ECLI:NL:RBAMS:2012:BV9392

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/2571 AW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake afkoopsom van UWV-medewerkers

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 februari 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 12 juni 2008. Eiser, een voormalig medewerker van het UWV, verzocht om herziening op basis van nieuwe jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, die na de eerdere uitspraak was gepubliceerd. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om herziening moest worden afgewezen, omdat de nieuwe uitspraken niet als nieuwe feiten konden worden beschouwd in de zin van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank benadrukte dat aan de voorwaarden voor herziening niet was voldaan, aangezien de nieuwe jurisprudentie dateerde van na de eerdere uitspraak.

Daarnaast werd het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel afgewezen. Eiser had geen hoger beroep ingesteld tegen de eerdere uitspraak, waardoor hij zich niet in dezelfde positie bevond als zijn collega's die dat wel hadden gedaan. De rechtbank concludeerde dat de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep op zichzelf niet konden worden gezien als nieuwe feiten die aanleiding gaven tot herziening van de eerdere uitspraak. De rechtbank stelde vast dat de herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over het geschil, maar enkel voor nieuwe feiten of omstandigheden die voor de eerdere uitspraak niet bekend waren.

De rechtbank heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken en het verzoek om herziening afgewezen. Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open, wat betekent dat de beslissing definitief is.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2571 AW
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de Minister van Financiën,
verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 21 januari 2011 heeft eiser de rechtbank verzocht om herziening van de door deze rechtbank gewezen uitspraak van 12 juni 2008 (geregistreerd onder zaaknummer AWB 07/4039 AW).
Het verzoek is ter zitting behandeld op 7 februari 2012.
Partijen zijn – na voorafgaande kennisgeving – niet verschenen.
Overwegingen
1. Bij uitspraak van 12 juni 2008 heeft deze rechtbank geoordeeld dat eisers afkoopsom op grond van het Convenant betreffende de overgang van medewerkers van het UWV naar de Belastingdienst van 4 februari 2005 door verweerder terecht en op juiste wijze is berekend aan de hand van de daadwerkelijk op 1 januari 2006 voor de voormalige medewerkers van het UWV geldende rechtspositie.
2. Eiser heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
3. Een aantal oud-UWV medewerkers heeft wel hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank over de (hoogte en berekening van de) afkoopsom. Bij uitspraken van 8 april 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummers BM2326, BM2335 en BM2342, heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) geoordeeld dat verweerder bij de vaststelling van de afkoopsom in de berekening van het bruto-netto traject van het salaris bij de Belastingdienst ten onrechte bij de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering een bijzonder tarief van 42% heeft toegepast.
4. Naar aanleiding van de uitspraken van de Raad heeft verweerder bij besluit van
16 december 2010 aan eiser een eenmalige uitkering van € 500,- bruto toegekend. Daarbij is opgemerkt dat het een uitbetaling uit coulance betreft die zal worden gedaan op basis van goed werkgeverschap.
5. Eiser heeft bij brief van 21 januari 2011 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 december 2010. Eiser heeft verzocht de berekening van de afkoopsom te herzien naar aanleiding van de hiervoor onder 3 genoemde uitspraken van de Raad.
6. Bij brief van 28 april 2011 heeft verweerder het verzoek van eiser doorgezonden aan de rechtbank onder verwijzing naar artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7. Eiser heeft bij brief van 26 juli 2011 aan de rechtbank bevestigd dat zijn bezwaarschrift moet worden aangemerkt als een verzoek om herziening van de uitspraak van deze rechtbank van 12 juni 2008.
8. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Aan al deze drie voorwaarden dient te zijn voldaan.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over het in de uitspraak beslechte geschil of over de uitspraak zelf te openen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Raad van 9 december 2004, gepubliceerd onder LJ-nummer AR7772.
10. De rechtbank stelt vast dat de uitspraken van de Raad op zichzelf niet kunnen worden gezien als nieuwe feiten in de zin van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, nu die uitspraken dateren van ná de uitspraak van de rechtbank. Alleen al daarom moet het verzoek om herziening worden afgewezen.
11. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Raad (zie de uitspraak van 21 maart 2001, gepubliceerd onder LJ-nummer AB1691) dient, in het kader van de rechterlijke toetsing van het door een bestuursorgaan weigeren om terug te komen van een in het verleden genomen rechtens onaantastbaar besluit (een procedure die lijkt op een verzoek om herziening bij de rechter), het enkele feit dat uit een later gedane uitspraak blijkt dat een dergelijk besluit berust op een onjuiste uitleg of verkeerde toepassing van een wettelijk voorschrift – voor zover het gaat om aanspraken in het verleden – voor risico te blijven van betrokkene die in dat besluit heeft berust. Ook zo bezien kan het verzoek niet slagen.
12. Eiser heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van
12 juni 2008. Eiser bevindt zich daardoor niet in dezelfde positie als zijn collega’s die wel hoger beroep hebben ingesteld. Voor zover eiser een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel, kan dit beroep daarom niet slagen.
13. Uit het vorenstaande vloeit voort dat niet is voldaan aan de in artikel 8:88 van de Awb gegeven maatstaven voor herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak. Het verzoek om herziening moet om die reden worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, mrs. C.J. Polak en M.C. Eggink, leden, in aanwezigheid van mr. S.M.P. Mulder, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2012.
de griffier de voorzitter
is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen
Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB