is. Na het overlijden van [B] heeft [A] betalingen verricht om conservatoire beslagen te voorkomen, maar de rechtbank oordeelt dat deze betalingen onverschuldigd zijn gedaan, aangezien [A] geen partij is bij de kredietovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtheid van de handtekening van [A] niet kan worden bewezen, waardoor [A] niet aansprakelijk is voor de terugbetaling van het krediet. De rechtbank heeft Voordeelbank veroordeeld tot het doorhalen van de BKR-registratie van [A] en heeft Voordeelbank en Interbank gezamenlijk veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [A].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 479348 / HA ZA 11-69
Vonnis van 21 maart 2012
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C. Waanders te Zeist,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOORDEELBANK B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
en de naamloze vennootschap
INTERBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
interveniënte,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [A], Voordeelbank en Interbank genoemd worden. Voordeelbank en Interbank worden gezamenlijk de banken genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- dagvaarding van 28 december 2010, met producties,
- incidentele conclusie ex artikel 217 Rv van Interbank, met producties,
- conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van Voordeelbank, met producties,
- incidentele conclusie van antwoord van Voordeelbank,
- vonnis in incident van 15 juni 2011,
- conclusie van eis in het incident tot tussenkomst van Interbank,
- incidentele conclusie van antwoord van Voordeelbank
- het tussenvonnis van 21 september 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende vermeerdering van eis van [A], met producties,
- akte vermeerdering van eis van [A]
- het proces-verbaal van comparitie van 2 februari 2012 en de bij gelegenheid van die comparitie aan het procesdossier toegevoegde producties 8 t/m 11 van Voordeelbank en Interbank.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 13 oktober 2004 is door Interbank € 22.000,-- overgeschreven naar de en/of rekening ten name van [A] en haar levenspartner [B] (hierna: [B]). Deze uitbetaling vond plaats naar aanleiding van een onder nummer 0219835926 tot stand gekomen kredietovereenkomst van 29 september 2004 (hierna: de kredietovereenkomst) met Voordeelbank met, voor zover thans van belang, de volgende inhoud:
1. De Voordeelbank B.V.
(…)
2. De hieronder genoemde personen, hierna (…) te noemen ‘Cliënt’,
Dhr. [B] (…)
Mw. [A] (…)
Treden meer dan één persoon als Cliënt op, dan zijn zij ieder hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk.
(…)
Verklaren de navolgende overeenkomst aan te gaan
Artikel 1. Aan Cliënt wordt door kredietgever een krediet verleend tot een maximum bedrag van EUR 37973.00
(…)
Onder de kredietovereenkomst staan de namen van [B] en [A] en bij beide namen is een handtekening geplaatst.
2.2. Op 23 oktober 2004 is door [B] van de en/of rekening van [B] en [A] een bedrag van € 20.500,-- overgeboekt naar de zakelijke rekening van de eenmanszaak van [B], genaamd [X].
2.3. Op 16 april 2011 heeft [B] een verklaring ondertekend met, voor zover van belang, de volgende inhoud:
- Ik ben op 29 september 2004 een kredietovereenkomst aangegaan met Voordeelbank B.V. voor een bedrag van in totaal € 37.973,00
- Ik ben deze kredietovereenkomst aangegaan teneinde noodzakelijke investeringen te financieren voor mijn eenmanszaak ‘[X]’
(…)
- Ik heb in verband daarmee Voordeelbank B.V. in het bezit gesteld van alle vereiste gegevens voor het verkrijgen van een krediet (…) waaronder een kopie van het paspoort van [A], haar salarisgegevens en een kopie van een bankafschrift.
- Ik heb tenslotte twee handtekeningen geplaatst, te weten mijn eigen handtekening en de handtekening van [A].
- [A] heeft geen kennis gehad van het afsluiten van de kredietovereenkomst.
(…)
- Ik heb [A] nooit op de hoogte gesteld van voornoemde overboeking ad € 22.000,00.
- [A] heeft geen enekele bemoeienis met mijn eenmanszaak ‘[X]’. Zij is niet op de hoogte van het vermogensverloop daarvan.
2.4. Op 13 mei 2011 is [B] overleden. Nadien heeft [A] nog tot 1 februari 2012 zorg gedragen voor maandelijkse betalingen aan Voordeelbank.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [A] vordert na wijziging van eis, naar de rechtbank begrijpt, het volgende:
i. verklaring voor recht dat [A] niet wordt aangemerkt als hoofdelijk of medeschuldenaar van de kredietovereenkomst;
ii. verklaring voor recht dat op [A] geen verplichting jegens Voordeelbank rust om te geven, te doen of na te laten uit hoofde van de kredietovereenkomst of uit hoofde van enige verbintenis uit de wet;
iii. veroordeling tot doorhaling van de BKR-registratie bij het Centraal Krediet Informatiesysteem op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag;
iv. indien geoordeeld wordt dat [A] gehouden is tot betaling van enig bedrag aan Voordeelbank of Interbank, bepaling dat de door [A] geleden schade gelijk dient te worden gesteld aan het door haar verschuldigde bedrag;
v. veroordeling tot betaling door Voordeelbank c.q. Interbank van € 2.498,22, vermeerderd met wettelijke rente;
vi. veroordeling van Voordeelbank in de kosten van dit geding, zijnde de in werkelijkheid gemaakte kosten van rechtsbijstand ten bedrage van naar schatting € 10.000,-- met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2. Aan haar vordering legt [A] het volgende ten grondslag. De kredietovereenkomst is buiten haar medeweten en met vervalsing van haar handtekening aangegaan door [B]. Zij is derhalve geen partij geworden bij de overeenkomst en daarmee ook niet gehouden tot terugbetaling van het geleende bedrag. Van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking is geen sprake aangezien Voordeelbank en/of Interbank het geleende bedrag hebben/heeft uitbetaald op grond van een overeenkomst van geldlening aangegaan met [B]. De BKR-registratie op naam van [A], die verband verband houdt met de kredietovereenkomst, is onterecht en behoort derhalve te worden doorgehaald. Door de kredietovereenkomst aan te gaan zonder rechtstreeks contact met [A] en over te gaan tot uitbetaling, heeft Voordeelbank althans Interbank onrechtmatig jegens haar gehandeld. Haar schade is dan gelijk te stellen aan het bedrag tot betaling waarvan zij veroordeeld wordt.
Onder druk van incassomaatregelen heeft [A] na het overlijden van [B] rentebetalingen en/of aflossingen tot een totaalbedrag van € 2.498,22 aan Voordeelbank althans Interbank voortgezet tot 1 februari 2012; daarnaast heeft zij naar schatting circa
€ 10.000,-- aan kosten voor rechtsbijstand moeten maken. Zij vordert deze bedragen terug van Voordeelbank althans Interbank als schadevergoeding na onrechtmatige daad of op grond van ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling. De onrechtmatigheid bestaat daarin dat de banken bij het sluiten van de kredietovereenkomst onvoldoende waarborgen in acht hebben genoemen om te controleren of het inderdaad [A] was die de handtekening onder de kredietovereenkomst plaatste, aldus [A].
3.3. De banken voeren verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5. Voordeelbank vordert samengevat - naar de rechtbank begrijpt, het volgende:
i. primair: verklaring voor recht dat [A] als hoofdelijk medeschuldenaar gebonden is aan de kredietovereenkomst en dat zij de verplichtingen uit die overeenkomst jegens Voordeelbank dient na te komen;
ii. subsidiair: veroordeling tot betaling aan Voordeelbank althans Interbank van
€ 22.000,--, vermeerderd met rente;
iii. meer subsidiair: veroordeling van [A] tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat;
iv. veroordeling in de kosten van het geding met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.6. Interbank vordert - samengevat - [A] te veroordelen tot betaling van € 22.000,-- met rente en proceskosten met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.7. Voordeelbank en Interbank voeren het volgende aan. Ook als niet zou komen vast te staan dat de handtekening van [A] onder de kredietovereenkomst echt is, is zij gebonden aan de overeenkomst, omdat er een bedrag van € 22.000,-- op de mede op haar naam staande en/of rekening is gestort en omdat er afbetalingen vanaf die en/of rekening hebben plaatsgevonden. Deze mutaties moeten voor [A] zichtbaar zijn geweest en door niet te protesteren heeft zij het recht verwerkt dat alsnog te doen. Op grond van artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is het recht om te klagen over een gebrek in de prestatie vervallen. Indien geoordeeld wordt dat [A] geen partij is bij de kredietovereenkomst is de overeenkomst vernietigbaar wegens dwaling of bedrog, aangezien de kredietovereenkomst op basis van uitsluitend het inkomen van [B] nooit was aangegaan. Ingevolge artikel 3:53 BW werkt de vernietiging terug en is genoemde € 22.000,-- onverschuldigd betaald op de en/of rekening van [A]. In dat geval is [A] hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichting tot terugbetaling. Ook is zij aansprakelijk wegens ongerechtvaardigde verrijking.
3.8. [A] voert verweer.
3.9. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. Na stellige betwisting door [A] van de echtheid van de onder de kredietovereenkomst bij haar naam geplaatste handtekening is ter comparitie door de banken verklaard dat de echtheid van die handtekening niet kan worden bewezen. Gelet op het bepaalde in artikel 159 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet er voor het vervolg dan ook van worden uitgegaan dat [A] de kredietovereenkomst niet heeft meeondertekend.
4.2. Voor haar stelling dat [A] desalniettemin partij is geworden bij de kredietovereenkomst is door de banken een beroep gedaan op rechtsverwerking en schending van de klachtplicht van artikel 6:89 BW, aangezien [A] niet heeft geprotesteerd nadat haar en/of rekening was gecrediteerd of nadat haar uit bankafschriften moet zijn gebleken van de betaling van de verschuldigde maandtermijnen. Enkel stilzitten of tijdsverloop is echter onvoldoende voor het aannemen van rechtsverwerking. Artikel 6:89 is niet van toepassing, alleen al omdat [A] zich niet heeft beroepen op een gebrek in de prestatie. Voor zover de banken zich voor de gebondenheid van [A] hebben willen beroepen de schijn van volmachtverlening (artikel 3:61 lid 2 BW), gaat ook dat beroep niet op, nu er geen verklaring of gedraging van [A] is gesteld of gebleken op grond waarvan eerstgenoemden mochten aannemen dat [B] door [A] was gemachtigd om de kredietovereenkomst aan te gaan.
4.3. Vervolgens is aan de orde of [A] op andere gronden gehouden is tot (terug)betaling aan de banken, te weten wegens onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking. In dit verband hebben de banken zich beroepen op vernietiging van de kredietovereenkomst wegens een wilsgebrek, aangezien het krediet nooit zou zijn verstrekt op basis van uitsluitend het inkomen van [B]. Nu echter de vernietiging niet jegens alle bij de rechtshandeling betrokken partijen is ingeroepen (artikel 3:50 lid 1 en 51 lid 2 BW) moet alleen al om die reden van de geldigheid van de kredietovereenkomst worden uitgegaan, zodat de uitbetaling onder de kredietovereenkomst niet onverschuldigd was. Daarbij komt dat hiervoor is overwogen dat [A] geen partij is bij de kredietovereenkomst. Vernietiging van de overeenkomst leidt dan ook niet tot het ontstaan van een ongedaanmakingsverplichting voor [A], maar uitsluitend voor [B] en zijn rechtsopvolgers; gesteld noch gebleken is dat [A] rechtsopvolger is van [B]. Aangezien de betaling was gebaseerd op de kredietovereenkomst, is de bijschrijving op de en/of rekening van [A] ook niet ongerechtvaardigd. Uit de in zoverre niet door de banken betwiste verklaring van [B] blijkt, dat hij [A] onwetend heeft gehouden van het bestaan van een op beider naam staande kredietovereenkomst. Daarom kan uit de omstandigheid dat het geleende bedrag gedurende 10 dagen op de mede op haar naam staande en/of rekening heeft gestaan (zonder dat aannemelijk is geworden dat [A] daarvan op de hoogte was), niet worden afgeleid dat [A] een rechtens relevant verwijt kan worden gemaakt, zoals vereist is voor het slagen van de vordering wegens ongerechtvaardigde verrijking. Het enkele feit dat de maandtermijnen zijn afgeschreven van de en/of rekening en dat er regelmatig bankafschriften zijn verzonden waaruit de afschrijvingen konden blijken, maakt evenmin dat [A] geacht moet worden te hebben geweten van het bestaan van een mede op haar naam afgesloten kredietovereenkomst. Tegenover de gemotiveerde betwisting door [A] van haar bekendheid met de mede op haar naam staande kredietovereenkomst hebben de banken onvoldoende gesteld (en te bewijzen aangeboden) om te worden toegelaten tot bewijs dat er bij [A] een (subjectieve) wetenschap bestond van die overeenkomst.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [A] onder i. en ii. toewijsbaar zijn. Nu [A] geen partij is bij de kredietovereenkomst is er ook geen grond om de kredietovereenkomst op naam van [A] bij het BKR te melden, zodat ook vordering iii., met matiging en maximering van de gevorderde dwangsom, toewijsbaar is als volgt. Vordering iv. behoeft geen behandeling nu [A] niet gehouden is tot betaling aan de banken.
4.5. De vordering van [A] tot (terug)betaling van de na het overlijden van [B] door [A] nog aan Voordeelbank betaalde termijnen ten bedrage van in totaal
€ 2.498,22 (v.) is eveneens toewijsbaar. Uit de in zoverre niet door de banken betwiste stellingen van [A] volgt dat zij na het overlijden van [B] heeft zorggedragen voor betaling van de maandtermijnen tot 1 februari 2012 om te voorkomen dat de banken conservatoire maatregelen ten laste van haar zouden treffen op de grondslag dat [A] partij was bij de kredietovereenkomst. Uit het voorgaande volgt dat deze betalingen door [A] zonder rechtsgrond en derhalve onverschuldigd zijn geschied. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van de vermeerdering van eis, te weten 2 februari 2012.
4.6. De vordering tot vergoeding van de in werkelijkheid gemaakte kosten van juridische bijstand (vi.) is niet toewijsbaar nu geen grond is aangevoerd waarom moet worden afgeweken van het in deze gebruikelijke liquidatietarief. De banken zullen wel gezamenlijk worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [A], zoals hierna gespecificeerd.
4.7. De reconventionele vorderingen zijn geen van alle toewijsbaar, aangezien [A], zoals hiervoor is overwogen, geen partij is bij de kredietovereenkomst en zij evenmin op andere gronden jegens de banken gehouden is tot betaling.
4.8. Nu de banken zowel in conventie als in reconventie (grotendeels) in het ongelijk zijn gesteld, zullen zij gezamenlijk worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [A] in conventie en reconventie. De banken worden eveneens veroordeeld in de kosten van het incident aan de zijde van [A]; deze kosten worden begroot op nihil, aangezien [A] in het incident geen verweer heeft gevoerd. De proceskostenveroordeling in conventie zal overeenkomstig de vordering van [A] uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.9. De proceskosten aan de zijde van [A] in conventie worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- vastrecht € 258,--
- salaris advocaat (2,5 punten tarief II € 452,--) € 130,--
totaal € 1.475,93
4.10. De proceskosten aan de zijde van [A] in recoventie worden begroot op:
- salaris advocaat (0,75 punt tarief III € 579,--) € 434,25
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. verklaart voor recht dat [A] niet wordt aangemerkt als schuldenaar van de kredietovereenkomst;
5.2. verklaart voor recht dat [A] niet gehouden is jegens Voordeelbank tot een geven, doen of nalaten uit hoofde van de kredietovereenkomst of uit hoofde van enige verbintenis uit de wet;
5.3. veroordeelt Voordeelbank tot het doen doorhalen van de BKR-registratie bij het Centraal Krediet Informatiesysteem ten name van [A] in verband met de kredietovereenkomst binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, op verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag voor iedere dag dat Voordeelbank daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,--;
5.4. veroordeelt Voordeelbank tot betaling aan [A] van € 2.498,22 (zegge: tweeduizend vierhonderdachtennegentig euro en tweeëntwintig eurocent) vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5. veroordeelt Voordeelbank en Interbank gezamenlijk in de proceskosten aan de zijde van [A], begroot op € 1.475,93;
5.6. veroordeelt Voordeelbank en Interbank gezamenlijk in de proceskosten in het incident aan de zijde van [A], begroot op nihil;
5.7. verklaart de veroordelingen onder 5.3, 5.4 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad;
5.8. wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.9. wijst de vorderingen af;
5.10. veroordeelt Voordeelbank en Interbank gezamenlijk in de proceskosten aan de zijde van [A], begroot op € 434,25.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2012.?