Parketnummer: 13/656993-10 (Promis)
Datum uitspraak: 2 februari 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te provincie [provincie] (China) op [1971],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring "Het Schouw" te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.C. van Ooijen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. van Overmeire-de Vilder, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 31 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven met dat opzet een of meerdere ma(a)l(en) (met kracht) met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of het bovenlichaam, in elk geval in/op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden;
hij op of omstreeks 31 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (meerdere steek- en/of snijwonden en/of (mogelijk) hersenletsel), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 1] met dat opzet een of meerdere ma(a)l(en) (met kracht) met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of het bovenlichaam, in elk geval in/op/tegen het lichaam, van die [slachtoffer 1] te steken en/of te snijden;
hij op of omstreeks 31 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet een of meerdere ma(a)l(en) (met kracht) met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of het bovenlichaam en/of rug, in elk geval in/op/tegen het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden;
hij op of omstreeks 31 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere steek- en/of snijwonden (onder andere linkeroog en/of een klaplong)), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 2] met dat opzet een of meerdere ma(a)l(en) (met kracht) met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of bovenlichaam en/of rug, in elk geval in/op/tegen het lichaam, van die [slachtoffer 2] te steken en/of te snijden;
hij op of omstreeks 31 oktober 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meerdere ma(a)l(en) (met kracht) met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen het gezicht en/of bovenlichaam en/of rug, in elk geval in/op/tegen het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, onder verwijzing naar diverse processen-verbaal van bevindingen, getuigenverklaringen, verklaringen van slachtoffer [slachtoffer 2] en de verklaring van verdachte bij de politie op 22 november 2011, zoals weergegeven in het ter terechtzitting op papier overgelegde requisitoir.
Door in het hoofd en de linkerzij van [slachtoffer 2] te steken en door in de borst en hals van [slachtoffer 1] te steken, heeft verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij daaraan zouden kunnen komen te overlijden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat verdachte voor het onder 1. primair en onder 2. primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Uit het dossier blijkt dat verdachte met een fruitmesje om zich heen heeft gestoken. Op basis van het dossier kan niet worden gesteld dat er sprake is van opzet op de dood. Verdachte heeft evenmin willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn handelen de slachtoffers kwamen te overlijden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. De rechtbank acht het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en grondt haar beslissing op de feiten en omstandigheden zoals in de bewijsmiddelen vervat.i
Op 31 oktober 2010, omstreeks 15:39 uur, bevindt verdachte zich in een casino genaamd 'Fair Play Center' aan de Reguliersbreestraat te Amsterdam. [persoon 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] lopen op dat moment het casino binnen. [slachtoffer 2] en verdachte komen elkaar vlak voor de ingang tegen, waarna zij over en weer aan elkaar en elkaars kleding trekkenii Vervolgens stelt verdachte voor om naar buiten te gaan om het uit te vechten.iii Buiten ontstaat een vechtpartij tussen [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en verdachte.iv Tijdens de vechtpartij steekt verdachte met een mes om zich heen.v Hij wordt zelf met een hamer op zijn hoofd geslagen.vi [slachtoffer 2] wordt door het mes geraakt, onder meer bij zijn oog.vii Verdachte steekt voorts met het mes [slachtoffer 1] meerdere malen, met name in zijn bovenlichaam en zijn nek.viii Daarna vlucht verdachte.ix
[slachtoffer 2] loopt door de vechtpartij meerdere steekwonden op in borst, rug en gelaat, alsmede een klaplong.x [slachtoffer 1] loopt door de vechtpartij op onder meer steekverwondingen in thorax (borstkas), hals, rug en abdomen (buik), een verbloedingshock, letsel aan long, lever en de
a. vertebralis (wervelslagader), een fractuur in c6 (een nekwervel) en een infarcering in het brein. [slachtoffer 1] is in verband met dit letsel van 31 oktober 2010 tot 29 november 2010 opgenomen op de IC-afdeling van het AMC.xi
[verdachte] heeft verklaard dat hij had gehoord dat [slachtoffer 2], naar aanleiding van een eerdere confrontatie in Den Helder, naar hem op zoek was met een ijzeren staaf, en dat hij het mes om die reden bij zich had.xii Toen hij op 31 oktober 2010 [slachtoffer 2] met de twee andere mannen tegenkwam heeft hij gevraagd naar buiten te stappen om het uit te vechten, omdat zij hem niet lieten gaan. De mannen wilden hem vermoorden, hem slaan. Nadat hij was geslagen met een hamer is hij met het mes in de handen gaan vechten met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Hij was om zich heen aan het steken, heeft [slachtoffer 1] een messteek toegebracht en dacht dat hij niet heel veel keren mensen had geraakt.xiii
4.3.2. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij het mes bij zich droeg met de bedoeling het te (kunnen) gebruiken bij een confrontatie met [slachtoffer 2]. Hij heeft het mes vervolgens op 31 oktober 2010 daadwerkelijk gebruikt in het gevecht met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Uit de verklaringen van de getuigen, het feit dat verdachte zelf op zijn hoofd werd geslagen met een hamer, en het door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] opgelopen letsel, blijkt dat bij het gevecht beoogd werd elkaar met de wapens te raken. Gelet op de aard van de gebruikte wapens bestond kennelijk de wil elkaar minimaal te verwonden. Verdachte heeft met het mes met kracht om zich heen gestoken, en zodoende [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] allebei meerdere malen gestoken in het bovenlichaam, alsmede [slachtoffer 2] in het gezicht. Kennelijk had verdachte de bedoeling [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met het mes te raken juist op die plekken en op die wijze. Door meerdere malen een mes met kracht in het bovenlichaam van een persoon te steken, bestaat, naar algemene ervaringsregels, een minimaal aanmerkelijke kans dat die persoon letsel oploopt waarvan zijn of haar dood het gevolg is. De aanmerkelijke kans bestond derhalve dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zouden komen te overlijden ten gevolge van het handelen. Dat het door verdachte gebruikte mes een relatief klein mes was, doet hieraan, anders dan de verdediging heeft gesteld, niet af, omdat niet aannemelijk is dat het dusdanig klein was dat de voornoemde kans niet bestond.
4.3.3. Het gevecht heeft enige tijd, in ieder geval enkele minuten, geduurd, en verdachte heeft [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] meerdere malen gestoken. Uit die omstandigheden, alsmede de hierboven genoemde omstandigheden, blijkt dat verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] en [verdachte] door zijn handelen zouden komen te overlijden, minimaal bewust heeft aanvaard. Daaruit volgt dat bij verdachte in ieder geval sprake is geweest van voorwaardelijke opzet gericht op de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde
op 31 oktober 2010 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen met een mes in het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken;
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde
op 31 oktober 2010 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen met een mes in het gezicht en het bovenlichaam en rug van die [slachtoffer 2] heeft gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten en van verdachte
6.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een beroep op noodweer niet kan slagen. Zij wijst er in dit verband op dat verdachte degene was die voorstelde naar buiten te gaan en dat verdachte eerder de confrontatie had gezocht met [slachtoffer 2], en dat uit de camerabeelden blijkt dat [slachtoffer 2] weliswaar als eerste een greep doet naar zijn tas met daarin een hamer, doch dat dit bijna onmiddellijk werd gevolgd door het pakken van een mes door verdachte. Zij stelt in dit verband dat sprake is van culpa in causa.
Indien de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van culpa en causa en er zich een noodweersituatie heeft voorgedaan, dan is de officier van justitie van mening dat een beroep op noodweer niet kan slagen, aangezien voor verdachte de mogelijkheid bestond om zich aan de onmiddellijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 2] te onttrekken.
Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte zich niet aan de aanranding kon onttrekken, dan kan naar de mening van de officier van justitie een beroep op noodweer niet slagen omdat de handelingen van verdachte niet louter kunnen worden gezien als een verdediging, maar veeleer als een aanval, dan wel een deelname aan een gevecht.
Indien de rechtbank zich ook met deze stelling niet kan verenigen, komt verdachte naar de mening van de officier van justitie een beroep op noodweer niet toe, aangezien de verdediging disproportioneel was en de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden.
Van een hevige gemoedsbeweging die deze overschrijding zou hebben veroorzaakt, is volgens de officier van justitie in het dossier niets terug te vinden. Dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zenuwachtig en bang was, is onvoldoende, zodat een beroep op noodweerexces ook niet kan slagen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte handelde uit noodweer. Het steken met het mes was geboden ter noodzakelijke verdediging van het eigen lijf tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Verdachte heeft verklaard, hetgeen wordt ondersteund door de beelden, dat hij werd aangevallen door [slachtoffer 2] en later ook door [slachtoffer 1]. Hij kon er vanuit gaan dat de klap met de hamer door [slachtoffer 2] slechts het begin was van jegens hem uit te oefenen geweldplegingen.
Verdachte had, gelet op het feit dat hij door twee mensen werd aangevallen met hamers en een ketting, geen mogelijkheid om zich te onttrekken aan de aanranding. Om die reden kan het daadwerkelijk steken met het mes niet als disproportioneel worden aangemerkt.
De Hoge Raad stelt strenge eisen aan de verwerping van een beroep op noodweer(exces) op grond van het vluchtvereiste. Verdachte is op de grond met een hamer op zijn hoofd geslagen. Hij was gewond en zijn zicht was vertroebeld. Getuigen hebben verklaard dat verdachte hysterisch gilde en om zich heen zwaaide als een vrouw. Er was dus sprake van iemand die in blinde paniek probeerde de aanvallers van zich af te schudden.
Indien de rechtbank van oordeel is dat het gebruikte geweld disproportioneel is, wordt een beroep op noodweerexces gedaan, gelet op getuigenverklaringen, zoals weergegeven in de ter terechtzitting overgelegde pleitaantekeningen, alsook gelet op het feit van algemene bekendheid dat een aanval zoals onderhavige, in de regel, een sterke emotionele reactie zal oproepen.
Verzocht wordt verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
6.3.1 Ten aanzien van het onder 2. primair bewezengeachte
6.3.1.1. De rechtbank heeft hiervoor onder 4.3 vastgesteld dat verdachte op 31 oktober 2010 [slachtoffer 2] in het gezicht en meerdere malen in het lichaam heeft gestoken met een mes. Uit de camerabeelden, zoals bekeken ter zitting, blijkt voorts het volgende. Vóór het gevecht lopen [slachtoffer 2] en verdachte naar de uitgang van het casino en pakt [slachtoffer 2] uit zijn kleren of tas een plastic tas met daarin de hamer. Op dat moment bevindt verdachte zich in de ingang van het casino, tussen [slachtoffer 2] (die nog binnen staat) en [slachtoffer 1] (die in de ingang staat) in. De rug van verdachte is dan gericht naar de muur en hij beweegt zich zijwaarts van [slachtoffer 2] af in de richting van [slachtoffer 1]. Verdachte maakt vervolgens een beweging naar achter, omdat hij - kennelijk - schrikt van de tas die [slachtoffer 2] pakt. [slachtoffer 2] maakt direct daarop met de tas bovenhands een slaande beweging in de richting van verdachte, waarop verdachte naar achter beweegt en naar buiten rent. Uit de beelden blijkt voorts niet dat verdachte op dat moment reeds het mes had gepakt. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, is niet gebleken dat verdachte direct na het voornoemde moment het mes in zijn handen had. Uit de camerabeelden blijkt namelijk duidelijk dat verdachte op dat moment in zijn ene hand iets wits (een servet) en in zijn andere hand iets zwarts droeg; dit terwijl het mes - zo leidt de rechtbank af uit een getuigenverklaring en de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie - een rode kleur had.
De rechtbank concludeert daarom dat [slachtoffer 2] verdachte als eerste aanviel. Hieruit leidt de rechtbank af dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, en wel een zodanige aanranding, dat verdachte gerechtigd was zich hiertegen te verdedigen.
6.3.1.2. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van culpa in causa. Verdachte en [slachtoffer 2], zo leidt de rechtbank af uit het dossier, hebben op 9 mei 2010 in Den Helder een confrontatie gehad en toen gevochten, waarbij [slachtoffer 2] op zijn gezicht is geraakt. Verdachte heeft verklaard dat hij toen ook is geslagen door [slachtoffer 2], alsmede dat hij bang was voor wraak, mede omdat hij had vernomen dat een kameraad van hem daarna door [slachtoffer 2] is verwond met een wapen, verborgen in een plastic zak. Ter vermijding van [slachtoffer 2] is hij toen, ondanks dat hij beroepsgokker is, gedurende een half jaar thuis gebleven. Hij is pas weer op gokautomaten gaan spelen toen hij dacht dat de storm geluwd was. Deze verklaring acht de rechtbank geloofwaardig. In dit verband is van belang dat [slachtoffer 2] op 10 mei 2010 [persoon 2], die bij het incident van 9 mei 2010 betrokken was, heeft aangevallen met een plastic tas met daarin een heel hard voorwerp. Voorts heeft de vestigingsmanager van casino Hommerson in Zaandam verklaard dat [slachtoffer 2] klanten intimideert, een soort baasje lijkt, en dat diverse klanten hebben meegedeeld dat [slachtoffer 2] geld van hen wil om in het casino te spelen en dat zij door hem zijn afgeperst en dat sommige klanten weggaan als [slachtoffer 2] binnenkomt. Mede gelet op die verklaring acht de rechtbank niet geloofwaardig de verklaring van [slachtoffer 2], dat verdachte hém heeft geprobeerd af te persen en te bedreigen.
De rechtbank concludeert dat verdachte de bedoeling had de confrontatie met [slachtoffer 2] te vermijden en het risico op een confrontatie heeft geprobeerd te verkleinen.
6.3.1.3. Dat verdachte bij de ontmoeting op 31 oktober 2010 met [slachtoffer 2] heeft voorgesteld om naar buiten te gaan om een en ander "uit te vechten", is onvoldoende om zijn gedrag als aanvallend, gericht zijnde op confrontatie of deelneming aan een gevecht, aan te merken. In dit kader is van belang dat uit de camerabeelden blijkt van een zeer beperkte bewegingsruimte in de ingang van het casino, terwijl [slachtoffer 2] met twee andere mannen was binnengekomen en verdachte tussen hen in stond. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij hem niet lieten gaan. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte naar buiten wilde gaan omdat hij meende dat hij niet onder een gevecht (zonder wapens) uit kon komen en hij zich beter kon verdedigen in een ruimere omgeving. De rechtbank merkt op dat op het moment van het voorstel nog geen wapens waren getoond. Verwezen wordt in dit verband naar 6.3.1.1. Daarin is overwogen dat verdachte het mes niet reeds in zijn handen had op of vlak na het moment dat [slachtoffer 2] de tas met de hamer pakte.
6.3.1.4. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, is niet aannemelijk geworden dat verdachte zich kon onttrekken aan de confrontatie. Zoals hiervoor is beschreven, stond verdachte vóór het gevecht plaatsvond tussen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in. Uit de camerabeelden blijkt voorts dat tijdens het gevecht [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en verdachte over de straat heen en weer renden en verdachte daarbij veelvuldig door oftewel [slachtoffer 2], oftewel [slachtoffer 1], oftewel beiden, achterna werd gezeten. Voorts is gebleken dat verdachte meerdere malen werd aangevallen met een hamer en een sleutelketting, en dat verdachte op enig moment gewond raakte. Dat hij onder die omstandigheden een concrete, reële mogelijkheid heeft gehad zich op enig moment aan het gevecht te onttrekken, is niet gebleken.
6.3.1.5. De rechtbank acht de verdediging door verdachte, voor zover het [slachtoffer 2] betreft, niet dusdanig dat deze disproportioneel was en dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden. In dit verband is van belang dat de aanval waaraan verdachte is blootgesteld, hevig was. Hij is door [slachtoffer 2] aangevallen met een tas met daarin een hamer. Daarnaast heeft ook [slachtoffer 1] hem, zo blijkt uit meerdere getuigenverklaringen, met de hamer aangevallen, en heeft [slachtoffer 1] hem daarmee op het hoofd of het gezicht geslagen. Voorts is verdachte tijdens het gevecht geslagen met een sleutelketting. Dit blijkt uit het feit dat op de plaats delict een sleutelketting is aangetroffen en zowel een getuige als [slachtoffer 2] hierover verklaren. Gelet op deze omstandigheden, alsmede het letsel bij [slachtoffer 2], wordt de stelling dat de reactie van verdachte jegens [slachtoffer 2] disproportioneel was, afgewezen.
6.3.1.6. Gelet op het voorgaande heeft verdachte het onder 2. primair bewezengeachte feit begaan geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen lijf tegen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het beroep van verdachte op noodweer slaagt. Dientengevolge acht de rechtbank het onder 2. primair bewezengeachte niet strafbaar. Verdachte zal terzake van dit feit dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3.2 Ten aanzien van het onder 1. primair bewezen geachte
6.3.2.1. De rechtbank heeft hiervoor onder 4.3 vastgesteld dat verdachte op 31 oktober 2010 [slachtoffer 1] in de nek en meerdere malen in het lichaam heeft gestoken met een mes. In het kader van het door de verdediging gedane beroep op noodweer verwijst de rechtbank naar het hiervoor in 6.3.1.1. tot en met 6.3.1.4. overwogene. Voorts geldt het hierna volgende.
6.3.2.2. De aanval waaraan verdachte is blootgesteld, was hevig. In dit verband wordt overwogen naar de in 6.3.1.5. aangehaalde omstandigheden. Echter, de rechtbank acht de verdediging door verdachte voor zover het [slachtoffer 1] betreft, disproportioneel. Weliswaar heeft [slachtoffer 1] verdachte met een hamer tegen het hoofd geslagen, doch uit getuigenverklaringen blijkt dat verdachte vervolgens op [slachtoffer 1] is insteken en daarmee is doorgegaan ook nadat [slachtoffer 1] ten gevolge van de steken op de grond was gevallen. Verdachte is derhalve doorgegaan terwijl de noodweersituatie voor wat betreft [slachtoffer 1] was beëindigd. Voorts weegt mee dat het letsel van [slachtoffer 1] aanzienlijk is.
6.3.2.3. De grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn derhalve ten aanzien van [slachtoffer 1] overschreden. Het onder 1. primair bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6.3.2.4. De rechtbank acht echter aannemelijk dat de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, door de daaraan voorafgaande aanranding veroorzaakt. Uit de camerabeelden en de door verdachte afgelegde verklaring ter terechtzitting, blijkt dat verdachte tijdens de ontmoeting in het casino, vlak voordat [slachtoffer 2] en verdachte naar de uitgang liepen, van de balie een servetje pakte. Verdachte heeft verklaard dit te hebben gedaan omdat hij heel zenuwachtig was en daarom maar iets pakte. Hij heeft tevens verklaard dat hij zeer bang was voor en tijdens het gevecht. Dit stemt overeen met zijn verklaring dat hij eerder vanwege de vrees voor een confrontatie met [slachtoffer 2] langere tijd is thuis gebleven en ter verdediging een mes bij zich droeg. Het stemt ook overeen met de gebruikelijke reactie op een situatie dat iemand wordt aangevallen door meerdere personen met wapens, terwijl degene zelf alleen is en een relatief klein mes ter verdediging heeft. Bovendien blijkt uit getuigenverklaringen dat [slachtoffer 1] verdachte eerst met de hamer op het hoofd of het gezicht heeft geslagen, verdachte daardoor gewond is geraakt en hij daarna in het lichaam en de nek van [slachtoffer 1] heeft gestoken.
6.3.2.5. Gelet op het voorgaande is verdachte voor het onder 1. primair bewezen geachte feit niet strafbaar. Verdachte dient dan ook voor het onder 1. primair bewezen geachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7. De vorderingen van de benadeelde partijen
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel wordt opgelegd, is [slachtoffer 1] in zijn vordering niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel wordt opgelegd, is [slachtoffer 2] in zijn vordering niet-ontvankelijk.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. primair en 2. primair bewezen verklaarde
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Verklaart het onder 2. primair bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart het onder 1. primair bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], ter zake van het onder 1. primair bewezene niet strafbaar en ontslaat hem te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en T.N. van Rijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Noomen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2012.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Proces-verbaal camerabeelden p. 045. De ter terechtzitting bekeken camerabeelden. De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring.
iii De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring.
iv Proces-verbaal camerabeelden p. 045. De ter terechtzitting bekeken camerabeelden. De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring.
v Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], p. 028. De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring.
vi Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2], p. 018. Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3], p. 025. De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring.
vii Proces-verbaal van bevindingen, bevattende de verklaring [getuige 4], p. 023. Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 2], p. 088.
viii Proces-verbaal van bevindingen, bevattende de verklaring [getuige 5], p. 011. Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3], p. 025. Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6], p. 031.
ix Proces-verbaal van bevindingen, bevattende de verklaring [getuige 5], p. 012. Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 327.
x Aanvraagformulier medische indicatie [slachtoffer 2] d.d. 25 november 2010, p. 194. Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 2], p. 076.
xi Brief d.d. 16 december 2010 J.J. Kloek, arts-assistent, en C.S.C. Bouman, internist-intensivist, van de afdeling IC van het AMC, ongenummerd in het dossier. Brief d.d. 21 februari 2011 van R.W. Peters, traumachirurg, van de afdeling Chirurgie, Trauma Unit, van het AMC, ongenummerd in het dossier. Verklarende woordenlijst bij status van [slachtoffer 1], opgesteld en verstrekt door de officier van justitie, ongenummerd in het dossier.
xii Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 324-326. Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting.
xiii Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 325-327.