vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 480419 / HA ZA 11-219
Vonnis van 15 februari 2012
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. drs. J.C. Duvekot te Amsterdam,
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en ING genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 juli 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 30 november 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is advocaat. In of omstreeks juni 1999 heeft hij zich tot ING gewend voor advies over zijn pensioen. Door een medewerker van ING is een “Aanvraagformulier voor een levensverzekering” ingevuld, welke door [eiser] is ondertekend. Op dit aanvraagformulier is onder meer het volgende ingevuld:
(…)
VERZEKERINGSVORM
X in fracties en wel: X Lijfrente
(…)
Omschrijving (naar onderdelen)
Balie DNN Beleggingskoopsom
(…)
Koopsom: 25129
(…)
PREMIEBETALING
X rechtstreeks aan verzekeringsmaatschappij, als volgt: Reeds gestort.
(…)
GEGEVENS TUSSENPERSOON/INSPECTIE
Naam tussenpersoon: ING Bank N.V.
(…)
2.2. In of omstreeks juni 1999 heeft [eiser] een koopsomstorting van f 31.000,- gedaan.
2.3. Bij brief van 26 oktober 1999 heeft Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. (hierna: Nationale Nederlanden) [eiser] erop geattendeerd dat uit hoofde van de verzekering met polisnummer [nummer] over 1999 een bedrag van f 31.000,- als lijfrentepremies kan worden aangemerkt en dat lijfrentepremies aftrekbaar zijn voor de inkomstenbelasting.
2.4. Bij brief van 7 maart 2000 heeft ING [eiser] onder meer bericht:
(…) wij (doen) u hierbij een trancheberekening toekomen voor het bepalen van de aftrekruimte over 1999. (…)
De aftrekruimte die uit de berekening voortvloeit hebben wij voorts aangewend voor een lijfrenteverzekering tegen koopsombetaling, waarbij de koopsom voor 100% in het ING Dutch Fund wordt belegd. Een offerte hiervoor hebben wij bijgevoegd. (…) Eveneens bijgesloten vindt u een kopie van de vorig jaar gesloten polis. In het telefoongesprek had u aangegeven deze nooit te hebben ontvangen.
In de bijgevoegde polis met polisnummer [nummer] is onder meer opgenomen:
Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. (…) verzekert op grond van een aanvraag van de verzekeringnemer de in deze polis vermelde uitkering(en) (…).
Verzekerde uitkering A
f 31.000,00 uit te keren bij overlijden van de verzekerde en betaalbaar terstond na
overlijden
Indien de waarde vermeerderd met 10% daarvan, van de ten behoeve van
de verzekeringnemer uitstaande participaties in de door de
verzekeringnemer aangewezen fondsen op de overlijdensdatum van de
verzekerde hoger is dan het in de vorige volzin genoemde bedrag, wordt
dit hogere bedrag uitgekeerd.
(…)
Aanwending beleggingsdeel
Het beleggingsdeel zal als volgt worden aangewend
Fonds Verdeling
Aandelen Fonds 100%
(…)
Bij deze verzekering komt het beleggingsrisico voor rekening van de verzekeringnemer. (…)
In de bijgevoegde offerte voor een “ING Bank Privé Pensioenplan” is onder meer opgenomen:
(…) Uitgegaan wordt van een eenmalige beschikbare premie op 01-04-2000 van f 31.267,--
(…) Het beleggingsdeel van de eenmalige premie zal worden aangewend voor aankoop van participaties in één door u geselecteerd ING Bank polisfonds. (…)
Deze offerte heeft niet tot een overeenkomst geleid.
2.5. In mei 2000 heeft [eiser] een koopsomstorting ten bedrage van f 31.267,00 gedaan.
2.6. Bij brief, gedateerd december 2000, heeft [eiser] Nationale Nederlanden bericht dat hij op 20 december 2000 een extra storting van f 12.358,00 heeft gedaan in zijn ING Bank lijfrenteverzekering met polisnummer [nummer] en heeft hij verzocht de storting volledig aan te wenden voor het ING Global Fund. Door Nationale Nederlanden is op deze brief de aantekening gemaakt: “is aandelen NN”.
2.7. Naar aanleiding van de aanvullende koopsomstortingen in 2000 heeft Nationale Nederlanden [eiser] op 8 maart 2001 polisaanhangsels gestuurd. Daarin is opgenomen dat zij de aanvullende koopsomstortingen van f 31.267,00 en f 12.358,00 heeft ontvangen en dat het beleggingsdeel van de aanvullende koopsomstortingen zal worden aangewend op de wijze zoals is vermeld op de polis met polisnummer [nummer].
2.8. Op een door een medewerker van ING ingevuld en door [eiser] op of omstreeks juni 2001 ondertekend “Aanvraagformulier voor een levensverzekering” is ingevuld:
Hoofdverzekering 100% Mixfonds
Bijzonderheden: Storting in bestaande polis onder nummer [nummer]
Koopsom: f 22.000,=
(…)
PREMIEBETALING
X via tussenpersoon (…)
Dit bedrag is reeds overgemaakt naar NN (…)
2.9. Op 13 juni 2001 heeft [eiser] via de rekening-courant van ING een koopsomstorting van f 22.000,00 gedaan. Nationale Nederlanden heeft hiervoor op
3 september 2001 een polisaanhangsel afgegeven, waarop staat vermeld dat het beleggingsdeel zal worden aangewend op de wijze zoals vermeld op de polis met polisnummer [nummer].
2.10. Bij brief van 27 oktober 2004 heeft [eiser] aan Nationale Nederlanden onder meer het volgende bericht:
Naar aanleiding van ons telefonisch overleg (…) geef ik u onderstaand een overzicht van de lopende polissen:
Polisnr.: [nummer] aanvullende storting pensioen groot f 31.000,00 23/06/1999
Polisnr.: [nummer] aanvullende koopsomstorting groot f 31.267,00 29/05/2000
Polisnr.: [nummer] aanvullende koopsomstorting groot f 12.358.00 21/12/2000
Polisnr.: [nummer] aanvullende koopsomstorting groot f 22.000,00 14/06/2001
(…) De (…) vier polissen hebben tussenpersoon ING Bank Herengracht Amsterdam. (…) Ik heb geen enkel zicht op de aard van beleggingen of geldpolissen en zit dringend verlegen om advies over pensioen. (…)
2.11. Bij brief van 16 november 2004 heeft Nationale Nederlanden [eiser] bericht:
(…) Polisnummer [nummer]
De door u genoemde koopsomstortingen zijn door ons ontvangen.
Er is totaal ontvangen € 43.846,51 (f 96.625,00).
2.12. Bij brief van 13 december 2004 heeft [eiser] ING het volgende bericht:
Er zijn ernstige problemen gebleken met mij betalingen via de ING Bank aan de Nationale Nederlanden. In 1999 werd in overleg met mevrouw [A] een pensioen Dutch Fund op basis van een verzekerde som gekocht. Een jaar later werd met het oog op de schommelingen in de markt en mijn korte pensioenopbouw met mevrouw [B] (…) besloten om lijfrente bij niet langer onder te brengen in Dutch Fund maar in een ING Fonds in obligaties.
Ik stort jaarlijks, maar krijg geen informatie. (…) uit annex 2 blijkt dat er door de Bank geen wijziging lijkt doorgevoerd met de stortingen in het Dutch Fund. Van een verzekering van de bandbreedte zie ik niets terug. Indien opgaaf NN klopt zou mij lijfrente met zo’n 50% zijn verdampt in 2004. Dit te voorkomen was onderwerp van onze afspraken geweest in 2000. Ik heb toen ook mijn aandelen Dutch Fund bij uw Bank verkocht.
Ik moet uw bank totdat duidelijkheid bestaat aansprakelijkheid houden. (…) Ik verzoek u mij op korte termijn te adviseren (…).
2.13. Bij brief van 24 mei 2005 heeft ING [eiser] het volgende meegedeeld:
(…) U verwijst in uw brief naar uw opdracht in het jaar 2000 tot het omzetten van het Dutch fund naar het ING Bank Obligatie fonds. In uw dossier kunnen wij geen opdracht van u vinden met betrekking tot de omzetting naar dit fonds. (…) Daarnaast is (en was) het niet mogelijk om uw beleggingen om te zetten naar het ING Bank Obligatie fonds daar de verzekering belegd is in een Nationale Nederlanden Fonds dat niet omgezet kan worden naar een ING Bank fonds, noch kan in deze polis belegd worden in een ING Bank beleggingsfonds. De omzetting (…) heeft derhalve nooit plaatsgevonden. Wij willen hierbij tevens verwijzen naar de jaaroverzichten die u jaarlijks (…) ontvangt van Nationale Nederlanden. (…)
2.14. Bij brief van 25 maart 2010 heeft [eiser] ING aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het op onjuiste wijze beleggen van de koopsommen. In de brief is onder meer opgenomen:
(…) Op advies van de ING Bank NV werd na de polis Dutch Fund daarna in 2000 aangekocht Global Fund en de daarop volgende 2 jaren Mix Fund.
(…) Op 24 mei 2005 ontvang ik een antwoord waarin mijn verzoek tot omzetten Dutch Fund naar ING Bank Obligaties fonds niet kon worden getraceerd (…). Evenwel ontkent die brief niet de beleggingen in Dutch Fund zodat ik aanneem dat deze beleggingen ongewijzigd doorlopen.
(…) Pas op 1 maart 2010 bij vaststelling van de totale koopsommen is mij gebleken dat de NN geen polis Dutch Fund en/of andere ING fondsen houdt op mijn naam.
2.15. Bij brieven van 12 juli 2010 en 20 oktober 2010 heeft ING haar aansprakelijkheid afgewezen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - na voorwaardelijke vermeerdering van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
een verklaring voor recht dat ING toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiser] en bij de uitvoering van de beleggingsrelatie onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, dan wel - subsidiair - dat [eiser] heeft gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst,
- ontbinding dan wel - subsidiair - vernietiging, voor zover nog vereist, van de vier beleggingsovereenkomsten tussen ING en [eiser],
- ING te veroordelen tot betaling van schadevergoeding gelijk aan de restitutie van het gestorte bedrag van € 43.846,52, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de stortingen dan wel de datum van dagvaarding tot aan de dag van voldoening, met aftrek van hetgeen uit hoofde van polisnummer [nummer] bij de Nationale Nederlanden als tegoed staat geboekt van [eiser] en - indien de schadevergoeding op een andere wijze moet worden berekend dan door aftrek van het tegoed van de gestorte bedragen - vermeerderd met de eerste kosten alsmede de doorlopende kosten op de polis [nummer], vermeerderd met wettelijke rente tot de dag van betaling,
- ING te veroordelen in de proceskosten, alsmede de nakosten.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Wanprestatie/onrechtmatig handelen
4.1. [eiser] legt primair aan zijn vorderingen ten grondslag dat ING de tussen partijen gesloten beleggingsovereenkomsten, op grond waarvan ING voor hem in pensioenbeleggingsfondsen ING (ING Dutch Fund, Global Fund en Mix Fund) zou beleggen, onjuist heeft uitgevoerd. Hiermee heeft ING volgens [eiser] jegens hem wanprestatie gepleegd dan wel onrechtmatig gehandeld. [eiser] stelt dat ING met zijn inleggelden - in plaats van aandelen in pensioenbeleggingsfondsen ING aan te kopen - aandelen in een fonds van Nationale Nederlanden heeft aangekocht, zonder [eiser] daarover in te lichten. [eiser] verwijt ING daarnaast dat, anders dan overeengekomen, zijn inleg niet voor 110% verzekerd bleek te zijn.
4.2. ING beroept zich erop dat [eiser] niet binnen bekwame tijd als bedoeld in artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft geklaagd. Daartoe voert ING aan dat [eiser] pas op 13 december 2004 voor het eerst bij ING heeft geklaagd, terwijl hij al na ontvangst van de polis van de verzekeringsovereenkomst (door Nationale Nederlanden verzonden op 26 oktober 1999) dan wel na ontvangst van een kopie van die polis (door ING verzonden op
7 maart 2000) wist of redelijkerwijs had moeten weten dat een verzekeringsovereenkomst was afgesloten met Nationale Nederlanden en dat niet was belegd in het ING Dutch Fund.
4.3. Volgens [eiser] kan geen sprake zijn van te laat klagen, omdat hij pas op
20 oktober 2010 beschikking heeft gekregen over interne stukken van ING en Nationale Nederlanden. Daaruit bleek volgens hem dat overeenkomsten met Nationale Nederlanden waren gesloten, waartoe zijn opdrachten niet strekten. Daarvóór, zo stelt [eiser] verder, had hij het probleem nooit zo duidelijk voor ogen gehad, omdat hij ervan uitging dat de polis van Nationale Nederlanden een verwerking was van de aan ING gegeven opdracht tot aankoop van pensioenbeleggingsfondsen ING.
4.4. Krachtens artikel 6:89 BW kan een schuldeiser geen beroep op een gebrek in een prestatie meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd. Als de stelling van [eiser] juist is dat hij met ING een beleggingsovereenkomst heeft gesloten op grond waarvan ING voor hem in pensioenbeleggingsfondsen ING zou beleggen, had [eiser] na ontvangst van de polis met polisnummer [nummer] redelijkerwijs moeten weten dat het ondertekenen van het aanvraagformulier in 1999 tot iets anders had geleid dan met ING was overeengekomen. Ook zonder kennisneming van de interne stukken waarop [eiser] doelt, komt uit de polis immers duidelijk naar voren dat een verzekeringsovereenkomst met Nationale Nederlanden was aangegaan, op grond waarvan zou worden belegd in participaties in het Aandelen Fonds. Voor zover de aanduiding Aandelen Fonds al geen vragen zou hebben opgeroepen, zou in ieder geval de omstandigheid dat het gaat om een verzekeringsovereenkomst die met Nationale Nederlanden is afgesloten, terwijl in de polis nergens wordt verwezen naar (een beleggingsovereenkomst met of beleggingsfonds van) ING, [eiser] aanleiding moeten hebben gegeven bij ING te klagen, althans op zijn minst opheldering te vragen. Hetzelfde geldt voor de door [eiser] gestelde afspraak dat zijn inleg tot 110% is verzekerd. Het is zo algemeen bekend dat beleggen risico’s meebrengt, dat het [eiser], zeker als jurist, had moeten opvallen dat deze risicodekkende afspraak niet in de polis was opgenomen, sterker nog, dat in de polis zelfs was opgenomen dat het beleggingsrisico voor rekening van [eiser] komt. Vast staat dat [eiser] de polis in ieder geval op 7 maart 2000 van ING heeft ontvangen. Van [eiser] mocht worden verwacht dat hij de polis kort daarna zou doorlezen en zich bij geconstateerde onjuistheden tot ING zou wenden. Dat [eiser], zoals hij ter comparitie heeft verklaard, ervan is uitgegaan dat de afspraken met ING in de polis stonden en dus blijkbaar de polis niet (geheel) heeft gelezen, dient voor zijn risico te komen. [eiser] had derhalve in ieder geval kort na 7 maart 2000 redelijkerwijs moeten weten dat ING de in 1999 aan haar verstrekte opdracht anders had uitgevoerd dan - volgens hem - was overeengekomen.
4.5. Wat betreft de drie andere koopsomstortingen in 2000 en 2001, die volgens [eiser] zijn gedaan op grond van drie afzonderlijke beleggingsovereenkomsten, had [eiser] steeds na ontvangst van de polisaanhangsels (op 8 maart 2001 en 3 september 2001) redelijkerwijs moeten weten dat die koopsomstortingen niet werden aangewend op de wijze die volgens hem was overeengekomen. In de polisaanhangsels is immers steeds opgenomen dat het beleggingsdeel zal worden aangewend op de wijze zoals vermeld op de polis met polisnummer [nummer], met andere woorden: voor beleggingen in participaties in het Aandelen Fonds op grond van de met Nationale Nederlanden gesloten verzekeringsovereenkomst. Juist nu [eiser] volgens zijn stelling met betrekking tot de tweede en volgende koopsomstortingen met ING was overeengekomen dat dit in een ander (ING) fonds zou worden belegd - volgens de brief van 13 december 2004 van [eiser] zelfs in een fonds in obligaties - had [eiser] redelijkerwijs moeten opmerken dat dit niet tot een inhoudelijke wijziging van de polis had geleid en dat zijn gelden dus nog steeds werden belegd in hetzelfde fonds, het Aandelen Fonds.
4.6. [eiser] heeft op 13 december 2004 voor het eerst bij ING geklaagd dat het erop lijkt dat de lijfrente vanaf 2000 niet is ondergebracht in een ING fonds in obligaties, maar nog steeds in het ING Dutch Fund, en dat van een verzekering van de bandbreedte niets is terug te zien. Op dat moment waren meer dan vier jaren verstreken sinds de ontvangst van de polis op 7 maart 2000 en meer dan drie jaren na ontvangst van de polisaanhangsels op
8 maart 2001 en 3 september 2001. Protesteren na drie à vier jaren kan onder de gegeven omstandigheden niet als binnen bekwame tijd na het moment van (redelijkerwijs moeten) ontdekken worden aangemerkt. ING heeft door dit late protesteren, terwijl het gestelde gebrek eenvoudig was waar te nemen, niet de mogelijkheid gehad een eventuele fout te herstellen dan wel [eiser] een andere pensioenvoorziening te adviseren die bij zijn wensen aansloot. Nu [eiser] niet binnen bekwame tijd bij ING heeft geklaagd, kan hij niet meer een beroep doen op het door hem gestelde gebrek in de prestatie van ING. Aan de beoordeling van de vragen of (een) beleggingsovereenkomst(en) dan wel een andere overeenkomst met ING tot stand is gekomen en of ING in de nakoming van de daaruit voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten, kan in het kader van de gestelde wanprestatie/onrechtmatige daad dan ook niet worden toegekomen.
4.7. Voor zover de vorderingen van [eiser] zijn gebaseerd op wanprestatie of onrechtmatig handelen, dienen deze reeds op grond van het voorgaande te worden afgewezen.
4.8. [eiser] legt subsidiair aan zijn vorderingen ten grondslag dat de beleggingsovereenkomsten met ING moeten worden vernietigd, omdat deze onder invloed van dwaling tot stand zijn gekomen. Hij stelt daartoe (slechts) dat ING heeft nagelaten hem erop te wijzen dat wat hij in zijn hoofd had niet het product was dat hij heeft aangekocht. Dit heeft [eiser] (mede) naar voren gebracht in reactie op de stellingen van ING dat [eiser] alleen de door hem gewenste belastingaftrek kon genieten als een levensverzekeringsproduct werd aangeschaft en dat Nationale Nederlanden bij het levensverzekeringsproduct waarvoor [eiser] had gekozen, alleen maar belegt in polisfondsen onder de naam Nationale Nederlanden.
4.9. Het beroep van ING op verjaring van de vernietigingsvordering gaat niet op. De verjaringstermijn van drie jaren als bedoeld in artikel 3:52 lid 1 onder c BW gaat lopen vanaf het moment dat de gestelde dwaling is ontdekt. Uit de brief van 13 december 2004 van [eiser] aan ING kan weliswaar worden afgeleid dat [eiser] op dat moment wist dat zijn inleg werd gestort bij Nationale Nederlanden en dat ING als tussenpersoon was opgetreden, maar niet dat [eiser] op dat moment al had ontdekt dat zijn inleggelden waren aangewend voor beleggingen in een polisfonds van Nationale Nederlanden. De rechtbank zal derhalve uitgaan van het door [eiser] gestelde moment van ontdekking, 20 oktober 2010, nu verder geen eerder moment van ontdekking is gesteld of gebleken. De vordering tot vernietiging is op 11 januari 2011 ingediend, derhalve binnen drie jaar na het moment van ontdekking.
4.10. ING voert verder aan dat geen beleggingsovereenkomsten tussen partijen bestaan. Uit de stukken blijkt niet dat tussen [eiser] en ING beleggingsovereenkomsten tot stand zijn gekomen. Uit hetgeen [eiser] stelt kan ook niet worden opgemaakt dat sprake is van (mondelinge) beleggingsovereenkomsten. Bovendien, voor zover [eiser] een beroep op dwaling doet, erkent [eiser] in feite ook dat geen sprake is van een of meer beleggingsovereenkomsten met ING. In het kader van de dwaling stelt hij immers (zo begrijpt de rechtbank) dat hij dacht dat beleggingsovereenkomsten met ING waren gesloten, op grond waarvan in pensioenfondsen van ING zou worden belegd, maar dat hem achteraf is gebleken dat een verzekeringsovereenkomst met Nationale Nederlanden tot stand is gekomen, op grond waarvan is belegd in een polisfonds van Nationale Nederlanden. Bij gebreke van enige beleggingsovereenkomst kan van dwaling bij het aangaan van beleggingsovereenkomsten, laat staan van vernietiging van die beweerdelijke overeenkomsten geen sprake zijn.
4.11. [eiser] heeft geen vernietiging van de verzekeringsovereenkomst met Nationale Nederlanden gevorderd. Voor zover hij al heeft bedoeld de geldigheid van deze verzekeringsovereenkomst aan te tasten, staat daaraan in de weg dat Nationale Nederlanden geen partij is in deze procedure. Maar zelfs als Nationale Nederlanden partij in deze procedure was geweest, had een dergelijke vordering [eiser] niet kunnen baten. [eiser] stelt dat ING (de tussenpersoon van Nationale Nederlanden) hem erop had moeten wijzen dat wat hij in zijn hoofd had niet het product was dat hij heeft aangekocht. Hij laat daarbij echter na feiten of omstandigheden te stellen, waaruit ING destijds kon afleiden dat [eiser] bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst een onjuiste voorstelling van zaken had wat betreft de wederpartij, de soort overeenkomst en/of de fondsen waarin zou worden belegd. Voor zover destijds bij [eiser] al verwarring bestond over een en ander, kan derhalve niet worden aangenomen dat die verwarring voor ING kenbaar was dan wel had moeten zijn. [eiser] kan dan ook niet gevolgd worden in zijn stelling dat ING hem in verband met de gestelde verwarring (nader) had behoren in te lichten. Het schenden van de mededelingsplicht is echter wel één van de vereisten waaraan op grond van artikel 6:228 lid 1 sub b BW - waarop [eiser] zich blijkbaar beroept - moet zijn voldaan, wil een overeenkomst vernietigbaar zijn. Op grond van hetgeen in deze procedure naar voren is gebracht, kan dan ook niet geoordeeld worden dat de verzekeringsovereenkomst tussen [eiser] en ING vernietigbaar is, ook al zou moeten worden vastgesteld dat [eiser] heeft gedwaald bij het aangaan van deze overeenkomst.
4.12. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen dienen de vorderingen ook te worden afgewezen voor zover deze zijn gebaseerd op dwaling.
4.13. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van ING worden tot op heden begroot op:
vast recht € 1.181,00
salaris advocaat € 1.788,00 (2 punten x tarief € 894,00)
-----------------------------------
totaal € 2.969,00
4.14. De door ING gevorderde veroordeling van [eiser] in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar, voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot en zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
4.15. De door ING gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en nakosten is eveneens toewijsbaar.
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten van ING tot op heden begroot op
€ 2.969,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf acht dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf acht dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma en in het openbaar uitgesproken op
15 februari 2012.