Parketnummer: 13/656796-11 (Promis)
Datum uitspraak: 23 maart 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [1964],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] te [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring "Nieuwersluis" te Nieuwersluis.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 maart 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Oswald en van wat verdachte en haar raadsman, mr. M. Leferink, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 25 juli 2011 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes in zijn borst, in elk geval in zijn lichaam, gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord. Ter terechtzitting heeft zij overeenkomstig het overgelegde requisitoir, kort samengevat, het volgende betoogd.
Uit de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte kan worden afgeleid dat verdachte haar echtgenoot [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) met een vleesmes heeft gestoken. Verdachte heeft bij de politie diverse verklaringen afgelegd over hoe het mes in het hart van [slachtoffer] terecht is gekomen. De bevindingen van de sectie komen niet overeen met deze verklaringen van verdachte. Tijdens de sectie is geconstateerd dat het steekkanaal 22 centimeter lang is. Het mes heeft het hart en een rib gekliefd. Het grote mes moet dan ook helemaal en met kracht, van boven naar beneden, in de hartstreek zijn gestoken, zodat verdachte opzet had op de dood van haar echtgenoot.
Voorts is de officier van justitie van mening dat verdachte met voorbedachten rade haar man heeft gestoken. Ondanks de gemoedstoestand waarin verdachte verkeerde, heeft zij wel degelijk de tijd gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van het door haar genomen besluit en zich daar rekenschap van gegeven. Twee verbalisanten hebben verklaard dat zij verdachte direct na het steekincident hebben horen zeggen dat zij op het toilet had bedacht dat het genoeg was en dat zij [slachtoffer] wilde neersteken. Verdachte heeft voorts tegen meerdere personen gezegd dat zij boos was en dat [slachtoffer] heeft gezegd: "Steek me dan". Verdachte heeft zich aldus, na het nemen van haar besluit om [slachtoffer] neer te steken, kunnen beraden over haar voorgenomen daad.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte aan de hand van een overgelegde pleitnota, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Verdachte had geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer]. Verdachte heeft direct na het incident verklaard dat het niet haar bedoeling was haar man te doden. Daarbij komt dat verdachte zich er niet van bewust was dat zij een mes in haar handen had, nu zij in totale paniek dit mes heeft gepakt. Verdachte was ten gevolge van haar persoonlijkheidsstoornis en psychische gesteldheid niet in staat haar vrije wil te bepalen.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld, nu ieder realiteitsbesef ontbrak en verdachte geen gelegenheid had zich op haar handelen en de gevolgen daarvan te beraden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De rechtbank gaat op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden.i
4.3.2 Op 25 juli 2011 bevindt verdachte zich met haar echtgenoot, [slachtoffer], in hun woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats].ii Verdachte pakt tijdens een ruzie met [slachtoffer] een mes.iii Verdachte steekt [slachtoffer] vervolgens met dit mes.iv [slachtoffer] overlijdt ter plaatse.v
4.3.3 Bij [slachtoffer] is sprake van een steekletsel links op de borst. Het betreft een scherprandige huidsperforatie met een lengte van circa 5 centimeter, met aansluitend een steekkanaal verlopend rugwaarts naar rechts en voetwaarts, met een lengte geschat op 22 centimeter. Het overlijden van [slachtoffer] wordt volledig verklaard door verstoring van de hartfunctie opgetreden door letsels aan het hart ontstaan in het kader van een steekletsel in de borst.vi
Nadere bewijsoverwegingen
Verdachte heeft direct na het incident, op het politiebureau en ter terechtzitting verklaringen afgelegd die wisselend zijn over hoe het mes in de borst van [slachtoffer] terecht is gekomen en hoe voornoemd letsel bij [slachtoffer] heeft kunnen ontstaan. Bij de politie heeft zij in eerste instantie verklaard dat [slachtoffer] in het mes is gelopen. Tijdens het derde verhoor heeft verdachte aangegeven dat zij samen met [slachtoffer] is gestruikeld, waarbij het mes mogelijk in de borst van [slachtoffer] is terechtgekomen. Ter terechtzitting heeft zij gezegd dat zij niet weet hoe het mes in de borst van [slachtoffer] terecht is gekomen.
De rechtbank gaat uit van de bij de politie tijdens het tweede verhoor op 4 augustus 2011 door verdachte afgelegde verklaring dat zij [slachtoffer] met een mes heeft gestoken. Dit wordt ondersteund door de diverse getuigenverklaringenvii, waaruit blijkt dat verdachte direct na het steekincident tegen hen heeft geroepen dat zij haar man had neergestoken. Voorts worden de andere verklaringen van verdachte voor het ontstaan van de steekwond, niet ondersteund door de aard van het letsel en de daaruit voortvloeiende kennelijke kracht waarmee moet zijn gestoken. De diepte van de steekwond is zodanig dat het onaannemelijk is dat deze steekwond is ontstaan doordat [slachtoffer] in het mes zou zijn gelopen of doordat verdachte en [slachtoffer] zouden zijn gestruikeld en hierbij het mes in de borst van [slachtoffer] terecht is gekomen.
Gelet op de in de vorige alinea geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens met het mes in de borst van [slachtoffer] heeft gestoken. Door aldus te handelen heeft verdachte opzet gehad op de dood van haar echtgenoot [slachtoffer]. Dat verdachte - zoals door de raadsman is gesteld - door haar psychische gesteldheid en de panieksituatie waarin zij zich bevond niet de vrijheid had om haar wil te bepalen en keuzes te maken, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Voorts wijst de rechtbank erop dat een dergelijke psychische gesteldheid, voor zo ver aanwezig, het aannemen van opzet bij verdachte op haar handelen niet in de weg hoeft te staan. Dat verdachte mogelijk de vrijheid niet had om haar wil te bepalen en keuzes te maken, betekent nog niet dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken (vgl. HR 9 december 2008, LJN BD2775).
De rechtbank heeft vastgesteld dat twee verbalisanten, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], afzonderlijk van elkaar hebben verklaard wat verdachte vlak na het steekincident tegen hen heeft gezegd. Verdachte heeft tegen [verbalisant 1] gezegd, pagina 21 van het dossier, dat zij naar het toilet is gegaan en toen bedacht dat het genoeg was en dat zij [slachtoffer] wilde neersteken. [verbalisant 2] heeft verklaard dat verdachte zei, pagina 45: "Ik zat op de wc en was het zo zat. Ik heb een mes gepakt en heb hem gestoken". Hoewel de rechtbank niet uitsluit dat dit de bewoordingen zijn geweest die verdachte heeft geuit, kan de rechtbank niet vaststellen dat hetgeen verdachte in zoverre direct na het voorval heeft verklaard een juiste weergave is van hetgeen zich daadwerkelijk in de woning heeft afgespeeld. Hierbij is van belang dat verdachte blijkens verschillende getuigenverklaringen evident dronken en in paniek was. Bovendien heeft verdachte tijdens de verhoren bij de politie dit onderdeel van haar verklaringen van direct na het voorval, over hetgeen zich in de woning heeft afgespeeld, nooit bevestigd.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Verdachte wordt dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken. Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde doodslag.
De rechtbank acht op grond van de onder 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 25 juli 2011 te [woonplaats] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in zijn borst gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
7.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat er sprake was van psychische overmacht en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Verdachte leefde onder voortdurende innerlijke angsten, omdat zij fysiek en psychisch is mishandeld en vernederd. Voorts is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en afhankelijke trekken. Verdachte had de angst om verlaten te worden en anticipatieangst, een angst die voortvloeit uit haar persoonlijkheidsstoornis. Verdachte heeft daarbij een gering oplossend vermogen. De angst heeft de opgekropte boosheid veroorzaakt, hetgeen zij niet op een adequate manier heeft kunnen oplossen. Voorts kon verdachte haar depressieve gevoelens niet controleren, aldus de raadsman.
7.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat er geen sprake is van psychische overmacht, nu verdachte in staat was andere maatregelen te treffen. De situatie was niet zodanig dat verdachte een mes diende te pakken, zodat niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Verminderde toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank is van oordeel dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages van 12 januari 2012 en 18 januari 2012, opgesteld door respectievelijk M.F. Raven, psycholoog, en I. Maksimovic, psychiater. De deskundigen rapporteren beiden dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens bestaande uit een persoonlijkheidsstoornis met borderline en afhankelijke trekken. Daarnaast is door de psycholoog een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bij verdachte geconstateerd in de vorm van een dysthyme stoornis en alcoholmisbruik en heeft de psychiater een ziekelijke stoornis van de geestvermogens geconstateerd in de zin van een recidiverende depressieve stoornis en misbruik van alcohol. Ten tijde van het ten laste gelegde bevonden voornoemde ziektebeelden zich in een actieve fase. Beide deskundigen adviseren verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van het ten laste gelegde.
De rechtbank leidt uit de rapporten af dat het handelen van verdachte gedeeltelijk is ingegeven door de ziekte waaraan verdachte lijdt. De rechtbank neemt het advies van de deskundigen op dit punt over en maakt dit tot haar eigen oordeel. Het bewezen verklaarde feit kan verdachte derhalve wegens zowel een gebrekkige ontwikkeling als een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens in verminderde mate worden toegerekend.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat er sprake was van psychische overmacht. Om een beroep op psychische overmacht te kunnen doen slagen moet er sprake zijn van een psychische drang veroorzaakt door een van buiten de verdachte komende dwang. De psychische drang moet van zodanige aard zijn dat de wilsvrijheid van de verdachte daardoor is aangetast en dat de verdachte de drang redelijkerwijs niet kon weerstaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen blijkt uit het dossier onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een externe oorzaak die een zodanige psychische drang heeft veroorzaakt dat van verdachte in redelijkheid niet gevergd kon worden anders te handelen dan zij heeft gedaan. Hoewel uit de Pro Justitia rapportages van 12 januari 2012 en 18 januari 2012 blijkt dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd ten tijde van het ten laste gelegde, zijn er geen aanknopingspunten voor de stelling dat verdachte zodanige hevige gevoelens van angst had dat er sprake was van een zodanige druk bij verdachte dat haar wilsvrijheid werd aangetast en dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat zij anders handelde dan zij heeft gedaan. De deskundigen spreken niet van een dusdanige psychische drang. Ook afgaande op de verklaringen van verdachte is van een dergelijke situatie geen sprake. Voorts zijn er ook geen andere omstandigheden gebleken die het beroep op psychische overmacht doen slagen.
Er is ook overigens geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar, zij het in verminderde mate.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit, moord, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 (negen) jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard en dit niet leidt tot ontslag van alle rechtsvervolging, de door de officier van justitie geformuleerde strafeis te matigen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 25 juli 2011 haar echtgenoot [slachtoffer] in hun gezamenlijke woning om het leven gebracht door een mes in zijn borst te steken. Voorafgaand hadden verdachte en het slachtoffer ruzie, waarbij met mobiele telefoons, een asbak en bier is gegooid. Het slachtoffer is vrijwel direct, nadat hij in de borst was gestoken, ter plaatse overleden. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een ernstig levensdelict. Verdachte heeft door haar handelen een einde gemaakt aan het leven van een 53-jarige man. Het droevige van deze gebeurtenis is dat een ruzie onder invloed van alcohol deze reactie van verdachte met zo een tragisch en onherroepelijk gevolg voor het slachtoffer heeft doen ontstaan.
De rechtbank neemt in ogenschouw dat verdachte door eigen toedoen haar echtgenoot, waarmee zij naar eigen zeggen een stabiele relatie had en van wie zij veel hield, heeft verloren. Nu zal zij met dat gemis en de wetenschap dat zij daarvan de veroorzaker is, verder moeten leven. Voorts heeft verdachte direct nadat zij het slachtoffer had gestoken verklaard dat zij veel spijt had van haar eigen handelen. Die spijt heeft verdachte ook ter zitting verbaal en non-verbaal geuit.
Niet alleen voor verdachte zelf, maar ook voor de buurtbewoners moet het gebeuren een enorme shock zijn geweest doordat verdachte op straat heeft geschreeuwd dat zij haar man had gestoken. Daarop zijn buurtbewoners te hulp geschoten en een deel van de buurtbewoners is de woning ingegaan, heeft het slachtoffer gezien en hulp aan hem verleend. Een dergelijke gebeurtenis zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Ook vrienden en collega's, die het slachtoffer kenden, zullen door deze ruzie met fatale afloop diep zijn geschokt.
Nu de rechtbank - anders dan de officier van justitie - niet bewezen acht dat verdachte met voorbedachten rade haar echtgenoot van het leven heeft beroofd, zal de rechtbank bij de strafoplegging afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank zal bij het bepalen van de straf rekening houden met hetgeen in 7.3 van dit vonnis staat beschreven. Het door verdachte gepleegde feit kan blijkens de Pro Justitia rapportages in verminderde mate aan verdachte worden toegerekend wegens een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 oktober 2011 betreffende verdachte bijna geheel blanco is.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend en geboden is. Dit houdt in dat het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden zoals door de Reclassering in het reclasseringsrapport van 25 januari 2012 is geïndiceerd, niet tot de mogelijkheden behoort, nu de wet dit slechts toestaat bij een gevangenisstraf van maximaal vier jaren.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. Moors, voorzitter,
mrs. H.P.H.I. Cleerdin en T.N. van Rijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Rigter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2012.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii P. 54 en p. 73.
iii P. 75.
iv P. 348.
v P. 16.
vi Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 29 juli 2011 inhoudende de resultaten van het pathologisch onderzoek, opgemaakt door B. Kabut, arts en patholoog, p. 440 e.v.
vii P. 14 en p. 23.