RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.132-2012
RK nummer: 12/1204
Datum uitspraak: 17 april 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 februari 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 oktober 2011 door de Vice-Voorzitter en Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Verviers (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [1965],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] te [woonplaats],
thans uit anderen hoofde gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
De vordering is behandeld op de openbare zittingen van 23 maart 2012 en 3 april 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Al Mansouri.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het EAB bedoeld is ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek en uit het vonnis van 2 maart 2012 blijkt dat het onderzoek ter terechtzitting inmiddels is aangevangen en het onderzoek blijkbaar is afgerond.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het verweer van de verdediging dient te worden verworpen. Het feit dat het onderzoek in België inmiddels ter terechtzitting is aangevangen doet niet af aan het feit dat de overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van België strafbare feiten. De zaak is – blijkens de door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat nader overgelegde stukken – ter terechtzitting “opgeschort, wijzend op het feit dat de zaak van betrokkene pas op zitting kan worden onderzocht als deze zijn gevangenisstraf in Nederland heeft uitgezeten”. Van een strafrechtelijk onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank dan ook nog steeds sprake.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een Aanhoudingsmandaat bij verstek van 4 oktober 2011.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Voor zover de raadsvrouw heeft gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden voor de diefstal van elektriciteit, stelt de rechtbank vast dat de Belgische justitiële autoriteiten blijkens het EAB niet de overlevering hebben gevraagd voor de diefstal van elektriciteit. Gelet hierop kan de rechtbank hierover geen beslissing nemen.
6. De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) zal kunnen worden omgezet.
De Procureur des Konings van het Parket van de Procureur des Konings te Verviers heeft bij brief van 27 februari 2012 de volgende garantie gegeven:
“Ik heb de eer (…) u mede te delen dat mijn ambt, overeenkomstig artikel 5 lid 3 van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en artikel 6 lid 1 van de Nederlandse wetgeving, u garandeert dat de Heer [opgeëiste persoon] zijn straf kan uitzitten in Nederland van zodra hij onherroepelijk veroordeeld zal worden tot een onvoorwaardelijke rijheidsstraf. Zo ook, gaat mijn ambt er mee akkoord dat, voor wat betreft de herneming van de tenuitvoerlegging van de Belgische vrijheidsstraf, de omzettingsprocedure zoals bedoeld in artikel 11 van het verdrag van 21 maart 1983 betreffende de overbrenging van gevonniste personen, mag toegepast worden.”
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het VOGP volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 5 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, de garantie ex artikel 6 OLW is gegeven en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en 3 en 11 van de Opiumwet, alsmede de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon], aan de Vice-Voorzitter en Onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Verviers (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.W. Vriethoff, voorzit¬ter,
mrs. C.W. Inden en H.P. Kijlstra, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Bruggen, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 april 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.