ECLI:NL:RBAMS:2012:BW0621

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
512222 / KG ZA 12-316 HJ/PV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vordering tot overdracht van honorariumomzetplafond in kort geding tussen zorgspecialisten en behandelcentrum

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, hebben eisers, bestaande uit zelfstandig specialisten, een kort geding aangespannen tegen de stichting STICHTING CARDIOLOGIE, de gedaagde partij. De eisers vorderden dat gedaagde een deel van het honorariumomzetplafond, dat door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan gedaagde was toegekend, aan hen zou overdragen. Dit verzoek was ingegeven door het feit dat eisers eind 2011 een eigen zelfstandig behandelcentrum (ZBC) hadden opgericht en zonder de overdracht van het honorariumomzetplafond niet in staat zouden zijn om overeenkomsten met zorgverzekeraars te sluiten.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als gedaagde niet zou meewerken aan de overdracht van een deel van het honorariumomzetplafond. De rechter heeft daarbij overwogen dat de eisers door hun eerdere samenwerking met gedaagde hebben bijgedragen aan de opbouw van het honorariumomzetplafond. De rechter heeft ook benadrukt dat de overdracht noodzakelijk is voor de continuïteit van de zorgverlening door de eisers in hun nieuwe behandelcentrum.

De voorzieningenrechter heeft gedaagde veroordeeld om binnen een bepaalde termijn haar medewerking te verlenen aan de overdracht van het honorariumomzetplafond. Tevens is er een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde niet aan deze verplichting zou voldoen. De rechter heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 28 maart 2012 en is uitvoerbaar bij voorraad, wat inhoudt dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook al kan er tegen de uitspraak hoger beroep worden aangetekend.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter,
zaaknummer / rolnummer: 512222 / KG ZA 12-316 HJ/PV
Vonnis in kort geding van 28 maart 2012
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats], feitelijk verblijvende te [verblijfplaats], Antillen,
eisers bij dagvaarding van 13 maart 2012,
advocaat mr. S.D.W. Gratama te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING CARDIOLOGIE [gedaagde],
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. B.T. Craemer te Amsterdam.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 27 maart 2012 hebben eisers, verder gezamenlijk te noemen [eiser 1] c.s. en ieder afzonderlijk [eiser 1], [eiser 2] en
[eiser 3], gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde, verder te noemen [gedaagde], heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Aan de zijde van [eiser 1] c.s waren ter terechtzitting, voor zover van belang, aanwezig: [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], [persoon 1] en mr. Gratama. Aan de zijde van [gedaagde] waren, voor zover van belang, aanwezig: [persoon 2], [persoon 3] en mr. Craemer. Ter terechtzitting is partijen in overweging gegeven de mogelijkheid van een minnelijke regeling te onderzoeken. Bij faxbericht van 28 maart 2012 heeft
mr. Gratama meegedeeld dat een minnelijke regeling niet tot de mogelijkheden behoort en is verzocht om vonnis te wijzen. In verband met de spoedeisendheid van de zaak wordt heden uitspraak gedaan, in de vorm van dit verkorte vonnis. De uitwerking daarvan kan op een later tijdstip volgen. Die uitwerking zal in elk geval de hierna bij “De beoordeling” volgende overwegingen bevatten. Nu dat ook de dragende overwegingen uit het vonnis zijn, wordt partijen verzocht om binnen zeven dagen na de vonnisdatum aan de onderaan dit vonnis genoemde griffier, schriftelijk mee te delen of zij nog prijs stellen op een uitwerking. Mocht een dergelijk bericht niet worden ontvangen, dan zal van uitwerking worden afgezien.
2. De feiten
Volgen bij de eventuele uitwerking.
3. Het geschil
Volgt bij de eventuele uitwerking.
4. De beoordeling
Een eventuele uitwerking zal in ieder geval de volgende overwegingen bevatten:
4.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) - waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.2. [eiser 1] c.s. hebben door de door hen gerealiseerde honorariumomzet bijgedragen aan de opbouw van het honorariumomzetplafond van [gedaagde]. Zij hebben in de loop van 2011 het plan bekend gemaakt een eigen behandelcentrum te beginnen. Uitgangspunt van de tussen partijen gesloten samenwerkings¬overeenkomst is dat [eiser 1] c.s. hun eigen praktijk voeren en dus de vrijheid hebben de samenwerking met [gedaagde] te beëindigen en de behandeling van hun patiënten elders voort te zetten.
Ten tijde van het aangaan van de samenwerkingsovereenkomsten tussen [eiser 1] c.s. en [gedaagde] bestond er geen honorariumomzetplafond en daarvoor is dan ook geen regeling in de overeenkomsten opgenomen.
4.3. De stelling van [eiser 1] c.s. dat tussen partijen op 31 oktober 2011 mondeling overeenstemming was bereikt, inhoudende dat hen hun honorariumomzetplafond zou worden ‘meegegeven’ wordt door [gedaagde] betwist. In het kader van dit kort geding kan dit niet aannemelijk worden geacht; de juistheid van deze stelling kan alleen worden onderzocht door het horen van getuigen, waarvoor in kort geding geen plaats is.
4.4. Het honorariumomzetplafond is toegekend aan behandelcentra zoals [gedaagde] en niet aan individuele behandelaars. Uitgangspunt is dus dat een behandelaar die een behandelcentrum verlaat het honorariumomzetplafond dat met zijn omzet correspondeert niet meeneemt, nu dat naar [gedaagde] terecht stelt zou betekenen dat als alle artsen bij [gedaagde] weg zouden gaan, elk met medeneming van het honorariumomzetplafond, [gedaagde] met haar praktijkorganisatie zou achterblijven, zonder dat zij in staat zou zijn de kosten daarvan terug te verdienen. Dit effect doet zich ook al gedeeltelijk voor door het vertrek van [eiser 1] c.s.
Op het uitgangspunt dat het honorariumplafond niet meegaat moet echter in het onderhavige geval een uitzondering worden gemaakt op grond van de zeer specifieke omstandigheden van het geval, te weten de situatie dat [eiser 1] c.s. in de loop van 2011 hebben besloten bij [gedaagde] weg te gaan, waartoe zij ook volgens de tussen partijen geldende overeenkomsten het recht hadden, dat zij wel al een zelfstandig behandelcentrum waren vanaf
1 november 2011, maar nog niet als zodanig in aanmerking genomen konden worden voor het vaststellen van het aan elke instelling toe te rekenen honorariumomzetplafond Daar komt bij dat naar onweersproken is gesteld door de zorgverzekeraars voor het sluiten van een overeenkomst met het nieuw opgerichte behandelcentrum van [eiser 1] c.s. (Stichting Hearts4People genaamd) als voorwaarde wordt gesteld dat het elders opgebouwde honorariumomzetplafond wordt overgeheveld naar dit nieuwe behandelcentrum. Deze situatie van ‘tussen wal en schip vallen’ vereist een oplossing op maat, waarbij als wettelijke uitgangspunt volgens art. 6:248 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) geldt dat een overeenkomst niet alleen verbindt tot de overeengekomen rechtsgevolgen, maar dat daaruit ook de rechtsgevolgen voortvloeien die naar de aard van de overeenkomst uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien, waarbij tevens geldt (lid 2) dat een regel niet geldt voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.5. [gedaagde] heeft er zich op beroepen dat tussen partijen is overeengekomen dat in geval van beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst
[eiser 1] c.s. de eigen praktijk elders mag voortzetten zonder ter zake aan [gedaagde] enige (goodwill-)vergoeding verschuldigd te zijn, terwijl anderzijds [gedaagde] in dat geval geen enkele verplichting jegens [eiser 1] c.s. heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een beroep op dit beding ter afwering van een aanspraak op overdracht van het door [eiser 1] c.s. opgebouwde honorariumomzetplafond in de hiervoor besproken situatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn op de gronden die hierna onder 4.6 worden besproken.
4.6. Wat de in art. 6:248 BW bedoelde aard van de overeenkomst betreft kan worden opgemerkt dat daarvoor bepalend is het in de overeenkomst opgenomen uitgangspunt dat [eiser 1] c.s. hun eigen patiënten behandelen en deze behouden als zij de samenwerking verbreken. Gezien die aard van de overeenkomst vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voort dat [gedaagde] het [eiser 1] c.s. mogelijk moet maken de zorg voor hun eigen patiënten elders voort te zetten (en uiteraard: daarvoor een vergoeding te ontvangen). Voorshands moet ervan uit worden gegaan dat daarvoor vereist is dat tussen [gedaagde] en [eiser 1] c.s. een overdracht van het door hen opgebouwde honorariumomzetplafond plaatsvindt, zoals bedoeld in artikel 9 (Mutaties met wederzijds goedvinden) van de Beleidsregel Beheersmodel honoraria vrijgevestigd medisch specialisten.
Ten aanzien van deze verplichting zal een voorlopige voorziening worden gegeven, nu aannemelijk is dat de overdracht (althans de in rechte vastgestelde verplichting daartoe) noodzakelijk is voor het door [eiser 1] c.s. opgerichte nieuwe behandelcentrum om met de zorgverzekeraars een overeenkomst te kunnen sluiten en een aanvraag daartoe vóór 1 april 2012 moet worden gedaan.
4.7. Indien partijen het niet eens zijn over de berekening van de omvang van het aan [eiser 1] c.s. toe te rekenen deel van het honorariumomzetplafond van [gedaagde], mag van hen worden verwacht dat in ieder geval op het in de beslissing genoemde tijdstip een overdracht plaatsvindt ter hoogte van het deel waarover zij het wel eens zijn. Een eventuele aanvullende overdracht kan na beslechting van hun geschil later plaatsvinden.
4.8. De in het dictum genoemde verplichting tot overdracht geldt als voorlopige
voorziening. Enerzijds sluit deze niet uit dat [eiser 1] c.s. aanspraak maakt op de in voormelde beleidsregel voorziene mutatieruimte voor onder meer nieuwe instellingen voor medisch specialisten, anderzijds geldt dat indien dit vonnis in hoger beroep vernietigd zou worden of indien de bodemrechter anders beslist, een overdracht van het honorariumomzetplafond in omgekeerde richting zal moeten plaatsvinden.
4.9. De voorzieningenrechter merkt op dat [gedaagde] terecht heeft gewezen op de negatieve gevolgen van de overdracht van een deel van haar honorarium¬omzetplafond, nu zij de kosten die zij maakt niet meer over hetzelfde aantal artsen kan verdelen. Ook deze situatie is in de samenwerkingsovereenkomsten niet geregeld en ook hier is een oplossing op maat voor deze specifieke situatie nodig. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid daarom eveneens voort dat [eiser 1] c.s. de kosten dragen die voor [gedaagde] ontstaan doordat zij als gevolg van de overdracht van het door [eiser 1] c.s. opgebouwde honorariumomzetplafond en het vertrek van [eiser 1] c.s. met een te grote organisatie achterblijft. [gedaagde] kan de opengevallen plaatsen immers niet vervullen als zij niet meer beschikt over het honorariumomzetplafond van [eiser 1] c.s.
Van [eiser 1] c.s. mag worden verwacht dat zij met [gedaagde] op korte termijn in onderhandeling treedt om gezamenlijk tot vaststelling van die kosten te komen. Uitgangspunt is dat het daarbij in ieder geval gaat om afvloeiingskosten van de overbodig geworden arbeidskracht(en), (voorzover deze niet bij [eiser 1] c.s. in dienst treden), ook al zou [gedaagde] er voor kiezen niet daadwerkelijk tot ontslag over te gaan.
Deze vordering is echter niet dermate spoedeisend dat hiervoor een voorlopige voorziening op zijn plaats is.
4.10. Weliswaar wordt de gevraagde voorziening toegewezen, maar gezien hetgeen overwogen is onder 4.9 ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om na de betekening van dit vonnis, doch uiterlijk op 30 maart 2012 om 12.00 uur, haar volledige medewerking te verlenen aan het ten behoeve van, en samen met, [eiser 1] c.s. opstellen en indienen van een verzoek aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) tot vrijwillige overdracht van het aan [eiser 1] c.s. op basis van de omzet in het jaar 2011 toekomende deel van het door de NZa aan [gedaagde] voor het jaar 2012 toegekende honorariumomzetplafond aan een door [eiser 1] c.s. aan te wijzen instelling of collectiviteit van specialisten, zoals bedoeld in artikel 9 (Mutaties met wederzijds goedvinden) van de Beleidsregel Beheersmodel Honoraria vrijgevestigd medisch specialisten,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] c.s. een dwangsom te betalen van
EUR 25.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van
EUR 250.000,00 is bereikt,
5.3. bepaalt dat indien, nadat [gedaagde] aan de hiervoor onder 5.1. vermelde veroordeling heeft voldaan, in een eventueel hoger beroep tegen dit vonnis of in een bodemprocedure met betrekking tot het onderhavige geschil anders wordt beslist ten aanzien van de vraag of [gedaagde] gehouden is mee te werken aan de vrijwillige overdracht van een deel van haar honorariumomzetplafond aan [eiser 1] c.s, [eiser 1] c.s. gehouden is op eerste verzoek van [gedaagde] de in 5.1. vermelde overdracht ongedaan te maken,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2012.?