ECLI:NL:RBAMS:2012:BW0696

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706834-11 RK nummer: 12/720
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsverzoek na weigering van eerdere uitleveringsverzoeken

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 april 2012 uitspraak gedaan over een overleveringsverzoek na eerdere weigeringen van uitleveringsverzoeken. De rechtbank overweegt dat een eerdere weigering van een uitleveringsverzoek niet in de weg staat aan een latere overlevering voor dezelfde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in alle fasen van de Italiaanse procedure is vertegenwoordigd door een door hem zelf gekozen raadsvrouw, mr. F.G. Conte, die zijn verdediging heeft gevoerd en niet alleen heeft volstaan met verstekverweren. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft. De overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf die aan de opgeëiste persoon is opgelegd door de Corte di Assise di Appello di Lecce. De rechtbank heeft ook eerdere uitleveringsprocedures in overweging genomen, waarbij de uitlevering eerder was geweigerd wegens ongenoegzaamheid der stukken. De verdediging heeft betoogd dat de eerdere beslissingen en onregelmatigheden in de Italiaanse procedures een rol moeten spelen in de huidige overleveringsprocedure. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de aanvullende stukken uit de eerdere procedures niet relevant zijn voor de huidige beoordeling, aangezien de huidige overleveringsprocedure aan de vereisten van de Overleveringswet voldoet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn en heeft de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706834-11
RK nummer: 12/720
Datum uitspraak: 3 april 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 januari 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB (met referentie 2/2007 R. Estr. Attive) is uitgevaardigd op 21 november 2007 door de Avvocato Generale della Repubblica (officier van justitie) van het Procura Generale della Repubblica presso La Corte d’Appello (Openbaar Ministerie verbonden aan het gerechtshof) te Lecce (Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [1953],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres] [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring ‘Zwaag’ te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 maart 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam, alsmede door mr. C.F. van Drumpt, eveneens advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Italiaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, lid 1, OLW uitspraak zou moeten doen (met terugwerkende kracht) met dertig dagen verlengd. Deze verlenging is noodzakelijk, omdat het de rechtbank door het tijdstip waarop de zaak voor behandeling is aangebracht en vanwege haar volle agenda, onmogelijk is gebleken binnen de termijn van zestig dagen uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van de Corte di Assise di Appello di Lecce gedateerd 25 januari 2001 (onherroepelijk geworden op 27 juni 2002).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een levenslange vrijheidsstraf, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Eerdere uitleveringsprocedures en – uitspraken
Blijkens de aanvullende stukken is tussen maart 1999 en januari 2003 meermalen een uitleveringsverzoek ter fine van strafrechtelijk onderzoek van de Italiaanse autoriteiten bij de rechtbank Amsterdam aan de orde geweest met betrekking tot dezelfde feiten als waarvoor thans de overlevering wordt gevraagd. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraken van 21 september 1999, 5 maart 2002 en 17 september 2002 de uitlevering van de opgeëiste persoon ten behoeve van deze feiten geweigerd wegens ongenoegzaamheid der stukken. De oude uitleveringsdossiers zijn aan het EAB dossier toegevoegd.
De verdediging heeft zich – zakelijk en voor zover van belang – op het standpunt gesteld dat de beslissingen en ongeregeldheden in de oudere uitleveringszaken in onderhavig overleveringsverzoek een rol dienen te spelen. De verdediging heeft ter onderbouwing van het standpunt gewezen op een aantal onregelmatigheden in de oude uitleveringsdossiers. Zo is een aantal vragen die de rechtbank in het kader van de eerdere uitleveringsverzoeken aan de Italiaanse autoriteiten heeft gesteld nog altijd niet afdoende beantwoord. Mede hieruit blijkt dat de Italiaanse autoriteiten stelselmatig de Nederlandse autoriteiten niet of niet tijdig op de hoogte hebben gesteld van de gang van zaken rondom de gevoerde procedures. Gelet hierop en op het feit dat al drie keer eerder de uitlevering van de opgeëiste persoon is geweigerd en er helemaal niets is veranderd, is de rechtbank gehouden aan de eerdere uitspraken en dient de overlevering ook nu te worden geweigerd, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt dat de Nederlandse overleveringsrechter dient te beoordelen of een uitgevaardigd EAB aan de vereisten van de OLW voldoet en of zich gronden tot weigering voor de overlevering voordoen. Aanvullende en achtergrondstukken uit een voorafgaande uitleveringsprocedure kunnen derhalve alleen een rol spelen indien die informatie past in het systeem en de beoordelingsgronden van de huidige overleveringsprocedure en de huidige OLW. Daarvan is hier geen sprake. Verder is het mogelijk dat een EAB wordt uitgevaardigd voor feiten waarvoor eerder tevergeefs uitlevering is verzocht. De weigering van een eerder uitleveringsverzoek staat niet in de weg aan een latere overlevering wegens dezelfde feiten.
5. Strafbaarheid
5.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten onder 1 en 3 heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Deze feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 14, te weten:
- deelneming aan een criminele organisatie
- moord en doodslag, zware mishandeling
Volgens de in de aanvullende informatie van 8 maart 2012 van de uitvaardigende autoriteiten is op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.2 Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit onder 2 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Italië als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op: •
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 (oud) OLW
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon in Italië bij verstek tot een levenslange gevangenisstraf is veroordeeld, terwijl hij in de Italiaanse procedure zelf kenbaar heeft gemaakt dat hij gebruik wenste te maken van zijn aanwezigheidsrecht. Ook heeft hij niet een door hem gekozen advocaat gemachtigd om zijn verdediging te voeren. Een volmacht voor de verdediging door raadsvrouw mr. F.G. Conte ontbreekt dan ook in het Italiaanse dossier.
Ter onderbouwing van het standpunt heeft de verdediging gewezen op de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen in de stukken verschaft over de Italiaanse procedures. Hieruit blijkt dat raadsvrouw mr. Conte op één van de zittingsdagen uitdrukkelijk om aanhouding vraagt omdat haar cliënt (de opgeëiste persoon) gebruik wenst te maken van zijn aanwezigheidsrecht, terwijl de opgeëiste persoon zich in uitleveringsdetentie in Nederland bevindt. Dit wordt bevestigd door een fax van de opgeëiste persoon waarin hij schrijft dat hij aanwezig wil zijn bij het proces. De opgeëiste persoon heeft de Italiaanse raadsvrouw dan ook alleen gemachtigd om namens hem aanhouding van de behandeling te verzoeken. Deze wens heeft de opgeëiste persoon blijkens de processen-verbaal in de eerdere uitleveringsprocedures diverse keren herhaald.
Nu een verzetgarantie ontbreekt, dient de overlevering op grond van artikel 12 (oud) OLW te worden geweigerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – zakelijk weergegeven – zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier blijkt dat een door de opgeëiste persoon zelfgekozen advocaat de verdediging tijdens de Italiaanse procedures heeft gevoerd. De opgeëiste persoon heeft daardoor zijn verdedigingsrechten kunnen doen effectueren en derhalve is geen sprake van een weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW. Voor de betrokkenheid van de Italiaanse verdediging heeft de officier van justitie gewezen op een aantal documenten in het dossier, waaruit blijkt dat de raadsvrouw Conte, de Italiaanse advocaat van de opgeëiste persoon, door middel van zowel verstekweren als bewijsweren zijn verdediging tijdens de Italiaanse procedures heeft gevoerd.
De conclusie is dan ook, aldus het Openbaar Ministerie, dat de opgeëiste persoon van het gehele proces op de hoogte was en een gemachtigde advocaat de verdediging heeft gevoerd. Uit de jurisprudentie van de rechtbank Amsterdam blijkt dat een volmacht niet hoeft te worden overgelegd. Indien een volmacht ontbreekt, kan deze ook expliciet op grond van feiten en omstandigheden worden aangenomen. In de onderhavige zaak spat de machtiging uit het Italiaanse dossier en kan derhalve worden aangenomen dat de advocaat zelf door de opgeëiste persoon was gekozen en gemachtigd om hem in Italië te verdedigen, aldus de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt allereerst dat voor Italiaanse EAB’s een bijzonder overgangsregime geldt wat betreft de toepassing van artikel 12 (oud) OLW. Het nieuwe – op 1 augustus 2011 in werking getreden – artikel 12 van de OLW heeft geen gevolgen voor de behandeling van Italiaanse EAB’s tot het tijdstip waarop Italië het Kaderbesluit zal hebben geïmplementeerd. Niet is gebleken dat dit in Italië is geschied. Derhalve toetst de rechtbank voor de beoordeling van het verweer dat een verzetgarantie ontbreekt aan artikel 12 OLW zoals dat luidde voor 1 augustus 2011.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis van de Corte di Assise di Appello di Lecce, gedateerd 25 januari 2001 (onherroepelijk geworden op 27 juni 2002). Het proces dat tot dit vonnis heeft geleid is gevoerd buiten de aanwezigheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank overweegt het volgende.
Allereerst wijst de rechtbank op de brief van 14 mei 2009 van de President of the Court of Assizes of Lecce G. Conte. Uit deze brief blijkt dat de opgeëiste persoon niet bij de procedure in eerste aanleg – die heeft geleid tot het vonnis in eerste aanleg van 8 januari 2000 – is verschenen, maar dat hij is vertegenwoordigd door een door hem gekozen raadsvrouw, mevrouw F.G. Conte. Uit deze brief blijkt voorts dat mr. F.G. Conte ook de verdediging namens verdachte heeft gevoerd in eerste aanleg. Uit de brief blijkt ook dat de raadsvrouw mr. Conte appèl tegen de uitspraak heeft ingesteld.
Op basis van het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van de bovengenoemde informatie.
De rechtbank wijst verder op het vonnis van 25 januari 2001 waaruit blijkt dat mr. Conte ook in appel de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. De raadsvrouw heeft niet alleen twee verweren omtrent de afwezigheid van de opgeëiste persoon gevoerd, maar ook acht verweren omtrent het bewijs en de schuldvraag. Uit de laatste pagina van het vonnis (pagina 96) blijkt dat de verdediging van de opgeëiste persoon cassatieberoep tegen de uitspraak heeft ingesteld.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de opgeëiste persoon in alle fasen van de procedure voor de Corte di Assise di Appello di Lecce is vertegenwoordigd door een door hem zelf gekozen raadsvrouw, te weten mr. F.G. Conte, en dat deze zijn verdediging heeft gevoerd en zich niet heeft beperkt tot verstekverweren. Niet aannemelijk is geworden dat de opgeëiste persoon, zoals hij heeft aangevoerd, mr. Conte alleen zou hebben gemachtigd om een verzoek tot aanhouding in te dienen. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Uit het verzoek van mr. Conte ter zitting van 23 december 1999 en de fax van de opgeëiste persoon (niet gedateerd) blijkt slechts dat hij bij de zitting aanwezig wilde zijn, niet dat hij zijn raadsvrouw slechts een beperkte machtiging had gegeven. Het feit dat de volmacht zich niet in het dossier bevindt en dat de opgeëiste persoon zijn standpunt enkele malen tijdens de Nederlandse uitleveringsprocedure heeft herhaald, maakt dit niet anders. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opgeëiste persoon daarmee zijn verdedigingsrechten heeft kunnen effectueren. Dat leidt de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake is van een situatie waarin de overlevering alléén kan worden toegestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit een garantie zoals bedoeld in artikel 12 (oud) OLW geeft (rechtbank Amsterdam, LJN BM6344). Het ontbreken van deze garantie vormt dan ook geen grond voor weigering van de overlevering.
7. Verweer op grond van artikel 11 OLW
Gelet op het oordeel van de rechtbank dat de opgeëiste persoon door een zelf gekozen advocaat ter terechtzitting is verdedigd en dat hij zijn verdedigingsrechten heeft kunnen effectueren behoeft het verweer op grond van artikel 11 OLW geen verdere bespreking. Er is immers tegen deze achtergrond naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een gegrond vermoeden dat overlevering zou leiden tot flagrante schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon, met name artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, doordat hij in Italië een straf zou moeten uitzitten op grond van een oneerlijk proces.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
8. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 47, 140 en 289 Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 13 en 55 Wet wapens en munitie;
de artikelen 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Avvocato Generale della Repubblica (officier van justitie) van het Procura Generale della Repubblica presso La Corte d’Appello (Openbaar Ministerie verboden aan het gerechtshof) te Lecce (Italië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem voorzit¬ter,
mrs. J.W. Vriethoff en H.P. Kijlstra, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. de Jager, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 april 2012.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]