ECLI:NL:RBAMS:2012:BW2714

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
503511 FT RK 11.2522
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 januari 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord, ingediend door een alleenstaande vrouw die in financiële problemen verkeerde. De verzoekster, die werkzaam is als leerkracht, had een schuldenlast van in totaal € 61.379,08, verdeeld over acht schuldeisers. Op 9 november 2011 diende zij een verzoekschrift in om de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren en vroeg zij de rechtbank om DSB Bank N.V. te bevelen in te stemmen met haar aangeboden schuldregeling. Deze regeling hield in dat de verzoekster 75,57% van haar preferente en 37,79% van haar concurrente vorderingen zou betalen, gefinancierd door een krediet bij de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 januari 2012, waarbij verzoekster in persoon aanwezig was, vergezeld van haar schuldhulpverlener. DSB Bank voerde schriftelijk verweer en verzocht het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord af te wijzen, onder andere omdat het aanbod niet voldeed aan de eisen van de Faillissementswet en er geen garantie was dat verzoekster na drie jaar het aanbod zou kunnen nakomen.

De rechtbank oordeelde dat DSB in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling had kunnen komen, gezien de onevenredigheid tussen de belangen van DSB en die van verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat het gespaarde saldo van verzoekster, dat was opgebouwd tijdens het minnelijk traject, niet betrokken hoefde te worden bij de beoordeling van het aanbod. De rechtbank wees het verzoek tot het opleggen van het dwangakkoord toe en bepaalde dat DSB moest instemmen met de schuldregeling. Dit vonnis heeft dezelfde kracht als de instemming van DSB en is bij voorraad uitvoerbaar.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 503511 FT RK 11.2522
uitspraak: 24 januari 2012
Vonnis in de zaak van
[A]
geboren op [1959] te [plaats]
wonende te [postcode plaats], [adres]
- hierna te noemen: verzoekster
tegen
de naamloze vennootschap DSB BANK N.V.
gevestigd te Amsterdam
- hierna te noemen: DSB
1. De procedure
1.1. Ter griffie van deze rechtbank is op 9 november 2011 ingekomen een verzoek-schrift strekkende tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling. Gelijktijdig met dit verzoek heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend waarbij is verzocht om DSB te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling (hierna ook wel: (het opleggen van een) dwangakkoord), één en ander als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw).
1.2. Het dwangakkoord is behandeld ter terechtzitting van 17 januari 2012.
Verzoekster is in persoon verschenen, vergezeld van mevr. [B], schuldhulpverlener bij PuurZuid Schuldhulpverlening. Mr. B. Bos, advocaat te Hoorn, heeft namens DSB bij brief van 16 januari 2012 schriftelijk verweer gevoerd en bericht niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Verzoekster is een alleenstaande vrouw van thans [leeftijd] jaar. Verzoekster is
werkzaam als leerkracht bij Stichting Westelijke Tuinsteden op basisschool De
Vlaamse Reus. De schuldenlast bedraagt € 10.327,= preferent en € 51,052,08
concurrent, verdeeld over 8 schuldeisers.
2.2. Verzoekster heeft haar schuldeisers een schuldregeling aangeboden, inhoudende
- kort samengevat - betaling van 75,57% aan haar preferente en 37,79% aan haar concurrente vorderingen tegen finale kwijting. Het aanbod wordt gefinancierd door middel van een krediet bij de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam (GKA). De GKA is bij de berekening van het aanbod uitgegaan van een afloscapaciteit van € 857,07 per maand gedurende een periode van 36 maanden. Ten behoeve van de schuldeisers is beschikbaar een netto bedrag van € 27.096,69. Dit bedrag is direct beschikbaar voor schuldeisers.
2.3. De onder 2.2. bedoelde schuldregeling is door alle schuldeisers behalve DSB aanvaard. DSB kon zich niet verenigen met het gedane voorstel. DSB heeft een vordering van € 38.809,22, zijnde 63,22% van de totale schuldenlast.
2.4. Voor verzoekster geldt op basis van de in de wettelijke schuldsaneringsregeling geldende regels onder de huidige omstandigheden een afloscapaciteit van € 842,71 per maand. In de schuldsanering kan naar schatting € 30.500,= worden gespaard. Verzoekster zal aan bewindvoerdersalaris en verschuldigde griffierechten (ten minste) € 2.500,= verschuldigd zijn en worden gecorrigeerd voor gemeentelijke belastingen voor een bedrag van (circa) € 1.200,=. Uiteindelijk zal een bedrag van circa € 26.800,= voor schuldeisers beschikbaar zijn.
3. Het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
Verzoekster heeft de rechtbank verzocht DSB te bevelen in te stemmen met de onder 2.2. bedoelde schuldregeling.
De schuldhulpverlener heeft ter terechtzitting verklaard dat het gedane aanbod het uiterste is waartoe verzoekster financieel in staat moet worden geacht. Niet aannemelijk is dat de inkomenssituatie van verzoekster op termijn dusdanig zal verbeteren en zal leiden tot een hogere uitkering aan de schuldeisers. Verzoekster verdient al het maximale salaris en urenuitbreiding is niet mogelijk. Het huidige aanbod is iets lager dan het bedrag dat onder de huidige omstandigheden na drie jaar schuldsaneringsregeling kan worden gespaard. Daartegenover staat dat schuldeisers thans een uitkering ineens tegemoet kunnen zien en zij worden gevrijwaard van gebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op de toekomstige uitkering. Verzoekster heeft volledige medewerking verleend aan het minnelijk traject. Verzoekster heeft circa € 4.000,= gespaard. Dit bedrag heeft betrekking op de afloscapaciteit van de afgelopen 4 maanden en een deel van de eindejaars-uitkering. Deze gelden zullen worden aangewend ter betaling van de eerste termijnen van het krediet bij de GKA.
4. Het verweer
DSB heeft schriftelijk verweer gevoerd en verzocht het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord af te wijzen. DSB heeft daartoe aangevoerd dat het gedane aanbod niet behelst een betaling ineens, dat er geen enkele garantie is dat verzoek-ster na drie jaar voldoende heeft gespaard om het gedane aanbod na te komen en dat de waarborgen van de Faillissementswet ontbreken. Bovendien is het gedane aanbod niet het uiterste waartoe verzoekster financieel in staat moet worden geacht.
Verzoekster heeft tijdens het minnelijk traject een bedrag van circa € 4.000,= gespaard. Dit bedrag dient tevens ten goede te komen van de schuldeisers, aldus steeds DSB.
5. De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
Het verzoek zal slechts kunnen worden toegewezen als DSB in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uit-oefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster en/of de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
Allereerst zal bij de beoordeling van de vraag of DSB in redelijkheid tot haar
weigering kon komen moeten worden gekeken naar de inhoud van het akkoord.
Aanvaarding van het akkoord zal tot gevolg hebben dat een bedrag van € 27.096,69 beschikbaar komt, zodat schuldeisers een gegarandeerde betaling van 75,57% van hun preferente en 37,79% van hun concurrente vorderingen tegemoet kunnen zien. Dit resultaat zal (in beginsel) moeten worden vergeleken met de situatie dat op verzoekster de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard, zoals door haar subsidiair is verzocht.
In het geval dat op verzoekster de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is zal verzoekster onder de huidige omstandigheden een bedrag van circa € 26.800,= voor haar schuldeisers kunnen sparen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de inkomsten van verzoekster gedurende de wettelijke schuld-saneringsregeling substantieel zullen verbeteren. Het tijdens de schuldsanerings-regeling te sparen bedrag is ongeveer gelijk aan het bedrag dat thans door verzoekster aan haar schuldeisers wordt aangeboden. Daartegenover staat dat thans een gegarandeerde uitbetaling kan worden gedaan, waardoor schuldeisers niet hoeven te wachten op de hoogte van de uitkering na drie jaar schuldsaneringsregeling.
De rechtbank is van oordeel - anders dan DSB meent - dat in het onderhavige geval het tijdens het minnelijk traject gespaarde saldo redelijkerwijs noch bij de minnelijke regeling noch bij het te sparen bedrag tijdens de wettelijke schuld-saneringsregeling dient te worden betrokken. Daarbij is in overweging genomen dat het saldo is gespaard in afwachting van het al dan niet slagen van het minnelijk traject. Bij brief van 10 augustus 2011 is aan de schuldeisers een eerste aanbod gedaan. Bij brief van 5 oktober 2011 is het aanbod tegenover de schuldeisers die niet hadden ingestemd herhaald. Op 9 november 2011 is het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord bij de rechtbank ingediend. Het minnelijk traject is aldus voortvarend aangepakt; het gespaarde saldo heeft betrekking op een redelijke termijn van 4 à 5 maanden en zal worden aangewend ter betaling van de eerste termijnen van het krediet bij de GKA. Bij het aanbod van augustus 2011 kon nog geen rekening worden gehouden met het gespaarde saldo omdat er op dat moment geen gespaard saldo was.
Nu het vooruitzicht voor DSB bij aanvaarding van het akkoord nagenoeg gelijk dan wel gunstiger is dan bij verwerping daarvan, moet thans worden geoordeeld dat zij in redelijkheid niet tot afwijzing van de schuldregeling heeft kunnen komen. Immers, op grond van dit vooruitzicht moet ervan worden uitgegaan dat DSB geen belang heeft bij de afwijzing van de aangeboden schuldregeling, terwijl verzoekster en de overige schuldeisers wel belang hebben bij aanvaarding daarvan en laatstgenoemden zulks reeds hebben gedaan.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek zal worden toegewezen. Daarbij zal dit vonnis voor zover nodig in de plaats treden van de instemming van DSB met de onder 2.2. bedoelde schuldregeling.
Nu het verzoek zal worden toegewezen, komt daarmee het verzoek tot het van toepassing verklaren van de wettelijke schuldsaneringsregeling te vervallen.
6. De beslissing
De rechtbank:
- beveelt DSB in te stemmen met de onder 2.2. bedoelde schuldregeling;
- bepaalt dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als de instemming van DSB met de onder 2.2. bedoelde schuldregeling;
- bepaalt dat dit vonnis bij voorraad uitvoerbaar is.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H. Melissen en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2012.