ECLI:NL:RBAMS:2012:BV7073

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/82 AW (voorlopige voorziening), AWB 12/219 AW (bodem)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van rechercheur wegens gebruik van cocaïne en plichtsverzuim

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een rechercheur en de Korpsbeheerder van de politieregio Gooi en Vechtstreek. De rechercheur was op 7 augustus 2011 aangehouden op verdenking van het snuiven van cocaïne op de openbare weg. Naar aanleiding van deze aanhouding heeft de korpsbeheerder een disciplinair onderzoek ingesteld, waarbij de rechercheur weigerde mee te werken aan een urine- en haaronderzoek. Dit leidde tot de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk strafontslag.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het voldoende aannemelijk was dat de rechercheur op de genoemde datum cocaïne had gesnoven en zich schuldig had gemaakt aan overmatig drankgebruik. De rechter benadrukte dat, hoewel de gedragingen buiten diensttijd plaatsvonden, deze toch als ernstig plichtsverzuim konden worden aangemerkt. De voorzieningenrechter wees erop dat het in het tuchtrecht niet gaat om de vaststelling van strafbare feiten, maar om de vraag of het gedrag van de ambtenaar in overeenstemming is met de verwachtingen die aan zijn functie worden gesteld.

Het beroep van de rechercheur werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, maar tegen de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 12/82 AW (voorlopige voorziening)
AWB 12/219 AW (bodem)
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. P.D. Kolfschoten,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Gooi en Vechtstreek te Hilversum,
verweerder,
gemachtigde mr. A.M.A.C. Theunissen.
Procesverloop
Verzoeker heeft op 5 januari 2012 een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende bezwaar van 4 januari 2012 tegen het besluit van verweerder van 12 december 2011.
Verzoeker heeft verweerder bij bezwaarschrift verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij besluit van 10 januari 2012 heeft verweerder ingestemd met het verzoek. Het bezwaarschrift is tevens als beroepschrift naar de rechtbank doorgezonden.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 januari 2012.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Aan de kant van verweerder is tevens verschenen de heer [inspecteur] als inspecteur en [belangstellende], als belangstellende.
Overwegingen
1. inleidende bepaling
1.1. Op grond van artikel 8:81 van de Awb gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
1.2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb is de voorzieningenrechter bevoegd onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. In deze zaak zal de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik maken.
2. Achtergrond
2.1. Verzoeker was werkzaam als Rechercheur C. in de politiergio Gooi- en Vechtstreek. Verzoeker is op 7 augustus 2011 aangehouden op verdenking van het verrichten van gebruikershandelingen met stoffen als bedoeld in lijst 1 van de Opiumwet, dan wel daarop gelijkende stoffen in het Centrum van Amsterdam. Zo blijkt uit het mini proces-verbaal met nummer 070811000718085 dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verzoeker op 7 augustus 2011 in de Boomsteeg iets met kracht hoorde opsnuiven. Nadat verzoeker was staande gehouden antwoordde verzoeker op de vraag of hij nog meer dope bij zich had dat alles al op was. Rond het linker neusgat en op de linker neusvleugel van verzoeker zat wit poeder.
2.2. Naar aanleiding hiervan is een disciplinair onderzoek ingesteld naar verzoeker. In het kader van het onderzoek is verzoeker gehoord en zijn bij verzoeker urine en haren afgenomen. Bij e-mail van 19 augustus 2011 heeft verzoeker te kennen gegeven geen medewerking te verlenen aan een onderzoek naar zijn urine en haren. De bevindingen van het disciplinair onderzoek zijn neergelegd in het dossier met nummer 2011-60.
2.3. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 7 oktober 2011 verzoeker het voornemen kenbaar gemaakt om hem vanwege ernstig plichtsverzuim de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk strafontslag op te leggen. Bij brief van 17 oktober 2011 heeft verzoeker zienswijze ingediend. Op 18 november 2011 heeft verzoeker zijn zienswijze mondeling toegelicht.
2.4. Bij besluit van 12 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt en tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Verweerder heeft vervolgens ingestemd met het verzoek van verzoeker tot rechtstreeks beroep bij de rechtbank.
3. Beoordeling
3.1. Voor de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker op 7 augustus 2011 in de Boomsteeg te Amsterdam cocaïne of een op cocaïne gelijkend middel heeft opgesnoven. Dit gebeurde op de openbare weg en heeft geleid tot aanhouding van verzoeker door Amsterdamse collega’s. Ook naar het oordeel van de voorzieningrechter heeft verzoeker als politieman de grenzen van het toelaatbare overschreden. De omstandigheid dat verzoeker – naar hij stelt – dacht dat hij snuiftabak opsnoof en niet vaststaat dat de stof die verzoeker opsnoof cocaïne was, biedt hiervoor onvoldoende verontschuldiging. Daarbij merkt te voorzieningenrechter op dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat verzoeker van de mogelijkheid om aan te tonen dat het niet om cocaïne ging, geen gebruik heeft gemaakt, aangezien hij geen medewerking heeft willen geven aan technisch onderzoek. Tevens is voor de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker zich ten tijde van zijn aanhouding schuldig heeft gemaakt aan overmatig drankgebruik.
3.2. Bij het gebruik van (nep)dope op de openbare weg, onder invloed van alcohol, is sprake van grensoverschrijdend gedrag dat ook zijn weerslag heeft op het aanzien van het politiekorps. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder deze gedragingen terecht heeft aangemerkt als zeer ernstig plichtsverzuim. De rechter acht de opgelegde straf dan ook niet onevenredig aan de ernst van het plichtsverzuim.
3.3. Voorts heeft verzoeker gesteld dat tegen hem proces-verbaal is opgemaakt ter zake van overtreding van artikel 2.7, eerste lid van de Algemene plaatselijke verordening 2008, maar dat deze strafbepaling in strijd is met de Opiumwet en daarom onverbindend is. De voorzieningenrechter overweegt dat, wat van de stelling van verzoeker ook zij, dit niet af doet aan het feit dat wel sprake is van ernstig plichtsverzuim. In het tuchtrecht gaat het immers niet om de vaststelling van strafbare feiten.
3.4. In dit licht is de voorzieningenrechter tevens van oordeel dat verweerder zich terecht niet gebonden heeft geacht aan het oordeel van het Openbaar Ministerie verzoeker niet verder te vervolgen omdat de officier van justitie geen vervolgingsrecht meer heeft. In het onderhavige geval gaat het immers om een ander soort verwijt dan in het strafproces, verweerder moet zich op basis van de uit - in zijn opdracht uitgevoerd - onderzoek verkregen gegevens een oordeel vormen omtrent de vraag of genoegzaam is komen vast te staan dat verzoeker zich niet heeft gedragen zoals van een goed politieambtenaar mag worden verwacht en deswege plichtsverzuim heeft gepleegd.
3.5. Voor zover verzoeker ten slotte heeft bedoeld te stellen dat zijn gedragingen in de Boomsteeg prive-sfeer raken, merkt de voorzieningenrechter op dat ook handelen buiten diensttijd onder omstandigheden strijdig kan zijn met hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen en aldus plichtsverzuim oplevert.
3.6. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het beroep van verzoeker dan ook ongegrond verklaren. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak bestaat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.A.R. Bleijendaal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2012.
de griffier de voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de hoofdzaak, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB