RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706007-12
RK nummer: 12/337
Datum uitspraak: 6 maart 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 januari 2011 (de rechtbank begrijpt: 2012) en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 15 december 2011 door de Circuit Judge van the Maidstone Crown Court te Maidstone (Groot-Brittannië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [1944],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] [woonplaats];
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 februari 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Engelse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Britse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB en de per e-mail verstrekte aanvullende informatie van 24 januari 2012 wordt melding gemaakt van een
Judgement by Nottingham Crown Court van 28 januari 2009 (referentienummer T20090227).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het resterende deel van een vrijheidsstraf voor de duur van veertig maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Voorts wordt in het EAB en de aanvullende informatie van 24 januari 2012 melding gemaakt van de volgende documenten:
Certificate of Conviction van 25 oktober 2011 from the Crown Court of Nottingham
Request for Recall Report van 1 september 2011
Revoca tion of Licence & Recall Notification van 2 september 2011.
Hieruit volgt dat de straf eindigt op 17 juni 2012. De tijd die de opgeëiste persoon onwettig afwezig was – vanaf 1 september 2011 tot aan de dag dat de opgeëiste persoon terug is in hechtenis – dient de opgeëiste persoon volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit vanaf 17 juni 2012 nog uit te zitten.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Groot-Brittannië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Evenredigheid van het EAB
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de overlevering in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en om die reden geweigerd dient te worden. Het uitvaardigen van het EAB is onevenredig bezwarend, nu de opgeëiste persoon het netto gedeelte van zijn straf heeft uitgezeten, alsmede het in het kader van het penitentiaire programma opgelegde huisarrest met enkelband heeft afgerond. De opgeëiste persoon is in Groot-Brittannië dakloos en heeft verder geen banden met Groot-Brittannië. Hij woont sinds 1992 in Nederland. In verband met gezondheidsproblemen dient hij diverse operaties in Nederland te ondergaan.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het verweer niet kan slagen, nu er een gevangenisstraf is opgelegd voor de duur van veertig maanden en de opgeëiste persoon zich recent heeft onttrokken aan de voorwaarden. Dit maakt uitvaardiging van een EAB reeds evenredig.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de afweging om al dan niet een EAB uit te vaardigen voorbehouden is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om het bovengenoemde uitgangspunt in dit geval te verlaten. De rechtbank is van oordeel dat er in het geheel geen sprake is van een geringe strafoplegging nu er bij vonnis in Groot-Brittanië een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden aan de opgeëiste persoon is opgelegd. Blijkens de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 24 januari 2012 moet de opgeëiste persoon bovendien nog de tijd uitzitten dat hij zich aan de voorwaarden, die waren verbonden aan zijn vervroegde invrijheidstelling, heeft onttrokken vanaf 1 september 2011. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen. Het verweer wordt verworpen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de opgeëiste persoon een vergunning voor onbepaalde tijd heeft en daarom met een Nederlander gelijk gesteld dient te worden op grond van artikel 6, vijfde lid, OLW. De opgeëiste persoon heeft zijn hoofdverblijf in Nederland en het is niet te verwachten dat hij zijn recht op voortgezet verblijf in Nederland zal verliezen.
Het strikt hanteren van het aanvullende vereiste van rechtsmacht levert een ongerechtvaardigd onderscheid op op grond van nationaliteit. Dit onderscheid kan en mag slechts gerechtvaardigd worden indien de opgeëiste persoon straffeloos zou blijven indien de overlevering wordt geweigerd. In dit geval bestaat volgens de raadsvrouw de mogelijkheid om de executie van de straf over te dragen aan Nederland. Op grond van artikel 6, vierde lid, OLW dient de officier van justitie zich bereid te verklaren om het Britse vonnis over te nemen indien de overlevering op grond van artikel 6, tweede lid, OLW is geweigerd. Dit is ook een meer proportionele oplossing, nu de opgeëiste persoon gebaat is bij resocialisatie in Nederland gelet op de mate van geworteldheid in Nederland.
Nederland kan de tenuitvoerlegging van het strafrestant overnemen op grond van het Verdrag tussen de lidstaten van de EG inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen (EGTUL). De raadsvrouw heeft voorts gewezen op de weigeringsgrond genoemd in artikel 4 aanhef en zesde lid van het Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel. Ook is de overname van de tenuitvoerlegging van de restantstraf volgens de raadsvrouw mogelijk op basis van het Kaderbesluit 2008/909, dat ziet op de ten uitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen. Nu de implementatietermijn van dit Kaderbesluit op 5 december 2011 is verstreken is een rechtstreeks beroep op de bepalingen van dit kaderbesluit mogelijk. De raadsvrouw heeft in dit verband gewezen op de uitspraak Pupino (C105/03). Het tegenwerpen van het rechtsmachtvereiste kan niet worden gezien als een toepassing contra-legem nu de ratio achter de bepaling is dat er geen straffeloosheid volgt en dit ondervangen kan worden door overname strafvonnis zoals bedoeld in het Kaderbesluit 2008/909.
Subsidiair doet de verdediging een beroep op artikel 68 Schengen uitvoeringsovereenkomst (SUO) dan wel artikel 2 van het Aanvullend protocol bij het Verdrag overbrenging gevonniste personen (VOGP) als basis om de straf over te nemen, nu de opgeëiste persoon zich in eigen land onttrokken heeft aan tenuitvoerlegging, hetgeen betekent dat hij is ‘gevlucht’ naar Nederland. De verdediging verzoekt de overlevering te weigeren.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat uit het dossier blijkt dat de opgeëiste persoon een verblijfsvergunning heeft voor onbepaalde tijd. Om met een Nederlander gelijkgesteld te worden dient echter ook voldaan te worden aan het rechtsmachtvereiste. De officier van justitie ziet geen aanleiding over te gaan tot overname van de straf en betwist dat daartoe een verplichting zou bestaan. Er kan geen beroep gedaan worden op het door de raadsvrouw genoemde Kaderbesluit en bovendien bevat het Kaderbesluit niet de verplichting om het vonnis hier ten uitvoer te leggen. De straf is in Groot-Brittannië opgelegd, de opgeëiste persoon heeft zich in Groot-Brittannië niet aan de voorwaarden gehouden en de opgeëiste persoon is pas sinds 21 februari 2012 weer ingeschreven in Nederland.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon een vergunning voor onbepaalde tijd heeft en dat niet de verwachting bestaat dat hij zijn recht van verblijf verliest als gevolg van hetgeen waarvoor de overlevering wordt verzocht, nu de opgelegde straf reeds in 2009 is opgelegd.
Voor de vraag of de opgeëiste persoon gelijkgesteld moet worden aan een Nederlander in die zin dat de weigeringsgrond van artikel 6, tweede lid, OLW aan de orde is, is voorts nog van belang dat artikel 6, vijfde lid, OLW, naast een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, ook als voorwaarde stelt dat de opgeëiste persoon in Nederland vervolgd kan worden voor de feiten die ten grondslag liggen aan het EAB: het zogenaamde rechtsmachtvereiste. Door dit aanvullende vereiste wordt onderscheid gemaakt op grond van nationaliteit. Ten aanzien van het rechtsmachtvereiste bij niet Nederlanders heeft de rechtbank Amsterdam eerder geoordeeld dat dit onderscheid een geoorloofd onderscheid is (zie rechtbank Amsterdam 3 juli 2009, LJN BJ1772). In deze uitspraak ging het ook om een executieoverlevering. De rechtbank heeft in deze uitspraak overwogen dat de ratio van de eis van Nederlandse rechtsmacht niet meer beoogt dan te voorkomen dat personen die zich op het grondgebied van Nederland bevinden zich aan de tenuitvoerlegging van een hen in een andere lidstaat opgelegde vrijheidsstraf onttrekken en daarmee straffeloos zouden blijven. In het voorkomen van straffeloosheid kan naar het oordeel van de rechtbank een rechtvaardiging voor voornoemd onderscheid op basis van nationaliteit worden gevonden, maar alleen als de opgeëiste persoon zonder het rechtsmachtvereiste te stellen ook daadwerkelijk straffeloos blijft. Onderzocht moet worden of het doel van het stellen van de rechtsmachteis – het voorkomen van straffeloosheid – ook op een andere, minder bezwarende manier kan worden bereikt.
De verdediging heeft in de onderhavige zaak allereerst aangevoerd dat Nederland de executie van de straf over kan nemen op grond van het EGTUL. Groot-Brittannië is echter niet aangesloten bij dit verdrag en derhalve kan op grond van dit verdrag de straf niet overgenomen worden. Voorts is de rechtbank, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, van oordeel dat de tenuitvoerlegging niet overgenomen kan worden op grond van het Kaderbesluit 2008/909, nu een Kaderbesluit geen rechtstreekse werking heeft. De verdediging heeft verwezen naar de uitspraak Pupino (HvJEG 16 juni 2005, Jur. 2005, I-5285), maar uit dit arrest volgt slechts dat de nationale rechter verplicht is de nationaal rechtelijke regelgeving zoveel mogelijk Kaderbesluit conform uit te leggen. Nederland heeft genoemd Kaderbesluit echter nog niet geïmplementeerd en de rechtbank ziet ook geen bestaande andere nationaal rechterlijke regelgeving die zij in dit verband in het voordeel van de opgeëiste persoon Kaderbesluit conform zou kunnen uitleggen. De weigeringsgrond genoemd in artikel 4, zesde lid van het Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel betreft een facultatieve weigeringsgrond welke niet door Nederland is overgenomen.
Subsidiair heeft de verdediging een beroep gedaan op artikel 68 SUO als basis voor de overname van de tenuitvoerlegging van de straf. Ook hierin kan de raadsvrouw niet worden gevolgd omdat Groot-Brittannië geen partij is bij deze overeenkomst.
Tot slot heeft de verdediging nog gewezen op de mogelijkheid die artikel 2 van het Aanvullend protocol bij het VOGP zou bieden. De rechtbank overweegt dat één van de voorwaarden voor toepassing van deze bepaling is dat de betrokken persoon uit het land waar de straf is opgelegd daadwerkelijk is gevlucht. Deze bepaling stelt ook de eis dat de betrokken persoon is gevlucht naar het land waarvan hij onderdaan is. Zo er in casu al over ‘vluchten’ kan worden gesproken, de opgeëiste persoon is juist vertrokken uit het land waarvan hij onderdaan is. De rechtbank is aldus van oordeel dat ook deze bepaling in de onderhavige zaak geen basis kan vormen op grond waarvan Nederland de in Groot-Brittannië aan de opgeëiste persoon opgelegde straf kan overnemen.
Nu er geen verdrag is dat de mogelijkheid biedt om de tenuitvoerlegging van de straf die de opgeëiste persoon nog dient te ondergaan over te nemen, is de enige manier waarop straffeloosheid voorkomen kan worden, overlevering aan Groot Brittannië voor de executie daarvan. Daarom is het dit geval gerechtvaardigd om vast te houden aan het rechtsmachtvereiste. Nu Nederland geen rechtsmacht heeft over het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt, is de weigeringsgrond van artikel 6, tweede lid, OLW niet van toepassing.
7. Aftrek overleveringsdetentie
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de overlevering te weigeren nu uit de fax van mevrouw [persoon] van het Probation Centre in Surrey & Sussex blijkt dat de tijd die de opgeëiste persoon in overleveringsdetentie heeft verbleven niet in mindering wordt gebracht op het nog te executeren strafrestant. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 38 OLW en artikel 26 van het Kaderbesluit. Subsidiair verzoekt de verdediging om aanhouding van de behandeling van de vordering, zodat de officier van justitie nadere inlichtingen hieromtrent kan verschaffen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat het onduidelijk is of voornoemde persoon wel namens de uitvaardigende justitiële autoriteit de fax heeft gestuurd. Bovendien, als overlevering wordt toegestaan, dan vermeldt de officier van justitie de dagen die een opgeëiste persoon in overleveringsdetentie heeft doorgebracht en er is geen reden om te twijfelen aan het feit dat deze dagen afgetrokken zullen worden van de te executeren straf.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het eventueel niet aftrekken van de tijd die de opgeëiste persoon heeft doorgebracht in overleveringsdetentie, geen weigeringsgrond oplevert in het kader van de OLW. Alleen al om deze reden verwerpt de rechtbank het verweer.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat de tijd die de opgeëiste persoon in Nederland in overleveringsdetentie heeft doorgebracht, conform artikel 38 van de Overleveringswet wordt opgenomen in het afloopbericht dat het IRC aan de Britse justitiële autoriteiten verstrekt. De Britse autoriteiten zijn uit hoofde van het bepaalde in artikel 26 van het Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel, dat in de Britse wetgeving moet zijn overgenomen, gehouden de tijd die de opgeëiste persoon in Nederland in overleveringsdetentie heeft gezeten in mindering te brengen op de gevangenisstraffen die aan hem zijn opgelegd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling te heropenen om hierover nadere inlichtingen te laten inwinnen door de officier van justitie.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 2, 5 en 7 OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Circuit Judge van the Maidstone Crown Court te Maidstone (Groot-Brittannië) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Bianchi, voorzit¬ter,
mrs. C.F. de Lemos Benvindo en J.W. Vriethoff rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Bruggen, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 maart 2012.
Ingevolge artikel 29, lid 2 OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.