ECLI:NL:RBAMS:2012:BW0086
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van overlevering op grond van ne bis in idem in het kader van een Europees aanhoudingsbevel
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 maart 2012 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof de opgeëiste persoon, geboren in Turkije, die op dat moment gedetineerd was in het Huis van Bewaring Almere. Het EAB was uitgevaardigd door de Staatsanwalt van de Staatsanwaltschaft Wiesbaden en had betrekking op een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die verdacht werd van het verbergen van heroïne in de auto van een medeverdachte. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Tijdens de zitting op 28 februari 2012 was de officier van justitie aanwezig, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, die werd bijgestaan door een tolk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon eerder door de rechtbank ’s-Gravenhage was vrijgesproken voor soortgelijke feiten, wat aanleiding gaf om de overlevering te weigeren op grond van de ne bis in idem-beginsel, zoals vastgelegd in artikel 9 van de Overleveringswet. De rechtbank oordeelde dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, zich in dezelfde periode afspeelden als de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Nederland was vrijgesproken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering niet kon plaatsvinden, omdat de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, van de OLW van toepassing was. De beslissing om de overlevering te weigeren werd genomen met inachtneming van de relevante wetsartikelen, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstond.