RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/6030 GEMWT (verzoek om voorlopige voorziening)
AWB 12/424 GEMWT (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], h.o.d.n. Feedback Budget,
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. F.J. Jacobs,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigden mr. A. Buijs en E. Koomen.
Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende beroep tegen het besluit van verweerder van 10 november 2011.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 februari 2012.
Verzoeker en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde.
1.1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
1.2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de voorzieningenrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De feiten en omstandigheden in de hoofdzaak vergen naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen nader onderzoek, zodat de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik zal maken.
2. feiten en omstandigheden
2.1. In juni 2010 is verzoeker een onderneming gestart met de handelsnaam Feedback Budget.
2.2. Bij besluit van 19 april 2011 (het primaire besluit 1) heeft verweerder per direct gelast de exploitatie te staken van een escortbedrijf, waarbij wordt bemiddeld in escortdames, vanuit het perceel Nieuwezijds Voorburgwal 21 te Amsterdam, onder straffe van een dwangsom van € 15.000,-.
2.3. Bij het besluit van 10 juni 2011 (het primaire besluit 2) heeft verweerder besloten om de verbeurde dwangsom in te vorderen wegens het nog steeds exploiteren van een escortbedrijf.
2.4. Bij besluit van 10 november 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
2.5. Verzoeker heeft het bestreden besluit in beroep bestreden en tevens om een voorlopige voorziening verzocht.
3.1. Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet, in verbinding met artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft het gemeentebestuur de bevoegdheid met bestuursdwang op te treden tegen hetgeen in strijd met, bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichting is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
3.2. Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen in de plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
3.3. Op grond van artikel 3.37, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam (hierna: de APV) is het verboden om zonder vergunning van de burgemeester een escortbedrijf te exploiteren.
4. inhoudelijke beoordeling
4.1. Verzoeker betwist dat hij een escortbedrijf exploiteert en heeft gesteld dat hij slechts een relatiebemiddelingsbureau heeft.
4.2. Verweerder heeft aan zijn stelling dat verzoeker een escortbedrijf exploiteert verschillende documenten ten grondslag gelegd.
Primair baseert verweerder zich op een eigen verklaring van verzoeker, zoals opgenomen in proces-verbaal van aangifte van diefstal op het adres Nieuwezijds Voorburgwal 21 te Amsterdam van 30 maart 2011. Verzoeker heeft daarbij verklaard: “ (…) Ik ben eigenaar van een eenmanszaak, een escortservice, gevestigd op hiervoor vermeld adres. Ik heb voor mij werken: vijf chauffeurs, drie telefonistes en vijftien meisjes die ook voor andere bedrijven werken. Mijn bedrijf voert diverse namen, zoals, Dutch Escorts, Amsterdam Escorts, Discreet Escorts. (…) Ik zet om en nabij € 4.000,- á € 5.000,- per week om en dit bedrijf ben ik begonnen in juni 2009. (…)”.
4.3. De voorzieningrechter ziet geen aanleiding te concluderen dat verweerder niet uit mocht gaan van de verklaring van verzoeker in dit proces-verbaal. In principe wordt van de juistheid van de processen-verbaal, die op ambtseed of -belofte zijn opgemaakt, uitgegaan, behoudens tegenbewijs. Zulk tegenbewijs heeft verzoeker niet geleverd.
4.4. Voorts heeft verweerder gewezen op de websites die verzoeker exploiteert. In het bestreden besluit heeft verweerder de websites www.budget-escorts.nl en www.escortamsterdam.nl genoemd. Uit de door verweerder overgelegde printscreens van de website www.sidn.nl ‘Whois’ van 26 april 2011 blijkt dat verzoeker op dat moment de houder was van deze domeinnamen. Mede gezien de printscreens van websites zelf heeft verweerder hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat verzoeker deze websites gebruikt in het kader van de exploitatie van zijn escortbedrijf.
4.5. De voorzieningenrechter geeft verzoeker gelijk wanneer hij stelt dat verweerder niet altijd even zorgvuldig omgaat met de precieze vermelding van namen van de websites. In het primaire besluit heeft verweerder de website www.budgetescorts.nl genoemd, waarvan de heer [persoon] houder is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is echter voldoende aannemelijk geworden dat deze websites weliswaar op naam van deze persoon staan, maar dat zij niet worden geëxploiteerd en dus geen inhoud hebben. De stelling van verzoeker dat verwarring met de website van [persoon] is ontstaan kan daarom niet slagen. Dat de bedrijfsnamen van deze websites in het handelsregister niet op verzoekers naam staan geregistreerd speelt hierin verder geen rol, nu het hier gaat om domeinnamen.
4.6. Verweerder heeft ook een bestuurlijke rapportage van 4 november 2010, van een escortcontrole van 21 oktober 2010, aan zijn besluit ten grondslag gelegd. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verslag van die controle niet op ambtseed of -belofte is opgemaakt, geen naam of namen bevat van de rapporteur(s) en niet ondertekend is. Ook staat de naam van het escortbureau van verzoeker niet vermeld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hierdoor onvoldoende garantie bestaat dat de verslaglegging juist is. Gelet daarop zal de voorzieningenrechter de bestuurlijke rapportage van 4 november 2010 bij zijn beoordeling terzijde laten.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat verzoeker een escortbedrijf exploiteert en dat hij onder meer houder is van de in dat kader geëxploiteerde website www.budget-escorts.nl.
4.8. Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat het slechts om een relatiebemiddelings¬bureau gaat overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker, zo volgt uit het proces-verbaal van 31 maart 2011, zelf heeft verklaard dat hij een escortbedrijf exploiteert. Nu dit ook volgt uit het bedrijfsplan en ondernemingsplan dat verzoeker heeft overgelegd bij zijn aanvraag om een exploitatievergunning ten behoeve van een escortbedrijf, bestaat er voldoende reden om aan te nemen dat er sprake is van een escortbedrijf en niet van een relatiebemiddelingsbureau.
4.9. Niet in geschil is dat verzoeker niet beschikt over een vergunning om een escortbedrijf te exploiteren. Nu verzoeker zonder vergunning een escortbedrijf exploiteerde, was verweerder bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen.
4.10. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat het printscreen van de website www.budget-escorts.nl, waaruit volgt dat verzoeker ook na het geven van de last - onder meer op 19 mei 2011 - escortbemiddeling heeft aangeboden, voldoende grondslag biedt voor het oordeel dat verzoeker de door verweerder gestelde last heeft overtreden. Hiermee staat vast dat de dwangsom van rechtswege is verbeurd.
4.11. Gelet op het voorgaande was verweerder gehouden de dwangsom in te vorderen. Voor zover verzoeker heeft aangevoerd dat de dwangsom buitensporig hoog is, volgt de voorzieningenrechter verzoeker niet.
Gelet op de weekomzet van € 4.000,- á € 5.000,- die verzoeker heeft genoemd in het proces-verbaal van 31 maart 2011 is de dwangsom van € 15.000,- niet buitensporig hoog of disproportioneel te achten. Overigens is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder van invordering had moeten afzien.
5. Gezien het voorgaande kunnen de door verzoeker aangevoerde gronden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter zal het beroep daarom ongegrond verklaren en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2012.
de griffier de voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de hoofdzaak, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D:C
SB