ECLI:NL:RBAMS:2012:BW0086

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706.084-12 RK nummer: 12/748
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van ne bis in idem in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 maart 2012 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof de opgeëiste persoon, geboren in Turkije, die op dat moment gedetineerd was in het Huis van Bewaring Almere. Het EAB was uitgevaardigd door de Staatsanwalt van de Staatsanwaltschaft Wiesbaden en had betrekking op een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die verdacht werd van het verbergen van heroïne in de auto van een medeverdachte. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Tijdens de zitting op 28 februari 2012 was de officier van justitie aanwezig, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, die werd bijgestaan door een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon eerder door de rechtbank ’s-Gravenhage was vrijgesproken voor soortgelijke feiten, wat aanleiding gaf om de overlevering te weigeren op grond van de ne bis in idem-beginsel, zoals vastgelegd in artikel 9 van de Overleveringswet. De rechtbank oordeelde dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, zich in dezelfde periode afspeelden als de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Nederland was vrijgesproken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering niet kon plaatsvinden, omdat de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, van de OLW van toepassing was. De beslissing om de overlevering te weigeren werd genomen met inachtneming van de relevante wetsartikelen, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.084-12
RK nummer: 12/748
Datum uitspraak: 13 maart 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 januari 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 januari 2012 door de Staatsanwalt van de Staatsanwaltschaft Wiesbaden (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon], alias [alias],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [1971],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gede¬tineerd in het Huis van Bewaring Almere Binnen te Almere;
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 februari 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. T. Felix, advocaat te
‘s-Gravenhage en is bijgestaan door een tolk in de Turkse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een Haftbefehl van het Amtsgericht Wiesbaden van
8 juni 2011 met zaaknummer 71 Gs - 3351 Js 11816/11.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, van
de OLW
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, van de OLW.
De rechtbank acht bij haar oordeel het hiernavolgende van belang.
Samengevat wordt de opgeëiste persoon er in Duitsland van verdachte dat hij op 29 juli 2010 [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) in een café in Den Haag heeft ontmoet. De opgeëiste persoon is toen even met de auto van [medeverdachte] weg geweest en heeft in de tussentijd drie pakketten in de behuizing van het luchtfilter van de auto verstopt. Deze pakketten bevatten in totaal 998,6 gram heroïne. [medeverdachte] is met de heroïne naar Duitsland gereden en is aldaar aangehouden. [medeverdachte] zou
€ 1500,- van de opgeëiste persoon krijgen voor dit transport.
De opgeëiste persoon is op 27 mei 2011 door de rechtbank ’s-Gravenhage vrijgesproken voor de volgende ten laste gelegde feiten. Hij werd er van verdacht dat hij in ’s-Gravenhage dan wel Nederland in de periode van 1 juni 2010 tot en met 25 november 2010 (tezamen en in vereniging) op één of meer tijdstippen heroïne en/of cocaïne binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, alsmede heroïne en/of cocaïne voorhanden heeft gehad. Voorts werd de opgeëiste persoon er van verdacht dat hij (tezamen en in vereniging) in voornoemde periode en plaats heroïne en/of cocaïne zou hebben verkocht en/of afgeleverd, verstrekt, vervoerd dan wel aanwezig zou hebben gehad.
De officier van justitie heeft ter zitting gemeld dat hij heeft getracht het Nederlandse strafdossier te verkrijgen teneinde van de inhoud van voornoemde strafzaak kennis te kunnen nemen. Dit is hem echter niet gelukt en hij kan dit dossier dan ook niet overleggen.
Om die reden zal de rechtbank afgaan op de inhoud van de voorhanden zijnde stukken. Gelet daarop moet het voor aannemelijk worden gehouden dat de opgeëiste persoon voor dit zelfde feit reeds door de rechtbank te Den Haag is vrijgesproken. Het feit waarvan hij in Duitsland wordt verdacht valt immers binnen dezelfde periode als gemeld in de Nederlandse tenlastelegging, het gaat om een zelfde soort feit en ook in de Nederlandse strafzaak (alsook in het Duitse EAB) wordt over Den Haag als pleegplaats gesproken.
De rechtbank zal de verzochte overlevering dan ook niet toestaan.
5. Slotsom
Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, van de OLW aan overlevering in de weg staat, dient de overlevering te worden geweigerd.
6. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5, 7 en 9 van de OLW.
7. Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon], alias [alias] aan de Staatsanwalt van de Staatsanwaltschaft Wiesbaden ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzit¬ter,
mrs. N.J. Koene en R.J.L. van Bokhoven, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 maart 2012.
De jongste rechter is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
A