ECLI:NL:RBAMS:2012:BV8591

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
509733 / KG ZA 12-152 SR/PV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Sj.A. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over huurovereenkomst jachthaven tussen exploitant en gemeente Amsterdam

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vordert de eiser, exploitant van een jachthaven, de gemeente Amsterdam om de onderhandelingen over een nieuwe huurovereenkomst te hervatten. De eiser heeft sinds 2004 onderhandelingen gevoerd met de gemeente over een nieuwe huurovereenkomst voor een gedeelte van het waterperceel dat hij momenteel gebruikt. De oude huurovereenkomst werd in oktober 2008 door de gemeente opgezegd, maar het terrein bleef in gebruik bij de eiser vanwege een procedure bij de kantonrechter. In juli 2009 werd er op ambtelijk niveau overeenstemming bereikt over de nieuwe huurovereenkomst, maar in december 2011 deelde de gemeente mee dat er geen financiering voor de plannen kon worden verkregen, waardoor de overeenkomst niet doorging. In het kort geding vordert de eiser de voortzetting van de onderhandelingen, terwijl de gemeente in reconventie ontruiming van de jachthaven vordert.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de gemeente bij de eiser het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat een huurovereenkomst tot stand zou komen. De gemeente wordt daarom veroordeeld om de onderhandelingen te hervatten, terwijl de vordering tot ontruiming van het landgedeelte van de jachthaven wordt toegewezen. De eiser heeft aangegeven bereid te zijn het landgedeelte op te leveren, maar het watergedeelte mag niet ontruimd worden in afwachting van verdere onderhandelingen. De rechter benadrukt dat de gemeente, ondanks haar financiële problemen, moet onderzoeken onder welke voorwaarden de nieuwe huurovereenkomst alsnog gerealiseerd kan worden. Dit vonnis is gewezen door voorzieningenrechter Sj.A. Rullmann op 8 maart 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter,
zaaknummer / rolnummer: 509733 / KG ZA 12-152 SR/PV
Vonnis in kort geding van 8 maart 2012
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam JACHTHAVEN OLYMPIA,
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie bij dagvaarding van 9 februari 2012,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. L.D.H. Hamer te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.F.A. Evers te Amsterdam.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 17 februari 2012 heeft eiser, verder te noemen [eiser], gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde, verder te noemen de Gemeente, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening en in reconventie gevorderd als na te melden. [eiser] heeft de vordering in reconventie bestreden. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Ter terechtzitting waren, voor zover van belang, aan de zijde van [eiser] aanwezig: [eiser] en mr. Hamer. Aan de zijde van de Gemeente waren aanwezig: [jurist], jurist,
[projectleider Openbare Ruimte], projectleider Openbare Ruimte, en mr. Evers. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
2. De feiten
2.1. Door familie van [eiser] wordt sinds 1905 op een hoek van het Schinkeleiland te Amsterdam een jachthaven geëxploiteerd. Met de Gemeente Amsterdam is voor het perceel waarop de jachthaven is gelegen een huurovereenkomst gesloten. Het gehuurde betreft een stuk grond en een waterperceel. Bij met [familielid van eiser] op 8 november 1994 gesloten overeenkomst is de huurovereenkomst met ingang van 1 januari 1995 laatstelijk verlengd. De huurovereenkomst was gesloten voor een periode van vijf jaar en eindigde op 31 december 1999. Daarna is de huurovereenkomst van rechtswege voor onbepaalde tijd verlengd.
2.2. Bij besluit van 23 januari 2002 heeft de Gemeente voor het gebied Schinkeleilanden het bestemmingplan “Schinkeleilanden 2001” vastgesteld. Dit bestemmingsplan bestrijkt gedeeltelijk het door [familielid van eiser] gehuurde perceel. Het gedeelte van het gehuurde dat onder dit bestemmingsplan valt is daarin de bestemming “Groen en recreatie III” toegekend. Op 3 september 2002 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland goedkeuring aan het bestemmingsplan verleend.
[familielid van eiser] is daartegen in beroep gegaan.
2.3. Bij uitspraak van 23 juli 2003 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland vernietigd voor zover het betreft de plandelen met de bestemming “Groen en recreatie I tot en met III”. De Afdeling heeft daartoe, voor zover hier van belang, overwogen:
“2.7.1. De stadsdeelraad (de Gemeente, vzr.) stelt zich op het standpunt dat bedrijfsmatige expolitatie van de jachthaven een belemmering vormt voor de openbare inrichting van het gebied en dat het terrein gesaneerd dient te worden. Verweerder (het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, vzr.) kan instemmen met de weerlegging van de bedenkingen door het stadsbestuur en heeft het plan goedgekeurd.
2.7.2. (…) Uit de stukken is gebleken dat de activiteiten op het werfje voornamelijk bestaan uit het verrichten van kleine herstelwerkzaamheden aan pleziervaartuigen. Dit gebruik past niet binnen de doeleindenomschrijving van de bestemming ‘Groen en recreatie III”. Gebleken is voorts dat het recreatieve gebruik van de jachthaven als aanmeerplaats voor tenminste veertig kleine bootjes onlosmakelijk is verbonden met het gebruik van het werfje en dat [familielid van eiser] mitsdien zijn bedrijf als gevolg van de nieuwe bestemmingsregeling ter plaatse zal moeten beëindigen.
De Afdeling is van oordeel dat in het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd waarom [familielid van eiser] zijn bedrijfsvoering dient te beëindigen. Uit het besluit blijkt niet in hoeverre verweerder rekening heeft gehouden met alle relevante belangen, zoals het feit dat voor de jachthaven geen alternatieve locatie aanwezig is, het bedrijf al gedurende geruime tijd ter plaatse aanwezig is en de klanten van [familielid van eiser] met hun bootjes naar elders zullen moeten uitwijken. Uit het bestreden besluit blijkt voorts niet of verweerder heeft onderzocht of de jachthaven, gelet op de aard van de grotendeels recreatieve activiteiten, bij een groene en recreatieve inrichting van het gebied op ruimtelijk aanvaardbare wijze zou kunnen worden ingepast, mede gelet op de belangen van [familielid van eiser] en de gebruikers van de jachthaven bij voortbestaan van het bedrijf. In dit verband acht zij van belang dat niet is gebleken van overleg met [familielid van eiser] hieromtrent. Hiertoe bestond evenwel aanleiding, nu [familielid van eiser] heeft voorgesteld de jachthaven volledig openbaar toegankelijk te maken en ter zitting is gebleken dat hij niet onbereidwillig is zijn bedrijfsvoering aan te passen.”
2.4. Bij brief van 19 mei 2005 heeft [projectmanager Schinkeleilanden], projectmanager Schinkeleilanden van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de Gemeente, het volgende aan [familielid van eiser], voor zover hier van belang, meegedeeld:
“Op 9 maart 2004 heeft het stadsdeel u een voorstel gedaan, waarop u een tegenvoorstel hebt gedaan. (…)
De gemeente is bereid om samen met u te bezien of een voortgezet gebruik van een deel van het gehuurde ruimtelijk is in te passen in het plan zoals dat op 25 mei 2005 door de stadsdeelraad is goedgekeurd. Daarvoor zal dan een nieuwe huurovereenkomst worden aangegaan. Uw activiteiten dienen dan uiteraard wel in overeenstemming te worden gebracht met de bestemming Groen en Recreatie III, wat ondermeer inhoudt dat u uw niet-recreatieve werkzaamheden zult moeten beëindigen. Bij de mondelinge behandeling van het goedkeuringsbesluit, hebt u ook aangegeven hiertoe bereid te zijn. Daarnaast is voor de bestemming recreatie en groen een zo groot mogelijke toegankelijkheid vereist. Het bijgaande voorstel is gebaseerd op de genoemde uitgangpunten en kan de basis vormen voor een hernieuwde huurovereenkomst.
(…)
Het voorstel is onder voorwaarde van nautische goedkeuring door Dienst Binnen Waterbeheer. Daarnaast is het voorstel onder voorwaarde dat het ruimtelijk kan worden ingepast in het nieuwe bestemmingsplan Groengebied Schinkel. Het spreekt voor zich zelf dat het stadsdeel zich hier voor inspant. ”
2.5. Op 23 december 2006 is [familielid van eiser] overleden. [eiser] heeft de exploitatie van de jachthaven daarna overgenomen.
2.6. Bij brief met als datum 29 september 2008, maar verzonden op 1 oktober 2008, heeft [hoofd Vastgoedbeheer], hoofd Vastgoedbeheer van het stadsdeel Oud-Zuid van de Gemeente, het volgende aan [eiser] meegedeeld.
“Tijdens het overleg van 25 juni 2008 tussen u en ondermeer de heer [projectleider] (projectleider stadsdeel Oud Zuid van de gemeente, vzr.), waarin is besproken het voorstel van het stadsdeel voor de jachthaven, kwamen er van uw kant de volgende drie probleempunten naar voren: U wenst langere steigers, een andere locatie voor uw woon- en werkark en meer parkeerplaatsen.
Naar aanleiding van deze bespreking is er overleg geweest met de wethouder waarna het besluit is genomen in het Dagelijks Bestuur. Het is mogelijk om aan één van uw punten tegemoet te komen, namelijk uw bezwaar tegen de locatie voor uw woon- en werkark. Bijgaande tekening geeft weer het nieuwe voorstel voor de locatie.
Ten aanzien van de lengte van de steigers is het niet mogelijk om op dit punt verder aan uw wensen tegemoet te komen.
(…)
Het aantal parkeerplaatsen wordt niet uitgebreid.
(…)
Zoals verder met u besproken. Zou door het stadsdeel een nieuwe huurprijs worden bepaald, die is gerelateerd aan de investering die het stadsdeel doet en de markthuurwaarde. De nieuwe huurprijs zal € 13.200,- per jaar gaan bedragen. (…). Bij deze brief is een concept huurovereenkomst gevoegd, om u een idee te geven van de overige voorwaarden en bedingen. Voorwaarde voor het aangaan van de nieuwe huurovereenkomst is uiteraard dat u instemt met de tijdige beëindiging van uw huidige huurovereenkomst.
Indien uw met het ontwerp en de overige besproken voorwaarden kunt instemmen (…) is het stadsdeel in principe bereid met u een nieuwe huurovereenkomst aan te gaan.
Voorafgaand aan de daadwerkelijke aanleg van de nieuwe jachthaven speelt nog het volgende: Het bestemmingsplan Groengebied Schinkel, waarbinnen de nieuwe jachthaven zal komen, voorziet momenteel niet in de mogelijkheid van de aanleg van een jachthaven. (…). Of de jachthaven zoals het stadsdeel deze momenteel voor ogen heeft daadwerkelijk op deze wijze kan worden gerealiseerd en aan u kan worden verhuurd, is dus nog afhankelijk van de vraag of het lukt om de bestemming aan te passen. Het stadsdeel heeft hierbij uiteraard haar publiekrechtelijke verantwoordelijkheid in acht te nemen.
(…)
Voor het geval het niet mogelijk is om tot overeenstemming te komen en om te voorkomen dat haar planning in gevaar komt, is het stadsdeel genoodzaakt om u bij deze daadwerkelijk de huur van het momenteel door u gehuurde perceel op te zeggen per 1 januari 2009.
(…)
Vooralsnog ga ik er echter vanuit dat er tussen u en het stadsdeel wel een nieuwe huurovereenkomst tot stand komt.”
2.7. Naar aanleiding van de opzegging van de huurovereenkomst door de gemeente in de op 1 oktober 2008 verzonden brief, heeft [eiser] de kantonrechter van deze rechtbank op grond van artikel 7:230a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht de huurovereenkomst tot 1 januari 2010 te verlengen.
2.8. Bij besluit van 29 oktober 2008 heeft de Gemeente het bestemmingsplan “Groengebied Schinkel” vastgesteld. Het gedeelte van de jachthaven dat onder dit bestemmingsplan valt heeft daarbij de bestemming “Water” en de aanduiding “wijzigingsgebied 1” gekregen. In het ontwerpbestemmingsplan had dit gedeelte van het door [eiser] gehuurde op de plankaart de aanduiding “jachthaven”. Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland goedkeuring aan dit bestemmingsplan verleend. [eiser] is daartegen bij de Afdeling in beroep gegaan.
2.9. Op 2 juli 2009 hebben mr. Hamer, namens [eiser], en mr. B. Zwart, namens de Gemeente, per e-mail over de voor jachthaven te sluiten huurovereenkomst gecorrespondeerd. Mr. Zwart heeft daarbij het volgende aan mr. Hamer meegedeeld:
“Voor de goede orde bevestig ik dat we als uitgangspunt nemen 5 jaar huur, ingaande 1 april 2010 lopende t/m 31 maart 2015. Indien aanmerkelijk later zou worden opgeleverd dan 1 april 2010 (bijvoorbeeld pas in december 2010) dan verschuift uiteraard de 5 jaar periode. Maar indien bijvoorbeeld op 1 mei of 1 juni 2010 zou worden opgeleverd, zou de overeenkomst blijven lopen t/m 31 maart 2015 (…). Wij bespraken dat partijen daar wel uit zullen komen. Gezien het voorgaande en uw onderstaande e-mail. Ziet de huurovereenkomst er inmiddels conform bijgaand aangepast concept uit. Ervan uitgaande dat dit de definitieve versie is, heb ik de datum in de titel op vandaag gesteld. Voor de goede orde verzoek ik u te bevestigen dat uw cliënt akkoord is met de inhoud van deze overeenkomst en dat deze aan het DB (Dagelijks Bestuur, vzr.) kan worden voorgelegd.”
Mr. Hamer heeft daarop als volgt geantwoord: “Deze versie (3) is accoord.”
De bij die e-mail gevoegde huurovereenkomst, die slechts ziet op een klein gedeelte van het in de overeenkomst van 8 november 1994 vermelde terrein, vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Artikel 1 Huurobject
Verhuurder verhuurt aan huurder, (…), een waterperceel met steigers, gelegen aan IJsbaanpad 90-DE WINDHOEK te Amsterdam, (…), geregistreerd in het kadaster onder gemeente Amsterdam, sectie AB, nummer 1245, (gedeeltelijk) met een oppervlakte van 1854,4 m²
(…)
Artikel 11 Bijzondere bepalingen
(…)
5. Deze overeenkomst wordt aangegaan onder de opschortende voorwaarden dat verhuurder (i) de benodigde vergunningen en ontheffingen en (ii) de benodigde financiering verkrijgt voor de sanerings- en baggerwerkzaamheden en de aanleg van de steigers. Daarnaast wordt deze huurovereenkomst aangegaan onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring van het Dagelijks Bestuur.”
2.10. In een brief van 19 februari 2010 heeft de Gemeente, in reactie op het door [eiser] tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan Groengebied Schinkel ingediende beroep, het volgende, voor zover hier van belang, aan de Afdeling meegedeeld:
“Inmiddels zijn de onderhandelingen zo vergevorderd dat met appellant ([eiser], vzr.) in principe overeenstemming is bereikt over de voorwaarden van de huur, onder voorbehoud van goedkeuring van het DB. Ook is het voorbehoud gemaakt dat het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is en dat daardoor nog niet definitief vaststaat of er wel een jachthaven kan komen.”
2.11. Bij uitspraak van 2 juni 2010 heeft de Afdeling het plandeel van het bestemmingsplan Groengebied Schinkel met de bestemming “Water” ter plaatse van de aanduiding “Wijzigingsgebied 1” vernietigd en aan dit gedeelte van het plandeel de goedkeuring onthouden. De Afdeling heeft daartoe het volgende overwogen:
“De kwestie omtrent de bestemming van de jachthaven en het werfje van [eiser] speelt al geruime tijd, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2003 (…). Naar aanleiding van voormelde uitspraak zijn [eiser] en het stadsdeelbestuur met elkaar in overleg getreden om te komen tot een inpassing van de jachthaven van [eiser] in het gebied. In het ontwerpbestemmingsplan is vervolgens de aanduiding “jachthaven”opgenomen, maar bij de vaststelling van het bestemmingsplan is deze gewijzigd in de aanduiding “Wijzigingsgebied 1”. De stadsdeelraad heeft niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de vaststelling van het plan nog zoveel onduidelijkheid bestond over de jachthaven, dat deze niet, bijvoorbeeld met een globale bestemming, als zodanig in het bestemmingsplan had kunnen worden opgenomen. Naar het oordeel van de Afdeling lag dit meer in de rede, nu de onderhandelingen nadrukkelijk waren gericht op het inpassen van de jachthaven in het gebied en al uit voornoemde uitspraak van de Afdeling volgt dat [eiser] bereid was de jachthaven volledig openbaar toegankelijk te maken en zijn bedrijfsvoering aan te passen, zodat er van moest worden uitgegaan dat ook daadwerkelijk overeenstemming zou worden bereikt. Niet is weersproken dat inderdaad al in december 2008 over de contouren overeenstemming is bereikt. Gelet hierop heeft het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de stadsdeelraad niet anders kon dan het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid en dat het als zodanig bestemmen van de jachthaven prematuur zou zijn. Voorts acht de Afdeling van belang dat [eiser] door bovengenoemde gang van zaken al langdurig in een onzekere situatie omtrent zijn onderneming verkeert. Niet is gebleken dat het college daarmee rekening heeft gehouden.”
2.12. In een e-mail van 5 april 2011 heeft [projectleider Openbare Ruimte], voormeld, aan mr. Hamer meegedeeld dat er op bestuurlijk niveau nog geen beslissing is genomen over de aard en de omvang van de financiële heroverweging in het stadsdeel en dat nog geen uitsluitsel kan worden gegeven over de vervolgprocedure met betrekking tot de jachthaven.
2.13. Bij brief van 19 december 2011 heeft mr. Evers, namens de Gemeente, het volgende aan [eiser] meegedeeld:
“Thans moet ik u mededelen dat het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Zuid in zijn vergadering van 6 december jl. heeft besloten geen goedkeuring te verlenen aan de concept huurovereenkomst ter zake een nieuwe jachthaven, zulks vanwege het ontbreken van dekkende financiering voor de inrichting van die nieuwe jachthaven. Het voorgaande betekent tevens dat er voor de gemeente geen aanleiding meer is het voortgezet gebruik van de huidige locatie te gedogen in afwachting van een eventuele verhuizing nar de destijds beoogde nieuwe locatie.
(…)
Cliënte realiseert zich dat uw cliënten na de in zomer van 2009 gevoerde onderhandelingen lange tijd in onzekerheid hebben verkeerd. Hoewel altijd zeer nadrukkelijk het voorbehoud van bestuurlijke goedkeuring is gemaakt, uw cliënten toen die goedkeuring niet kort nadien werd verleend eens te meer doordrongen moesten zijn van de noodzaak dat die goedkeuring alsnog zou worden verleend en zij naarmate die goedkeuring langer uitbleef steeds meer rekening moesten houden met een voor hen negatieve uitkomst van de besluitvorming, is de gemeente in het kader van de zorgvuldigheid bereid geen aanspraak te maken op directe ontruiming van de huidige locatie (…) is cliënte bereid uitstel voor de ontruiming te verlenen tot
1 april 2012. ”
2.14. Bij brief van 2 januari 2012 heeft mr. Hamer de Gemeente verzocht om opnieuw met [eiser] in overleg te treden.
2.15. Bij brief van 25 januari 2012 heeft mr. Evers aan mr. Hamer meegedeeld dat zij naar aanleiding van de brief van 2 januari 2012 overleg heeft gehad met de Gemeente maar dat de Gemeente haar standpunt handhaaft dat de nieuwe huurovereenkomst niet wordt aangegaan bij gebreke van de benodigde vergunningen/ontheffingen, financiering en het ontbreken van de goedkeuring van het dagelijks bestuur. [eiser] is daarbij gesommeerd om het perceel land en water dat werd gehuurd onder de per 1 januari 2009 beëindigde huurovereenkomst uiterlijk op 31 maart 2012 te ontruimen.
3. Het geschil in conventie
3.1. [eiser] vordert samengevat -:
1. aan de Gemeente het bevel te geven tot hervatting van het contractsoverleg en tot algehele afronding en goedkeuring,
2. de Gemeente te verbieden om in afwachting van een onherroepelijke partiële planherziening en de afronding van de nieuwe huurovereenkomst over te gaan tot ontruiming.
Een en ander met veroordeling van de Gemeente in de kosten van dit geding.
3.2. [eiser] stelt daartoe samengevat dat de Gemeente door thans ontruiming aan te zeggen per 1 april 2012, het bij hem gewekte en gerechtvaardigde vertrouwen schendt. Gezien de zeer specifieke feiten en omstandigheden in de relatie tussen partijen was en is de Gemeente niet in de positie om de contractsvorming af te breken, terwijl deze na akkoord op alle essentialia van de nieuwe overeenkomst al geruime tijd in het stadium van uitsluitend de formele afronding verkeert, aldus [eiser]. Hij stelt daarom een gerechtvaardigd vertrouwen te hebben gehad in de totstandkoming van de nieuwe overeenkomst. Het beroep van de Gemeente op het voorbehoud van financiering en planologische toestemming kan haar niet baten. De vervulling van de planologische voorwaarde heeft de Gemeente zelf in de hand. Zij heeft daarbij gekozen voor een wijzigingsbevoegdheid met nieuwe procedurele complicaties. Bij het inroepen van het financieringsvoorbehoud wordt bovendien ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen de kosten van het reeds lang lopende herinrichtingproject Schinkeleilanden en de kosten van de verplaatsing en herinrichting van de jachthaven. Laatstgenoemde kosten bedragen een gering onderdeel daarvan. [eiser] heeft in verband daarmee meegedeeld van de door de Gemeente in de jachthaven te verrichten investeringen af te zien, maar de Gemeente heeft daarop niet gereageerd. De handelwijze van de Gemeente is daarmee in strijd met de redelijkheid en billijkheid die heeft te gelden in de precontractuele verhoudingen tussen partijen alsmede handelt de Gemeente aldus in strijd met het gedurende lange tijd en consistent gewekte en gerechtvaardigde vertrouwen. De ontruimingsaanzegging dreigt bovendien grote bedrijfsschade te veroorzaken, aldus [eiser].
3.3. De Gemeente voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. De Gemeente vordert samengevat - [eiser] te veroordelen om het perceel grond en water gelegen aan het Olympiakanaal en aan de Schinkel te Amsterdam uiterlijk op 31 maart 2012 geheel ontruimd aan haar op te leveren, met veroordeling van [eiser] in de kosten van dit geding.
4.2. De Gemeente stelt daartoe, samengevat, dat de huurovereenkomst voor het door [eiser] gehuurde terrein op 1 januari 2009 is geëindigd en dat de maximale termijn van ontruimingsbescherming op 31 december 2011 is geëindigd. Sinds 1 januari 2012 maakt [eiser] dus zonder recht of titel gebruik van dat terrein. De Gemeente stelt dat zij gedurende de periode dat het terrein aan [eiser] was verhuurd, de herinrichting daarvan heeft uitgesteld, maar inmiddels wil zij daarmee toch echt aan de slag. De gelden voor de werkzaamheden zijn beschikbaar en komen uit het bij het Ontwikkelingsbedrijf Amsterdam beschikbare subsidiebudget voor saneringswerkzaamheden en uit het budget voor de noodzakelijke watercompensatie voor de Zuidas.
4.3. [eiser] voert verweer, waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.
5. De beoordeling in conventie en reconventie
5.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) - waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5.2. De vorderingen in conventie en reconventie zullen hierna gezamenlijk worden besproken.
5.3. [eiser] vordert in conventie dat de Gemeente wordt bevolen om het overleg over de voor de jachthaven te sluiten huurovereenkomst te hervatten. Bij de beoordeling van die vordering wordt voorop gesteld dat bij afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen.
5.4. Het verweer van de Gemeente komt er op neer dat van afgebroken onderhandelingen geen sprake is. Partijen hebben in juli 2009 over een aantal opschortende voorwaarden overeenstemming bereikt. Die opschortende voorwaarden zijn niet vervuld. Er is geen nieuw bestemmingsplan op grond waarvan de benodigde vergunningen en ontheffingen voor de aanleg van de nieuwe jachthaven kunnen worden verkregen, er is geen financiering voor de sanerings- en baggerwerkzaamheden die zouden moeten plaatsvinden in het te verhuren waterperceel noch voor de aanleg van de steigers en er is geen goedkeuring van het dagelijks bestuur. Zij stelt daarom niet te kunnen worden verplicht om met [eiser] een huurovereenkomst aan te gaan.
5.5. De voorzieningenrechter overweegt dat op zich aan de Gemeente kan worden toegegeven dat partijen in juli 2009 overeenstemming hebben bereikt over de voorwaarden waaronder een nieuwe huurovereenkomst zou worden aangegaan en dat thans (nog) niet aan die opschortende voorwaarden is voldaan. Anders dan door de Gemeente is aangevoerd betekent dit evenwel nog niet dat zij daarom thans niet gehouden kunnen worden om met [eiser] door te onderhandelen over een nieuw te sluiten huurovereenkomst. Uit het ter terechtzitting verhandelde begrijpt de voorzieningenrechter dat de beslissing van de Gemeente om thans geheel af te zien van een huurovereenkomst met [eiser], met name gelegen is in onvoorziene omstandigheden van financiële aard. Het ontbreekt de Gemeente, zoals ter terechtzitting van de zijde van de Gemeente aangevoerd, thans aan mankracht en financiële middelen om de planvorming met betrekking tot en de realisatie van een nieuwe jachthaven op te kunnen pakken. Daarnaast stelt zij geen geld (meer) te hebben voor de werkzaamheden die zij zou moeten verrichten in het kader van de realisatie van een nieuwe jachthaven, zoals het ter plaatse baggeren en afvoeren van vervuild slib. Naar voorlopig oordeel verliest de Gemeente daarbij evenwel uit het oog dat partijen in het onderhavige geval zeer langdurig, van ongeveer 9 maart 2004 (zie 2.4) tot 2 juli 2009 (zie 2.9), hebben onderhandeld over een nieuw te sluiten huurovereenkomst voor de jachthaven. Van de zijde van de Gemeente is daarbij meegedeeld dat zij zich zal inspannen om de jachthaven in het bestemmingsplan in te passen en dat zij ervan uitgaat dat er tussen haar en [eiser] een nieuwe huurovereenkomst tot stand komt. Uit de brief van 29 september 2008 kan bovendien worden opgemaakt, gelet op het zinsgedeelte “Naar aanleiding van deze bespreking is er overleg geweest met de wethouder waarna het besluit is genomen in het Dagelijks Bestuur.” dat het dagelijks bestuur, het orgaan dat uiteindelijk de goedkeuring aan de met [eiser] te sluiten huurovereenkomst dient te geven, op de achtergrond nauw betrokken is geweest bij de met [eiser] gevoerde onderhandelingen en dat daaraan goedkeuring is gevraagd voor de door [eiser] bij de onderhandelingen gestelde eisen. Aangenomen mag worden dat de Gemeente, althans het dagelijks bestuur van het stadsdeel, daarbij ook steeds de financiële gevolgen van de bij de onderhandelingen genomen beslissingen in ogenschouw heeft genomen. Geoordeeld wordt dat de Gemeente onder meer met de aan [eiser] gemelde terugkoppeling aan het dagelijks bestuur, bij [eiser] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat een overeenkomst tot stand zou komen. In het licht van voormelde verloop van de onderhandelingen, het daarbij door de Gemeente bij [eiser] gewekte vertrouwen en het belang van [eiser] om de huidige jachthaven gedeeltelijk te kunnen voortzetten, kan de gemeente thans niet volstaan met een beroep op de opschortende voorwaarden en het standpunt innemen dat de huurovereenkomst daarmee van de baan is. De onvoorziene omstandigheid dat de Gemeente thans grote financiële problemen heeft brengt met zich dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de Gemeente verwacht mag worden dat zij in redelijkheid onderzoekt welke mogelijkheden er zijn om tot een andere huurovereenkomst te komen, dat zij die mogelijkheden voorlegt aan [eiser] en met hem tot een oplossing tracht te komen, mede gelet op het door [eiser] gedane aanbod om een deel van de kosten voor zijn rekening te nemen. Dat de Gemeente zich thans kennelijk beroept op het feit dat de opschortende voorwaarden niet in vervulling kunnen gaan komt voorshands onaanvaardbaar voor, te meer nu het aan omstandigheden aan de zijde van de Gemeente is te wijten dat het tot bijna 2½ jaar na het bereiken van het in juli 2009 bereikte akkoord heeft geduurd voordat door het dagelijks bestuur een beslissing ten aanzien van de huurovereenkomst is genomen. Daarbij is mede van belang, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2010, dat ook het door de Gemeente gestelde ontbreken van een nieuw bestemmingplan aan onjuiste planologische beslissingen van de Gemeente is te wijten. Van de Gemeente mag daarom worden verwacht dat zij ook op dit punt een oplossing zoekt.
5.6. De slotsom van het voorgaande is dat de vordering in conventie van [eiser] om de Gemeente te veroordelen om door te onderhandelen over de te sluiten huurovereenkomst zal worden toegewezen. Van de Gemeente mag worden verwacht dat zij daarbij onderzoekt en met [eiser] bespreekt binnen welke scenario’s toch een huurovereenkomst gerealiseerd zou kunnen worden. De in dat verband tevens gevorderde afronding en goedkeuring zal evenwel worden afgewezen. Partijen zullen eerst dienen te onderzoeken wat binnen de gewijzigde financiële situatie van de Gemeente in redelijkheid tot de mogelijkheden behoort.
5.7. Uit het voorgaande volgt tevens dat het in conventie gevorderde verbod om tot ontruiming over te gaan toewijsbaar is, zij het uitsluitend voor het watergedeelte van de jachthaven nu [eiser] ter terechtzitting heeft meegedeeld bereid te zijn het landgedeelte op te leveren. De vordering in reconventie tot ontruiming zal daarom in zoverre worden toegewezen. [eiser] zal ondermeer het hek dat thans als afscheiding van het terrein dient, dienen te verwijderen. In dat kader wordt nog overwogen dat ter terechtzitting is gebleken dat [eiser] een tweetal stacaravans op het terrein heeft staan, waarvan er één als toiletgroep en een als werkplaats wordt gebruikt. Nu die voorzieningen in een tweetal woonboten zijn voorzien op het gedeelte van de jachthaven waar de nieuwe huurovereenkomst op ziet en aannemelijk is dat die voorzieningen voor de exploitatie van het resterende deel van de jachthaven noodzakelijk zijn, komt het redelijk voor dat [eiser] deze stacaravans in afwachting van de nadere onderhandelingen over de nieuwe huurovereenkomst mag laten staan. De in reconventie toe te wijzen ontruiming ziet derhalve niet op deze twee stacaravans.
5.8. Nu partijen zowel in conventie als reconventie slechts gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld, wordt daarin aanleiding gezien om de proceskosten op na te melden wijze te compenseren.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
6.1. veroordeelt de Gemeente om het overleg met [eiser] over een nieuwe huurovereenkomst voor het waterperceel met steigers gelegen aan het IJsbaanpad 90-De Windhoek te Amsterdam, kadastraal bekend gemeente Amsterdam, sectie AB, nummer 1245 te hervatten,
6.2. verbiedt de gemeente om in afwachting van de verdere onderhandelingen over een nieuwe huurovereenkomst met [eiser] tot ontruiming van het perceel water gelegen aan het Olympiakanaal en aan de Schinkel, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie AB, nrs 1245 en 1246, beide gedeeltelijk, over te gaan,
6.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4. compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt,
6.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6. veroordeelt [eiser] om na de betekening van dit vonnis uiterlijk op
31 maart 2012 het perceel grond gelegen aan het Olympiakanaal en aan de Schinkel, kadastraal bekend als gemeente Amsterdam, sectie AB, nrs 1245 en 1246, beide gedeeltelijk, ontruimd, met medeneming van al het zijne en de zijnen, aan de Gemeente op te leveren, met inachtneming van het hiervoor onder 5.7 overwogene,
6.7. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8. compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt,
6.9. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2012.?