ECLI:NL:RBAMS:2012:BW0644

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/706018-2012 RK nummer: 12/719
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 maart 2012 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een EAB dat was uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie te Stuttgart, Duitsland, op 14 maart 2011. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en thans gedetineerd in Nederland, had afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord en zijn raadsman was gemachtigd om namens hem verweer te voeren.

De verdediging betoogde dat de omschrijving van het eerste feit onvoldoende duidelijk was en verzocht om kwalificatie naar Nederlands recht. De officier van justitie maakte bezwaar tegen dit verzoek, stellende dat het feitencomplex als lijstfeit was aangemerkt. De rechtbank overwoog dat het niet aan haar was om de strafbaarheid van het feitencomplex te onderzoeken, maar enkel te toetsen of de uitvaardigende autoriteit het feitencomplex in redelijkheid als lijstfeit had kunnen aanmerken.

De rechtbank concludeerde dat de bescherming van de specialiteit voldoende gewaarborgd was en dat het EAB betrekking had op strafbare feiten die mede op Nederlands grondgebied waren gepleegd. De officier van justitie had gevorderd om af te zien van de weigeringsgrond, en de rechtbank oordeelde dat de officier in redelijkheid tot deze vordering had kunnen komen. Uiteindelijk werd de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706018-2012
RK nummer: 12/719
Datum uitspraak: 16 maart 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 januari 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 maart 2011 door de Officier van Justitie verbonden aan het Openbaar Ministerie te Stuttgart, Duitsland, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Roemenië, op [1981],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in het Huis van Bewaring ‘Haarlem’ te Haarlem,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 maart 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K van der Schaft en de raadsman van de opgeëiste persoon mr. E.M. Steller, namens zijn kantoorgenoot
mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam.
De opgeëiste persoon heeft op 2 maart 2012 schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord en zijn raadsman uitdrukkelijk gemachtigd namens hem verweer te voeren tegen de vordering.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon zowel de Duitse als de Roemeense nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel, uitgevaardigd door het Kantongerecht Stuttgart op 25 februari 2011, kenmerk: 27 Gs 398/11.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan drie naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat uit de omschrijving van het eerste feit onvoldoende duidelijk blijkt of het jegens de opgeëiste persoon ingestelde strafrechtelijk onderzoek betrekking heeft op handel in verdovende middelen, danwel, of eveneens, op het voorhanden hebben van die middelen en heeft de rechtbank verzocht om in het belang van de specialiteit het onder 1 beschreven feitencomplex te kwalificeren naar Nederlands recht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft bezwaar gemaakt tegen inwilliging van dit verzoek nu het feitencomplex is aangemerkt als lijstfeit.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Indien zij de omschreven handelingen zou kwalificeren naar Nederlands recht onderzoekt zij de strafbaarheid van het feitencomplex. Dit nu is uitdrukkelijk niet aan de rechtbank opgedragen en past niet in het systeem van de Overleveringswet. Het onderzoek van de rechtbank beperkt zich tot de toets of de uitvaardigende justitiële autoriteit het feitencomplex in redelijkheid als lijstfeit heeft kunnen aanmerken, zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, 1e OLW. Onderzoek of het feitencomplex strafbaar is naar het recht van de uitvoerende lidstaat dient achterwege te blijven. De rechtbank acht de bescherming van de specialiteit zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid, OLW voldoende gewaarborgd, nu het feitencomplex waarvoor de overlevering wordt verzocht voldoet aan de eisen die in artikel 2, tweede lid, onder e, OLW daaraan stelt.
De rechtbank wijst het verzoek om te kwalificeren dan ook af omdat, zoals gezegd, onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht achterwege moet blijven. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de strafbare feiten immers aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten, te weten de in het EAB omschreven feiten 2 en 3, die geacht worden mede op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
Slechts een deel van de strafbare handelingen heeft in Nederland plaatsgevonden, te weten de aankoop van verdovende middelen voor transport naar eindbestemming Duitsland. De bewijsmiddelen zijn in overwegende mate in Duitsland. Het onderzoek is in Duitsland aangevangen. De rechtsorde werd in Duitsland geschaad nu aldaar de verdovende middelen in beslag werden genomen en de verdovende middelen voor de Duitse markt bestemd waren.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.
6. Referte
De raadsman heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5, 7 en 13 Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Officier van Justitie verbonden aan het Openbaar Ministerie te Stuttgart, Duitsland, ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.W. Vriethoff, voorzit¬ter,
mrs. W.H. van Benthem en B. Poelert, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 maart 2012.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.