ECLI:NL:RBAMS:2012:BV3903

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/661030-11, 13/660704-11, 13/664278-11, 13/664280-11 en 07/460706-09 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met braak, bedreiging en poging tot diefstal met inklimming

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 februari 2012 uitspraak gedaan in een meervoudige strafkamer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden voor meerdere feiten, waaronder diefstal met braak in vereniging, bedreiging, poging tot diefstal met inklimming en beschadiging. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers waren ingediend, gevoegd behandeld. De tenlastelegging omvatte onder andere het verwerven van een kluis met daarin waardevolle goederen, terwijl de verdachte en zijn mededaders wisten dat deze goederen door misdrijf verkregen waren. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de politie onrechtmatig had gehandeld bij het binnentreden van een box, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ernstige schending van de procesorde die de strafvervolging zou uitsluiten. De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en het reclasseringsadvies, wat leidde tot de beslissing om de gevangenisstraf niet voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de recidive van de verdachte meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: 13/661030-11 (zaak A), 13/660704-11 (zaak B), 13/664278-11 (zaak C), 13/664280-11 (zaak D) en 07/460706-09 (tul)
Datum uitspraak: 9 februari 2012
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1991],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], [woonplaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring “De Weg” te Amsterdam.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 januari 2012.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
hij in of omstreeks de periode van 21 oktober 2011 tot en met 22 oktober 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een pand/bedrijf (gelegen aan de Heemstedestraat 25) heeft weggenomen een kluis (met daarin namen voor alarmpassen en/of een of meer pinbonnen en/of een pinafslag en/of een geldbedrag en/of een geldkistje/geldkluis), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of cafetaria) Hartig, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door een (toegangs)deur van dat pand/bedrijf open te breken/te forceren, in elk geval door middel van braak en/of verbreking;
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 21 oktober 2011 tot en met 22 oktober 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een kluis (met daarin namen voor alarmpassen en/of een of meer pinbonnen en/of een pinafslag en/of een geldbedrag en/of een geldkistje/geldkluis) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
hij op of omstreeks 12 juli 2011 te Amsterdam zijn moeder [moeder] en/of zijn broer [broer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door toen aldaar opzettelijk dreigend met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de hand, achter zijn broer aan te rennen en/of daarbij dreigend (onder meer) de woorden: "Ik ga hem pakken" en/of "Ik ga hem doodmaken" en/of (tegen zijn moeder) "Als je de politie belt dan zal je zien" te schreeuwen;
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde
hij op of omstreeks 08 maart 2011 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (perceel [A-straat nr]) weg te nemen één of meer goed(eren) en/of een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, naar voornoemde woning is/zijn toegegaan en/of één of meermalen bij voornoemde woning heeft/hebben aangebeld en/of (toen de bewoonster van voornoemde woning het keukenraam opende) een raam van voornoemde woning (met kracht) (verder) heeft/hebben opengedrukt/opengeduwd en/of (daarbij) reeds een voet op de sponning en/of het kozijn van voornoemde woning heeft/hebben gezet/geplaatst (zodat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) de woning in kon(den) klimmen);
Ten aanzien van het in zaak D ten laste gelegde
hij op of omstreeks 12 juli 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een taxi-voertuig, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan taxibedrijf Pers Tax en/of [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door een (stoep)tegel, althans een hard en/of zwaar voorwerp, op (de motorkap van) voornoemde taxi heeft gegooid/geslagen/laten vallen;
2. Voorvragen
2.1 Geldigheid van de dagvaarding en bevoegdheid
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
2.2 Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Door de raadsman is bij wijze van preliminair verweer betoogd dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zaak A nu – samengevat weergegeven – er geen machtiging tot binnentreden aanwezig was om de box te betreden. De politie had van te voren moeten verifiëren of de box als woning werd gebruikt, de box was immers op het moment dat de verbalisanten aankwamen in gebruik.
De rechtbank heeft dit verweer ter terechtzitting verworpen met de volgende overwegingen. Als het al zo zou zijn dat bij het binnentreden in de box de voorschriften van de Algemene wet op het binnentreden zijn geschonden, dan is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een zodanig ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde dat het recht tot strafvervolging is komen te vervallen, nu geen sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
2.3 Schorsing van de vervolging
De rechtbank acht geen redenen aanwezig voor schorsing van de vervolging
3. Waardering van het bewijs
3.1 Ten aanzien van zaak A: machtiging tot binnentreden
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de politie niet zonder machtiging had mogen binnentreden in de box, nu de box onderdeel uitmaakt van een woning. Als gevolg hiervan is het binnentreden onrechtmatig en dient hetgeen daar is aangetroffen van het bewijs te worden uitgesloten op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Beoordeling
De politie had een melding ontvangen dat er zou worden ingebroken in een box behorende bij een flat(gebouw) aan de [B-straat]. Bij de flat aangekomen zien de verbalisant braakschade aan de deur die toegang geeft tot het trappenhuis van het flatgebouw. Verbalisanten betreden vervolgens de boxgang van het flatgebouw. Bij de box behorende bij nummer [nr] aangekomen horen de verbalisanten een geluid gelijkend op vallend muntgeld. Daarop betreden zij de box.
De vraag dient te worden gesteld of een box als de onderhavige onder het begrip ‘woning’ valt. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is, gezien de ligging van de box (in een keldergang) ten opzichte van de hoger gelegen woning; zelfs indien deze box wel als (deel van) een woning moet worden beschouwd zou het verweer niet opgaan op grond van het ‘Schutznorm’-principe. Ter toelichting op dit laatste dient dat het belang dat in casu geschonden zou zijn het belang is van de bewoner(s) van de woning [B-straat nr], bij welke woning de onderhavige boxruimte behoort, zoals bijvoorbeeld van medeverdachte [medeverdachte 4].
Het verweer wordt verworpen.
3.2 Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
Het primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen. Het eventuele scenario, zoals zijdens de verdediging geopperd, dat de verdachten de kluis van een ander zouden hebben verkregen is, bij gebreke van een plausibel relaas van de kant van verdachte hoe dat in zijn werk zou zijn gegaan, niet geloofwaardig. Redengevend daarvoor is tevens het tijdstip (het was midden in de nacht) en het korte tijdsverloop tussen de inbraak en het aantreffen van de ontvreemde goederen in de box (maximaal drieënhalf uur). De inbraak moet volgens de aangifte na 23.00 uur gepleegd zijn en de verdachten zijn omstreeks 02.30 uur aangehouden door de politie in de box, waarna de box is afgedicht. Bovendien heeft verdachte geen verklaring gegeven voor het feit dat hij in de box aanwezig was en ongeveer hetzelfde geldbedrag als twee medeverdachten in zijn bezit had, wat er op kan duiden dat de bij de inbraak betrokken verdachten de buit gelijkelijk hebben verdeeld. Daarnaast waren er inbrekerswerktuigen aanwezig in de box en in de in de nabijheid van het flatgebouw aangetroffen auto van medeverdachte [medeverdachte 3].
3.3 Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de bedreiging van de moeder van verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
3.4 Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat er niet is voldaan aan de Salduz-jurisprudentie, nu verdachte niet is gewezen op zijn consultatierecht. De verklaring die verdachte heeft afgelegd bij de politie dient derhalve uitgesloten te worden van het bewijs. In het proces-verbaal van relaas staat weliswaar vermeld dat hij die dag voor meerdere zaken is verhoord en dat hij bij zijn eerste verhoor afstand heeft gedaan van zijn consultatierecht, maar dit verhoor ontbreekt bij de stukken.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie verklaard dat verdachte op 30 september 2011 aangehouden was voor bedreiging van een politieagent en hij hierover is verhoord. Vervolgens is verdachte voor nog twee andere zaken verhoord, waaronder de onderhavige. Gelet op deze mededeling van de officier van justitie en hetgeen in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van relaas staat vermeld, is de rechtbank van oordeel dat er is voldaan aan de Salduz-jurisprudentie. Uit dit proces-verbaal blijkt immers dat verdachte bij zijn eerste verhoor is gewezen op zijn consultatierecht en dat hij daarvan afstand heeft gedaan. De verklaring van verdachte bij de politie kan derhalve voor het bewijs gebezigd worden.
3.5 Ten aanzien van het in zaak D ten laste gelegde
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van aangever [slachtoffer 4] niet voor het bewijs gebezigd kan worden, nu hij een kennelijk leugenachtige verklaring heeft afgelegd. Op grond van de overgebleven verklaringen van verdachte en zijn vriend kan niet vastgesteld worden dat de tegel op de motorkap van de auto terecht is gekomen en derhalve dient vrijspraak te volgen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De verklaring van [slachtoffer 4] ten aanzien van het gooien van de tegel wordt ondersteund door de zich in het dossier bevindende foto’s en de verklaringen van verdachte ter terechtzitting en van verdachte en [vriend] bij de politie. Het feit is wettig en overtuigend bewezen.
3.6 De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A primair ten laste gelegde
in de periode van 21 oktober 2011 tot en met 22 oktober 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand/bedrijf gelegen aan de Heemstedestraat 25 heeft weggenomen een kluis met daarin namen voor alarmpassen en pinbonnen en een pinafslag en een geldbedrag en een geldkistje, toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door een toegangsdeur van dat pand/bedrijf open te breken.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
op 12 juli 2011 te Amsterdam zijn broer [broer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door toen aldaar opzettelijk dreigend met een mes in de hand, achter zijn broer aan te rennen en daarbij dreigend onder meer de woorden: "Ik ga hem pakken" en/of "Ik ga hem doodmaken" te schreeuwen.
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde
op 8 maart 2011 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning perceel [A-straat nr] weg te nemen goederen, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen door middel van inklimming, naar voornoemde woning zijn toegegaan en bij voornoemde woning hebben aangebeld en toen de bewoonster van voornoemde woning het keukenraam opende een raam van voornoemde woning met kracht hebben opengeduwd en daarbij reeds een voet op de sponning van voornoemde woning hebben gezet zodat hij, verdachte, en/of zijn mededader de woning in konden klimmen.
Ten aanzien van het in zaak D ten laste gelegde
op 12 juli 2011 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een taxi-voertuig, toebehorende aan taxibedrijf Pers Tax, heeft beschadigd door een tegel, op de motorkap van voornoemde taxi te gooien.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A primair en in zaken B, C en D bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Woninginbraken zijn beangstigend en hinderlijk voor de bewoners, op wiens persoonlijke levenssfeer door een inbraak ernstig inbreuk wordt gemaakt. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor andermans eigendom en uitsluitend oog gehad voor zijn persoonlijk financieel gewin. Verdachte heeft de gedupeerden, naast materiële schade en overlast, ook gevoelens van onveiligheid in hun eigen woning bezorgd. Een woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen. Verdachte wilde nota bene in aanwezigheid van de slachtoffers die op leeftijd zijn, en van de aanwezigheid van één hunner hij zich bewust moet zijn geweest, de woning betreden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak. Ook bedrijfsinbraken zijn hinderlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder en overlast veroorzaken voor de gedupeerden.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan de beschadiging van een taxi, alleen omdat hij zichzelf niet kon beheersen. Door het plegen van dit feit heeft verdachte de benadeelde schade berokkend. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreigingen van zijn broer. De rechtbank vindt het verontrustend dat deze bedreigingen werden geuit in de huiselijke sfeer.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat blijkens het hem betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 januari 2012, verdachte eerder is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 24 januari 2012. In dit advies staat vermeld dat meerdere malen is gebleken dat verdachte zich niet aan de afspraken met en de aanwijzingen van de reclassering houdt. Dit heeft al geresulteerd in de retourzending van een schorsingstoezicht. Daarnaast zullen twee andere toezichten op korte termijn worden geretourneerd. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om de op te leggen gevangenisstraf deels in voorwaardelijke vorm op te leggen.
8. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 1 november 2011 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 07/460706-09, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 1 september 2010 van de politierechter te Zwolle-Lelystad, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van tachtig uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot veertig uren niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.
In de bevindingen van de reclassering, zoals opgenomen in het hiervoor onder 7 genoemde rapport van 24 januari 2012, ziet de rechtbank aanleiding om de werkstraf meteen om te zetten in de vervangende hechtenis van twintig dagen.
De rechtbank gelast dan ook dat de bij voormeld vonnis opgelegde niet ten uitvoer gelegde straf, te weten een werkstraf van veertig uren, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, met dien verstande dat de veroordeelde in plaats van deze werkstraf te verrichten, twintig dagen hechtenis dient te ondergaan.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 285, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A primair bewezen verklaarde
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Ten aanzien van het in zaak B bewezen verklaarde
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van het in zaak C bewezen verklaarde
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming
Ten aanzien van het in zaak D bewezen verklaarde
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 1 september 2010, zijnde de vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer 1] van:
1 Geld Euro
-
4160948; 220 euro briefgeld 31,50ct losgeld
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M. van den Bergh, voorzitter,
mrs. T.H. van Voorst Vader en J.B. Oreel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Bruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2012.