ECLI:NL:RBAMS:2012:BV8488

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
497053 - HA ZA 11-2328
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van notaris bij het passeren van een hypotheekakte op basis van volmacht

In deze zaak vorderde eiseres [A] notaris [B] aansprakelijk te stellen voor schade die zij zou hebben geleden door het passeren van een hypotheekakte waarbij haar zoon [C] als gevolmachtigde optrad. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat notaris [B] op basis van de notariële volmacht in beginsel mocht aannemen dat [C] bevoegd was om [A] te vertegenwoordigen. Echter, de rechtbank stelde vast dat er omstandigheden waren die notaris [B] hadden moeten doen twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [C]. De rechtbank concludeerde dat notaris [B] niet voldoende had geverifieerd of de transactie in overeenstemming was met de wensen van [A]. Dit leidde tot de conclusie dat notaris [B] zijn zorgplicht had geschonden door de gelden niet aan [A] uit te keren, maar aan [C] en [F]. De rechtbank oordeelde dat notaris [B] aansprakelijk was voor de schade die [A] had geleden als gevolg van zijn handelen. De zaak werd aangehouden voor verdere beoordeling van de schade.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 497053 / HA ZA 11-2328
Vonnis van 7 maart 2012
in de zaak van:
[A],
wonende te [plaats],
advocaat mr. S.J. van Susante,
eiseres,
tegen:
MR. [B],
kantoorhoudende te Amsterdam,
advocaat mr. L.H. Rammeloo,
gedaagde.
Partijen worden hierna [A] en notaris [B] genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- dagvaarding met producties;
- conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 2 november 2011;
- het proces-verbaal van comparitie van 23 januari 2012 en de daarin genoemde processtukken en/of proceshandelingen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A], geboren op [1945], was eigenaresse van de woning aan de [adres] te [plaats]. Die woning werd door haar bewoond en was belast met een recht van eerste hypothecaire inschrijving wegens een geldlening van € 40.898,-- en met een tweede hypothecaire inschrijving wegens een geldlening van € 45.579,58. De geldlening van € 40.898,-- hield verband met de financiering van de woning van [A]. De geldlening van € 45.579,58 hield verband met een geldlening die [A] is aangegaan ten einde met die gelden een geldlening te kunnen verstrekken aan haar zoon, [C] (hierna: [C]).
2.2. [A] heeft op 26 januari 2007 ten overstaan van mr. [D], kandidaat-notaris, als waarnemer van mr. [E], notaris te Tiel, een notariële akte ondertekend waarbij zij [C] heeft aangesteld tot haar algemeen gevolmachtigde.
2.3. [C] heeft op naam van [A] een hypothecaire geldlening gesloten bij De Goudse Verzekeringen/Hypinvest B.V van € 315.000,=. Deze geldlening kwam tot stand door tussenkomst van een hypotheekadviseur, [F] (hierna: [F]). Met het geleende bedrag werden onder meer de geldleningen waarvoor het eerste en tweede hypotheekrecht op de woning van [A] was gevestigd, afgelost. De akte waarmee een (nieuw) recht van eerste hypotheek op de woning van [A] ten behoeve van De Goudse Verzekeringen/Hypinvest B.V. werd gevestigd, is op 9 februari 2007 ten overstaan van notaris [B] door [C], gebruik makend van de aan hem verleende algehele volmacht van 26 januari 2007, namens [A] ondertekend.
2.4. Notaris [B] heeft het door De Goudse Verzekeringen/Hypinvest B.V. aan [A] geleende bedrag, dat hij onder zich kreeg, als volgt uitbetaald:
€ 6.000,= aan [A]
€ 3.150,= afsluitprovisie
€ 86.477,58 aflossing hypotheken Rabobank en SNS
€ 1.140,20 notariële en overige kosten in verband met hypotheekakte
€ 60,= kosten telefonische overboeking
€ 121.021,72 aan [C]
€ 50.000,= aan Cool Force Airco, een onderneming van [C]
€ 10.000,= aan [F]
€ 10.000,= aan [F]
€ 23.853,80 aan [F] Consultancy
€ 2.146,20 declaratie notaris [B]
€ 1.150,50 declaratie notaris [B]
2.5 [C] heeft gedurende een korte periode, begin 2007, de financiële verplichtingen uit hoofde van de hypothecaire geldlening van De Goudse Verzekeringen/ Hypinvest B.V. voldaan. [A] ontving echter een aanmaning d.d. 23 juli 2007, inhoudende dat ondanks eerdere aanmaning en telefonische contacten met haar zoon ([C]) nog altijd een betalingsachterstand op de geldlening bestond en dat indien geen gehoor werd gegeven aan de aanmaning om die achterstand in te lossen tot opeising van de lening zou worden overgegaan.
2.6 Omdat [A] niet in staat was aan de verplichtingen jegens De Goudse Verzekeringen/Hypinvest B.V. uit hoofde van de geldlening te voldoen, is de woning door [A] onderhands verkocht. Met de verkoopopbrengst is de hypothecaire lening afgelost. [A] bewoont thans een huurwoning.
2.7. [A] heeft [C] gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem. Zij heeft in die procedure – kort gezegd – gesteld dat [C] misbruik heeft gemaakt van de aan hem verleende volmacht en buiten medeweten van [A], op haar naam, een geldlening is aangegaan waarbij haar woning werd belast met een hypothecaire inschrijving en zich de geleende gelden vervolgens heeft toegeëigend. [C] is door de rechtbank te Arnhem bij verstek veroordeeld tot betaling aan [A] van € 366.463,72 te vermeerderen met rente en kosten. [C] is door de rechtbank te Arnhem niet-ontvankelijk verklaard in het verzet dat hij tegen het verstekvonnis instelde. [A] heeft na aftrek van kosten een bedrag van € 64.144,75 op [C] weten te verhalen.
3. Het geschil
3.1. [A] vordert notaris [B] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te veroordelen aan [A] te betalen € 318.603,69 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2010, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
II. te veroordelen aan [A] te betalen € 15.817,14 + p.m., te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der alghele voldoening;
III. notaris [B] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2. [A] stelt – zakelijk weergegeven – het volgende. Zij heeft [C] op enig moment aangesproken op zijn verplichting jegens haar om de hem verstrekte geldlening van circa € 45.000,-- terug te betalen in verband waarmee zij een tweede hypotheek op haar huis had gevestigd. [C] verklaarde zich daartoe bereid en heeft [A] toen een aantal documenten ter ondertekening voorgelegd. Daarmee, althans zo spiegelde [C] haar voor, zou zijn schuld aan haar worden afgelost en zou tevens herfinanciering van de bestaande hypothecaire geldleningen tegen gunstiger voorwaarden plaatsvinden. [A] heeft niet bemerkt dat [C] haar een nieuwe hypothecaire geldlening liet aangaan van maar liefst € 315.000,=. Notaris [B] is ernstig nalatig geweest in zijn handelen en zorgplicht jegens [A]. Hij heeft meerdere beroepsfouten gemaakt. Notaris [B] heeft op verzoek van [C], die gebruik maakte van de notariële volmacht, het op naam van [A] geleende bedrag van € 315.000,=, zonder verificatie bij [A], vrijwel geheel overgemaakt naar bankrekeningnummers van [C] en [F] of bedrijven waaraan zij gelieerd waren. Notaris [B] heeft geen vragen gesteld over het feit dat [A] – destijds 62 jaar oud – haar woning, die min of meer vrij was van hypotheek, met een nieuwe hypotheek zou belasten terwijl de geleende gelden vervolgens aan anderen dan [A] zelf werden uitgekeerd. Daarbij werd notaris [B] door [C] en [F] uitdrukkelijk geïnstrueerd vooral geen contact op te nemen met [A] nu [C] haar gevolmachtigde was. Notaris [B] had op grond van deze ongebruikelijke gang van zaken bij [A] dienen te verifiëren of de transactie conform haar wensen was en binnen de reikwijdte van de volmacht viel. Notaris [B] is op grond van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad aansprakelijk voor de door [A] geleden schade. Aldus – steeds – [A].
3.3. Notaris [B] heeft verweer gevoerd.
4. De beoordeling
4.1. Notaris [B] voert aan dat hij op 12 februari 2007 een afschrift van de hypotheekakte en de definitieve nota van afrekening aan [F] heeft toegezonden, uitdrukkelijk “bestemd voor [A]”. Verder heeft notaris [B] in februari 2007
€ 6.000,= aan [A] overgemaakt. Notaris [B] heeft na het verzoek daartoe van [A] de hypotheekakte en de nota van afrekening op 4 oktober 2007 ook rechtstreeks aan haar toegezonden en op 22 januari 2008 ook een lijst van betalingen. Nadien is regelmatig gecorrespondeerd met de raadsman van [A]. Notaris [B] heeft in die periode vragen van de raadsman van [A] beantwoord en getracht te bemiddelen tussen [A] en [C]. Uit de ontvangst van € 6.000,=, de hypotheekakte en de nota van afrekening heeft [A] direct de handelwijze van de notaris, waarop haar verwijten thans zien, kunnen opmaken. [A] heeft notaris [B] desondanks pas op 12 september 2008 aansprakelijk gesteld. [A] heeft niet tijdig geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW en haar vordering dient om die reden te worden afgewezen, aldus notaris [B].
4.2. Partijen nemen – terecht – tot uitgangspunt dat artikel 6:89 BW ook geldt voor gebreken bij de diensten en werkzaamheden verricht door een notaris. Artikel 6:89 BW strekt tot bescherming van de belangen van notaris [B]. Of [A] al dan niet met bekwame spoed als bedoeld in artikel 6:89 BW heeft gehandeld wordt dan ook in belangrijke mate bepaald door de vraag of, en zo ja in hoeverre en op welke wijze de belangen van notaris [B] daadwerkelijk zijn geschaad doordat [A] pas op 12 september 2008 heeft geklaagd. Notaris [B] heeft zijn beroep op artikel 6:89 BW op dat punt niet onderbouwd. Hij heeft namelijk in het geheel geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat hij in enig belang is getroffen doordat [A], hoewel daartoe in staat, niet eerder klachten over de door hem verrichte diensten en werkzaamheden heeft geuit. Om die reden faalt het beroep van notaris [B] op artikel 6:89 BW.
4.3. Notaris [B] heeft in het kader van de hem verleende opdracht een hypotheekakte gepasseerd waarbij [A] (vertegenwoordigd door [C]) en Hypinvest B.V. partij waren. Verder heeft notaris [B] in het kader van zijn opdracht de gelden die [A] bij Hypinvest B.V. onder hypothecair verband leende en die hij onder zich kreeg, uitbetaald op de wijze zoals hiervoor in 2.4. is weergegeven. Bij beoordeling van de vraag of notaris [B] schadeplichtig jegens [A] heeft gehandeld, geldt als maatstaf of notaris [B] in zijn hoedanigheid van notaris bij uitvoering van zijn opdracht heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan, hetgeen afhankelijk is van de omstandigheden van het geval.
4.4. Notaris [B] mocht in beginsel op grond van de notariële volmacht ervan uitgaan dat [C] bevoegd was [A] te vertegenwoordigen bij het verrichten van de in de hypotheek akte opgenomen rechtshandelingen en de handelingen die strekten tot uitvoering daarvan. Die (rechts)handelingen vielen, gelet op de tekst van de notariële volmacht, binnen de reikwijdte daarvan. De vraag is echter of sprake was van feiten of omstandigheden die voor notaris [B], gelet op de in 4.3. weergegeven maatstaf, aanleiding hadden dienen te zijn redelijkerwijs twijfel te hebben aan de vertegenwoordigingsbevoegd van [C] tot het namens [A] verrichten van de hiervoor omschreven (rechts)handelingen. Ten aanzien van die feiten of omstandigheden geldt het volgende.
4.5. Notaris [B] droeg bij uitvoering van de opdracht geen kennis van de aanvraag van een offerte voor het verkrijgen van een hypothecaire geldlening bij De Goudse Verzekeringen/Hypinvest B.V. door middel van een zogenoemd hypotheekaanvraagformulier. Evenmin droeg hij kennis van de gegevens die daarbij aan De Goudse Verzekeringen/Hypinvest B.V. zijn verstrekt en de opdracht tot taxatie van de woning van [A] ten behoeve van De Goudse Verzekeringen/Hypinvest B.V. Notaris [B] heeft immers bij de comparitie van partijen onweersproken verklaard dat hij ten tijde van het verlijden van de hypotheekakte uitsluitend beschikte over de offerte van De Goudse Verzekeringen, de door [A] ondertekende acceptatieverklaring van die offerte en de notariële volmacht waarbij [C] door [A] is aangesteld tot haar algemeen gevolmachtigde. Dat volgens [A]:
- op het hypotheekaanvraagformuler is vermeld dat de lening was bedoeld ter bekostiging van een verbouwing van haar woning terwijl uiterst onwaarschijnlijk is dat zij op haar leeftijd haar woning daadwerkelijk voor ruim € 300.000,= wilde laten verbouwen;
- het aanvraagformulier voor een offerte vergezeld ging van vervalste inkomensverklaringen en belastingaangiften;
- de handtekening op de aanvraag tot woningtaxatie een vervalsing van haar handtekening is die op het eerste oog als vervalsing herkenbaar is;
zijn dan ook omstandigheden die – voorzover juist – dus niet bij notaris [B] bekend waren. Reeds daarom hebben die omstandigheden er dan ook niet aan kunnen bijdragen dat notaris [B] aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [C] had moeten twijfelen en zich ter verificatie daarvan tot [A] had moeten wenden. Het daartoe strekkende betoog van [A] kan niet worden gevolgd.
4.6. Notaris [B] heeft aangevoerd dat hij redelijkerwijs niet hoefde te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [C] omdat hij vóór het verlijden van de hypotheekakte rechtstreeks telefonisch contact heeft gehad met [A]. Hij stelt dat hij zich met dit telefonische contact ervan heeft vergewist dat [A] instemde met het feit dat de bestaande hypotheken werden overgesloten en dat hij daarbij vernam dat [A] de met de oversluiting vrijkomende overwaarde van haar huis wilde gebruiken om [C] uit de financiële problemen te helpen, zoals [A] al een keer eerder gedaan. Aldus notaris [B]. Volgens [A] heeft zij notaris [B] in het geheel niet telefonisch gesproken.
4.7. Met betrekking tot het telefoongesprek en de door notaris [B] gestelde inhoud daarvan wordt het volgende overwogen. Notaris [B] heeft bij de comparitie van partijen verklaard dat dit telefonisch contact met [A] bestond uit één kort gesprek van circa één á anderhalve minuut omdat [A] naar zijn kantoor belde om hem mede te delen dat zij niet zou verschijnen en dat haar zoon voor haar zou waarnemen aangezien het ook in zijn belang was. Verder heeft notaris [B] ter comparitie verklaard dat hij in een brief van 15 februari 2008 aan de raadsman van [A] aanvankelijk weliswaar heeft geschreven dat “[hij] gelet op (…) de inhoud van volmacht (…) vóór het passeren geen contact met uw cliënte [heeft gehad]”, maar dat hij zich later op enig moment alsnog is gaan herinneren dat hij [A] toch kort telefonisch heeft gesproken.
4.8. Gelet op hetgeen notaris [B] heeft verklaard met betrekking tot de aanleiding, aard en duur van het telefonisch contact met [A] en hetgeen hij heeft verklaard met betrekking tot zijn brief van 15 februari 2008, erop neerkomend dat hij aanvankelijk geheel was vergeten dat hij enig telefonisch contact met [A] heeft gehad, is niet aannemelijk dat [A] bij dat telefoongesprek (ook) de achtergrond van het aangaan van een hypothecaire geldlening bij De Goudse Verzekeringen/Hypinvest B.V. aan notaris [B] heeft uiteengezet en dat zij notaris [B] heeft verteld dat zij [C] al eens eerder met een geldlening had geholpen. Aan dat telefonisch contact – voor zover dat, gelet op de bewisting van [A], heeft plaatsgevonden – kan dan ook niet het gewicht en de duiding worden gegeven zoals in de conclusie van antwoord is verwoord, namelijk dat notaris [B] zich in dat telefoon gesprek ervan heeft vergewist dat [A] instemde met het feit dat de bestaande hypotheken werden overgesloten en wist dat de met de oversluiting vrijkomende overwaarde van haar huis zou worden gebruikt om [C] uit de financiële problemen te helpen.
4.9. Volgens notaris [B] was er verder geen reden redelijkerwijs te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [C] omdat hem niet alleen in het telefoongesprek met [A] is medegedeeld dat [A] de hypothecaire geldlening bij De Goudse Verzekeringen/Hypinvest B.V. aanging om de twee bestaande hypothecaire geldleningen over te sluiten en om [C] uit financiële problemen te helpen, maar omdat volgens zijn verklaring bij de comparitie van partijen ook [F] hem heeft medegedeeld dat [A] haar zoon ([C]) wilde helpen. Daarmee was volgens notaris [B] in lijn dat de geldlening van De Goudse Verzekeringen/Hypinvst B.V. voor het grootste deel werd uitgekeerd aan [C] en [F], die (een) vordering(en) op [C] had, en niet aan [A]. Ook vanwege hetgeen [F] hem vertelde, hoefde bij notaris [B] geen twijfel te rijzen omtrent de wijze waarop [C] gebruik maakte van de hem verleende volmacht. Aldus notaris [B].
4.10. De informatie die hem, althans volgens zijn stelling, is verstrekt door [F] kan notaris [B] echter niet baten, omdat het informatie betreft afkomstig van [F] en niet van de vertegenwoordigde – [A] – zelf.
4.11. Op grond van het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat notaris [B] in beginsel op grond van de notariële volmacht weliswaar ervan mocht uitgaan dat [C] bevoegd was [A] te vertegenwoordigen bij het verrichten van de in de hypotheekakte opgenomen rechtshandelingen en de handelingen die strekten tot uitvoering daarvan, tenzij er reden was redelijkerwijs te twijfelelen aan die vertegenwoordigingsbevoegdheid, maar dat – anders dan notaris [B] blijkens zijn stellingen heeft gedaan – hij aan het telefoon gesprek met [A] en aan hetgeen hem door [F] werd medegedeeld ten onrechte vertrouwen heeft ontleend voor de wijze waarop [C] van de volmacht gebruik maakte.
4.12. Risico voor de belangen van [A], over wiens belangen notaris [B] diende te waken, ontstond vooral toen notaris [B] op instructie van [C] en/of [F] de geleende gelden niet aan [A] uitkeerde, maar (althans voor het grootste deel) aan [C] en [F] zelf omdat [F] (een) vordering(en) had op [C]. Juist, en niet door [A] bestreden is dat [C] op grond van de hem verleende volmacht óók bevoegd was de geleende gelden namens [A] in ontvangst te nemen. Met dat standpunt gaat notaris [B] er echter aan voorbij dat de geleende gelden niet alleen door [C] in ontvangst genomen werden, maar dat hij wist dat het grootste deel van die geleende gelden niet door [C] zouden worden aangewend ten behoeve van [A], maar ten behoeve van zichzelf, namelijk – althans zo was notaris [B] volgens zijn verklaring ter comparitie door [F] verteld – ter delging van de schulden van [C] waaronder blijkens de aan notaris [B] gegeven instructies zich ook een schuld bevond van [C] aan [F].
4.13. Bij beoordeling van de vraag of bij notaris [B] als redelijk handelend en redelijk bekwaam notaris onder die omstandigheden twijfel had moeten rijzen over het gebruik dat [C] maakte van de hem verleende volmacht, dient niet alleen betrokken te worden dat voor notaris [B] kenbaar was dat [C] en [F] zelf substantieel belang hadden bij de geldlening die [A] aanging en dat [C] de hem verleende volmacht dus ten eigen bate benutte, maar ook en in samenhang met het voorgaande, dat notaris [B] blijkens zijn verklaring ter comparitie evenmin reden zag zich af te vragen op welke rechtsgrond [A] gelden aan [C] ter beschikking stelde en of vastlegging van die rechtsgrond voor [A] noodzakelijk of wenselijk was. Het mag dan zo zijn dat [C] op grond van de volmacht zelfs ook de bevoegdheid toekwam te bepalen aan wie de geleende gelden zouden worden uitbetaald, maar hetgeen notaris [B] verteld en bekend was, namelijk dat [A] een aanzienlijk door haar geleend bedrag aan [C] en [F] ging betalen omdat [A] [C] wilde helpen bij het oplossen van zijn financiële problemen, moet gelet op het belang van [A] in de gegeven omstandigheden voor een redelijk handelend en redelijk bekwaam notaris aanleiding zijn tot het stellen van nadere vragen. Het maakt voor het veilig stellen van de belangen van [A] immers aanzienlijk verschil of zij [C] financieel zou steunen door middel van een geldlening dan wel door middel van een schenking aan hem. Het is de vraag of notaris [B] zich daar van heeft vergewist en op welke wijze. In de stelling van [A] dat notaris [B] ten onrechte zonder enige vorm van verificatie heeft gehandeld, ligt besloten dat notaris [B] volgens haar heeft nagelaten onderzoek te doen naar de rechtsgrond voor het ter beschikking stellen van gelden door [A] aan [C].
4.14. Notaris [B] heeft aangevoerd dat het verwijt dat hij de rechtsgrond voor het ter beschikking stellen van gelden door [A] aan [C] niet heeft onderzocht of vastgelegd niet reeds bij dagvaarding naar voren is gebracht. Omdat dat verwijt in deze zin en zo concreet pas op de comparitie van partijen onderdeel is geworden van het debat en naar het oordeel van de rechtbank relevant is voor beoordeling van het handelen van notaris [B] zal hij, overeenkomstig zijn verzoek daartoe, in de gelegenheid worden gesteld bij akte een standpunt in te nemen ten aanzien van dat verwijt. [A] zal daarop bij antwoordakte kunnen reageren.
4.15. Uitsluitend voor het geval geoordeeld zal worden dat notaris [B] niet heeft gehandeld als redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris, wordt reeds nu het volgende overwogen met betrekking tot hetgeen partijen verder naar hebben gebracht.
4.16. Het beroep van notaris [B] op artikel 6:172 BW faalt. Die bepaling creëert kwalitatieve aansprakelijkheid van een vertegenwoordigde voor een fout die een vertegenwoordiger bij de uitoefening van de hem als zodanig toekomende bevoegdheid jegens een derde begaat. Omdat [C] niet in het kader van een hem toekomende bevoegdheid handelde – hij misbruikte immers de hem verleende volmacht – mist artikel 6:172 BW in dit geval toepassing.
4.17. Bij berekening van haar schade neemt [A] – kort gezegd – tot uitgangspunt dat notaris [B] aansprakelijk is voor hetgeen waartoe [C] door de rechtbank Arnhem is veroordeeld, minus hetgeen zij (netto) op [C] heeft weten te verhalen. Verder is notaris [B] volgens [A] aansprakelijk voor de kosten van een huurwoning die zij voor de periode van één jaar heeft betrokken, welke kosten zij niet had hoeven maken indien zij niet gedwongen was geweest tot verkoop van haar woning over te gaan.
4.18. Notaris [B] is aansprakelijk voor het nadeel dat [A] in haar vermogen lijdt als gevolg van foutief handelen notaris [B]. Bij de vaststelling daarvan dient een vergelijking gemaakt te worden tussen de hypothetische situatie van [A] waarbij foutief handelen van notaris [B] wordt weggedacht en de huidige situatie van [A] met foutief handelen. Het door [A] gehanteerde, hiervoor weergegeven uitgangspunt miskent dat met de door haar van De Goudse Verzekeringen/Hypinvest geleende gelden twee anderen schulden van haar tot een gezamenlijk beloop van € 86.477,58 zijn afgelost en dat zij daarnaast uit de afrekening € 6.000,= heeft ontvangen. [A] heeft in zoverre geen nadeel in haar vermogen geleden als gevolg van het feit dat zij een hypothecaire geldlening sloot die niet zou zijn gesloten indien notaris [B] had gehandeld overeenkomstig hetgeen van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris mag worden verwacht
4.19. Het door [A] gevorderde bedrag van € 10.492,50 aan huurlasten over de periode van één jaar voor een woning die zij niet zou hebben gehuurd indien zij niet gedwongen was geweest haar eigen woning onderhands te verkopen, is evenmin toewijsbaar. Tegenover het verweer van notaris [B] is niet gesteld of gebleken dat die huurlasten € 10.492,50 hoger zijn dan de kosten die [A] had moeten dragen voor bewoning van haar eigen woning en dat zij als gevolg van het handelen van notaris [B] dus tot dat bedrag nadeel in haar vermogen heeft geleden.
4.20. Iedere verdere beslissing omtrent de omvang van de door [A] geleden schade wordt aangehouden.
4.21. Het beroep van notaris [B] op vermindering van een eventuele verplichting tot vergoeding van de schade wegens eigen schuld van [A] wordt verworpen. [A] heeft weliswaar een zeer ruim geformuleerde algehele volmacht aan [C] verstrekt.Verder heeft zij geen kennis genomen van de inhoud van documenten die [C] haar in het kader van de aanvraag voor een hypothecaire geldlening ter ondertekening heeft voorgelegd. Notaris [B] heeft echter geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat [A] daarbij verwijt treft omdat zij niet het vertrouwen in [C] mocht hebben dat zij als moeder in haar zoon stelde. De mate waarin [A] verwijt treft voor het ontstaan van de schade weegt dan ook niet op tegen het verwijt dat notaris [B] valt te maken voor het ontstaan van schade als gevolg van de wijze waarop hij als notaris uitvoering heeft gegeven aan de hem verleende opdracht.
4.22. Nogmaals: hetgeen hiervoor in 4.16 tot en met 4.21 is overwogen, geldt uitsluitend voor het geval geoordeeld zal worden dat notaris [B] niet heeft gehandeld als redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. verwijst de zaak naar de rol van 4 april 2012 voor het nemen van een akte aan de zijde van notaris [B], waarna [A] gelegenheid zal worden gegeven tot het nemen van een antwoordakte;
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2012.?