ECLI:NL:RBAMS:2012:BW5486

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CV11-19435
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van luchtvaartverordening (EG) nr. 261/2004 en de rol van KLM als operating carrier

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben de passagiers een vordering ingesteld tegen de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) wegens compensatie voor vertraging van hun vlucht van Düsseldorf naar Mexico City met een overstap in Parijs. De passagiers hebben hun vordering gebaseerd op de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers hebben een vertraging van meer dan 48 uur ervaren, wat hen heeft doen besluiten om compensatie van KLM te eisen. KLM heeft echter geweigerd deze compensatie te betalen, met als argument dat zij niet de luchtvaartmaatschappij was die de vertraagde vlucht uitvoerde, maar dat dit Air France was, die de vlucht feitelijk heeft uitgevoerd.

De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De rechter heeft vastgesteld dat KLM de tickets voor de vlucht heeft verkocht, maar dat de feitelijke uitvoering van de vlucht door Air France plaatsvond. De rechter heeft de argumenten van de passagiers dat KLM als de 'operating carrier' moet worden beschouwd, verworpen. De rechter heeft geoordeeld dat de verplichtingen die voortvloeien uit de Verordening uitsluitend rusten op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. KLM kan daarom niet als de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert worden beschouwd, en de passagiers hadden hun vordering tegen Air France moeten indienen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de passagiers afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor passagiers om te begrijpen wie de feitelijke uitvoerende luchtvaartmaatschappij is en dat de bescherming die de Verordening biedt, niet automatisch van toepassing is op de luchtvaartmaatschappij die de tickets verkoopt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Rolnummer: 1258364 CV EXPL 11-19435
Vonnis van: 10 mei 2012 (bij vervroeging)
F.no.: 694
Vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
[de passagiers]
beiden wonende te Amsterdam
eisers
nader gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mrs. A.H.M. Denis en P.N. Meijer
t e g e n
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.
gevestigd te Amstelveen
gedaagde
nader te noemen: KLM
gemachtigde: mr. S.T. Dreesmann
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 26 mei 2011 inhoudende de vordering van de passagiers, met producties;
- de conclusie van antwoord van KLM, met producties;
Daarna is bij tussenvonnis van 29 september 2011 een verschijning van partijen ter terechtzitting bevolen. Deze zitting heeft op 22 december 2011 plaatsgevonden. Namens de passagiers is verschenen hun gemachtigde. KLM is verschenen bij haar gemachtigde. Ter voorbereiding op de comparitie zijn van de zijde van KLM nog twee aktes met producties overgelegd. Deze behoren thans tot de processtukken.
Vervolgens zijn nog ingediend:
- de conclusie van repliek van de passagiers, met producties;
- de conclusie van dupliek van KLM, met producties;
- de akte houdende uitlating producties van de passagiers.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten en omstandigheden
1.De feiten
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat vast:
1.1.De passagiers hebben bij KLM een vliegreis geboekt van Düsseldorf naar Mexico City, met overstap in Parijs. De planning voor de reis was als volgt:
-Düsseldorf – Parijs (AF 1607): vertrek 14 juli 2010 om 13:20 uur.
-Parijs – Mexico City (AF 0434): vertrek 14 juli 2010 om 16:30 uur.
1.2.De eerste vlucht heeft een vertraging opgelopen, waardoor de passagiers hun aansluitende vlucht in Parijs hebben gemist. De passagiers hebben een vertraging opgelopen van in totaal meer dan 48 uur.
1.3.De passagiers hebben bij brieven van 6 december 2010, 17 januari en 7 april 2011 compensatie van KLM gevorderd in verband met voornoemde vertragingen.
1.4.KLM heeft geweigerd dit bedrag te betalen.
Vordering en verweer
2.De passagiers vorderen dat KLM bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a.€ 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
b.€ 50,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c.de proceskosten.
3.De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). De passagiers stellen dat KLM vanwege de vertraging van de vluchten gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per vlucht per passagier. Zij wijzen daarbij op de beantwoording van prejudiciële vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) in het arrest van 19 november 2009 in de gevoegde zaken van Sturgeon-Condor en Bock-Air France met nummers C-402/07 en C-432/07 (hierna: het Sturgeon-arrest).
4.KLM stelt zich primair op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen omdat – kort samengevat – er sprake is van vertraging en dan geen aanspraak bestaat op de betreffende compensatie. Subsidiair is hij van mening dat prejudiciële vragen dienen te worden gesteld aan het HvJ EU dan wel dat de beslissing dient te worden aangehouden in afwachting van de beantwoording door het HvJ EU van door andere rechterlijke instanties gestelde prejudiciële vragen. Meer subsidiair voert hij aan dat de arresten in lopende beroeps- en cassatieprocedures dienen te worden afgewacht.
5.Voorts voert KLM nog aan:
a.dat de passagiers hebben nagelaten te stellen op basis van welke vlucht zij compensatie vorderen;
b.dat Air France en niet KLM de operating carrier is;
c.er sprake is van een uitzonderingssituatie in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening, waardoor zij geen compensatie verschuldigd is.
Beoordeling
6.Om redenen van proceseconomie wordt het verweer van KLM, dat zij niet gehouden is tot betaling van compensatie omdat zij niet de luchtvaartmaatschappij was die de vertraagde vlucht uitvoerde, als eerst beoordeeld.
7.Als vaststaand geldt dat de onderhavige vlucht feitelijk niet door KLM, maar door Air France zou worden uitgevoerd. KLM heeft gemotiveerd en aan de hand van stukken uiteengezet dat in dit geval sprake was van ‘code sharing’, in die zin dat zij tickets verkocht voor vluchten die door Air France zouden worden uitgevoerd. De passagiers hebben geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit een andere gang van zaken blijkt. De passagiers hebben gesteld dat de Verordening in gevallen als de onderhavige niet alleen van toepassing is op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht feitelijk uitvoert, maar ook op de luchtvaart¬maatschappij die de tickets verkoopt en zich daarmee als de uitvoerende luchtvaartmaatschappij presenteert. De passagiers hebben in dit verband gewezen op de totstandkomingsgeschiedenis van de Verordening.
8.De kantonrechter volgt de passagiers niet in dit betoog. Aan de passagiers kan worden toegegeven dat in het oorspronkelijke voorstel voor de Verordening (Publicatieblad nr. 103 E van 30/04/2002 blz. 0225-0229) een regeling zoals door de passagiers bedoeld was opgenomen. Deze regeling heeft echter geen plaats gevonden in de definitieve tekst van de Verordening. Artikel 3 lid 5 van de Verordening bepaalt thans dat deze van toepassing is op elke luchtvaart¬maatschappij die een vlucht uitvoert en vervoer aanbiedt aan passagiers als bedoeld in de leden 1 en 2. Op grond van artikel 2 onder b van de Verordening moet onder de “luchtvaart¬maatschappij die de vlucht uitvoert” worden verstaan: een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert of voornemen is een vlucht uit te voeren in het kader van een overeenkomst met een passagier of namens een andere natuurlijke of rechtspersoon die een overeenkomst heeft met die passagier. In overweging 7 van de preambule van de Verordening is voorts vermeld: Om de effectieve toepassing van deze verordening te waarborgen, dienen de bij de verordening gecreëerde verplichtingen te rusten op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert of voornemens is uit te voeren, met eigen danwel inclusief of zonder bemanning geleaste vliegtuigen, of in enige andere vorm.
9.Hieruit volgt, dat de bij de Verordening gecreëerde verplichtingen uitsluitend op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert rusten. KLM kan dan ook niet als de “luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert” worden beschouwd (en daarmee Air France niet als haar hulppersoon als bedoeld in de laatste zinsnede van overweging 7 van de preambule van de Verordening). De omstandigheid dat de Verordening beoogt een hoog niveau van consumenten¬bescherming te waarborgen, noopt ook niet tot een andere uitleg. Daarbij verdient opmerking, dat de contracterende luchtvaartmaatschappij in gevallen als de onderhavige verplicht is de passagier op de hoogte te stellen van de identiteit van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht zal uitvoeren (op grond van Verordening (EG) nr. 2111/2005). De passagier is daarmee in beginsel bekend met de persoon die zij in voorkomende gevallen kan aanspreken tot betaling van compensatie op de voet van artikel 7 van de Verordening. De door de Verordening beoogde bescherming wordt met het voorgaande niet belemmerd. De passagiers hadden de vordering eenvoudig tegen Air France aanhangig kunnen maken. De kantonrechter ziet in hetgeen door de passagiers is aangevoerd dan ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen. De vordering van de passagiers zal derhalve worden afgewezen. Hetgeen KLM overigens als verweer tegen deze vordering heeft aangevoerd behoeft tegen de achtergrond van het voorgaande geen verdere behandeling.
10.KLM heeft zich in de buitengerechtelijke correspondentie niet ondubbelzinnig op het standpunt gesteld dat zij niet als operating carrier kon worden beschouwd. De passagiers hebben hun procespositie daarom toen niet voldoende kunnen bepalen, hetgeen reden geeft om de kosten van de procedure te compenseren.
BESLISSING
De kantonrechter:
I.wijst de vordering af;
II.compenseert de proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. T.M.A. van Löben Sels, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 mei 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter