5.4.3. Met betrekking tot haar vorderingen als lasthebber van [E] c.s. (rov. 3.1 (i)) voert Heli tegenover het beroep van Joacc c.s. op verjaring slechts aan dat de verjaringstermijn eerst een aanvang heeft genomen toen deze lastgevers kort na 17 juni 2009 bekend werden met de identiteit van de vennoten.
Dit verweer slaagt niet.
Voor de aanvang van de verjaringstermijn is het tijdstip, waarop [E] c.s. bekend werd met de identiteit van de vennoten, niet van belang. Van belang is uitsluitend het tijdstip waarop [E] c.s. bekend werd met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Zoals hiervoor is overwogen, kan op dit punt geen onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de rechtsvordering op de maatschap [D] en anderzijds de rechtsvordering op de vennoten. Van belang is derhalve het tijdstip waarop [E] c.s. bekend is geworden met de aansprakelijke (rechts)persoon, zijnde de maatschap [D] (niet in geschil is dat zij pas later bekend is geworden met de identiteit van de vennoten).
Onvoldoende weersproken is de stelling van Joacc c.s. dat [E] c.s. reeds in augustus 1996, toen de Cortica-vennootschappen in staat van faillissement werden verklaard, bekend was met de gestelde schade en toen al de maatschap [D] daarvoor aansprakelijk hield. Hierbij is van belang dat door Naturo Kurkexperts B.V. in juli 1996 (op ongeveer dezelfde gronden als in deze procedure, naar Joacc c.s. onvoldoende weersproken stelt) een eis in reconventie in de procedure in Arnhem is ingesteld tot vergoeding van schade die door de gestelde fouten van de maatschap [D] is geleden. Ook van belang is dat [E] gedaagde partij is geweest bij de procedure in Den Haag in conventie en dat in april 1997 in die procedure in reconventie door [E] B.V. en Naturo Holding een soortgelijke eis in reconventie is ingesteld.
Ten tijde van het instellen van deze vorderingen in reconventie hadden [E] als (uiteindelijk) aandeelhouder en (uiteindelijk) bestuurder en [F] als (uiteindelijk) bestuurder van de Naturo-organisatie, zo valt uit de onweersproken stellingen van partijen op te maken, zeggenschap niet alleen over de eisende partijen in reconventie (Naturo Kurkexperts B.V., Naturo Holding en [E] B.V.), maar ook over het Administratiekantoor en C.S. Pensioen B.V. Tegen deze achtergrond lag het op de weg van Heli om nader toe te lichten dat en waarom [E] c.s. destijds niet bekend was met de gestelde schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Die vereiste toelichting is niet gegeven. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat ten aanzien van [E] c.s. de verjaringstermijn in augustus 1996 een aanvang heeft genomen.
[E] c.s. had dan ook in 1996 of de periode daarna zijn rechtsvorderingen op Joacc c.s. tijdig kunnen en moeten stuiten door een stuitingsbrief te richten aan de maatschap [D]. De overgelegde brieven van 17 juni 1999, 12 oktober 1999 en 31 oktober 2001 zijn niet mede namens [E] c.s. verzonden. De brief van 25 oktober 2006, waarop Heli zich beroept, is wel mede namens [E], [F], [E] Beheer en Naturo Holding verzonden, maar deze brief is tien jaar na de aanvang van de verjaringstermijn en dus te laat verzonden.
De door Naturo Holding en [E] Beheer ingestelde eis in reconventie in de procedure in Den Haag leidt ook niet tot stuiting. Vaststaat dat deze procedure in reconventie (in 2005 na het arrest van het gerechtshof) door verval van instantie is geëindigd. Naturo Holding, [E] Beheer en de maatschap [D] zijn door het verval van instantie van rechtswege hersteld in de toestand als ware het geding in die instantie niet aanhangig geweest (artikel 253 lid 1 Rv). Niet gesteld of gebleken is dat binnen zes maanden daarna een nieuwe eis in rechte is ingesteld. Hieruit volgt dat stuitende werking aan de eis in reconventie moet worden ontzegd (artikel 253 lid 2 Rv en artikel 3:316 lid 2 BW).
Andere feiten, waaruit kan volgen dat de rechtsvorderingen van [E] c.s. vóór de inleidende dagvaarding in deze procedure (van 9 augustus 2011) zijn gestuit, zijn gesteld noch gebleken.
Anders dan Heli stelt, kan niet worden gezegd dat het beroep van Joacc c.s. op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Haar stellingen dat partijen in het najaar van 2003 een gesprek hebben gevoerd over een mogelijke minnelijke regeling en dat partijen destijds in afwachting waren van een uitspraak van de tuchtrechter, zijn hiervoor onvoldoende. Hierbij is van belang dat de verjaringstermijn in 2003 (zeven jaar na 1996) reeds was verstreken.
De slotsom is dat de rechtsvorderingen van [E] c.s. zijn verjaard en dat de desbetreffende vorderingen van Heli in de hoofdzaak daarom moeten worden afgewezen. In zoverre zal het gevorderde in het incident worden toegewezen.