Parketnummer: 13/676313-11 (Promis)
Datum uitspraak: 24 januari 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [1993],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] te [woonplaats],
in het kader van nachtdetentie gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting "Amsterbaken" te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.A. van de Vliet en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.W. Bouwman, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 februari 2011 te [plaats], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (auto)sleutel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s)
de woning van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] is/zijn binnengelopen en/of binnengedrongen en/of
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, (aan) die [slachtoffer 1] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht (gehouden) en/of(daarbij) tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "Meewerken, meewerken of ik ga schieten" en/of "boven, boven" althans een of meer woord(en) van gelijke dreigende aard of strekking en/of
die [slachtoffer 1] (met kracht) met voornoemd vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of een stroomstootwapen in/tegen de nek, in elk geval tegen het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geduwd en/of gehouden,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten een schedelbreuk en/of drie, in elk geval een of meer diepe hoofdwond(en)), in elk geval enig lichamelijk letsel heeft bekomen
die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen (op de grond) te gaan liggen en/of (daarbij) heeft/hebben gezegd: "Ga liggen en handen op je rug" en/of "Bek houden. Handen op de rug", althans (telkens) een of meer woord(en) van gelijke dreigende aard of strekking en/of
die [slachtoffer 2] (terwijl zij op de grond lag) eenmaal of meermalen op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt;
hij op of omstreeks 11 februari 2011 te [plaats], in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, de woning van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] is/zijn binnengelopen en/of binnengedrongen, waarna hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s)
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, (aan) die [slachtoffer 1] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht (gehouden) en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd: "Meewerken, meewerken of ik ga schieten" en/of "boven, boven", althans een of meer woord(en) van gelijke dreigende aard of strekking en/of
die [slachtoffer 1] (met kracht) met voornoemd vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of een stroomstootwapen in/tegen de nek, in elk geval tegen het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geduwd en/of gehouden,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten een schedelbreuk en/of drie, in elk geval een of meer diepe hoofdwond(en)), in elk geval enig lichamelijk letsel heeft bekomen
die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen (op de grond) te gaan liggen en/of (daarbij) heeft/hebben gezegd: "Ga liggen en handen op je rug" en/of "Bek houden. Handen op de rug", althans (telkens) een of meer woord(en) van gelijke dreigende aard of strekking en/of
die [slachtoffer 2] (terwijl zij op de grond lag) eenmaal of meermalen op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen en/of gestompt.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.i
Op 11 februari 2011 omstreeks 19.58 uur bereikte de politie Amsterdam-Amstelland een melding van een woningoverval aan de [A-straat nr] te [plaats].ii Getuige [getuige 1] liep die avond omstreeks 20.00 uur in de [A-straat]. Hij zag daar een man voor de deur van nummer [nr] staan en hoorde kort daarna een hoop geschreeuw. Hij zag nog net dat de man die hij eerder voor de deur had zien staan, naar binnen ging, direct gevolgd door twee andere mannen. Daarna werd de voordeur gesloten. [getuige 1] hoorde geschreeuw en gestommel uit de woning. Het geschreeuw werd veroorzaakt door een mannelijke en een vrouwelijke stem. Terwijl [getuige 1] naar de woning liep, zag hij de voordeur weer open gaan en een hevig bloedende man naar buiten komen, gevolgd door een man die in het zwart gekleed ging. Toen laatstgenoemde man [getuige 1] waarnam, rende hij terug de woning in. [getuige 1] zag de man daarop samen met de twee mannen die nog in de woning waren door de tuindeur naar buiten rennen. Vervolgens zag hij een hevig bloedende vrouw uit de voordeur naar buiten komen.iii
De bewoners van voornoemde woning, [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en zijn echtgenote [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]), zijn bij de woningoverval gewond geraakt.iv In zijn aangifte heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij met [slachtoffer 2] aan tafel zat op het moment dat de bel ging. Toen hij door het raam keek, zag hij voor de deur een man staan die een klapper omhoog hield. [slachtoffer 1] dacht dat hij te maken had met een enquêteur en opende de deur voor de man. De deur werd vervolgens met kracht verder opengeduwd, waarna drie mannen de woning betraden. Twee van hen droegen een bivakmuts, de andere was de man die zich voordeed als enquêteur. De mannen sloten de voordeur snel en één van de mannen met een bivakmuts hield een vuurwapen gericht op [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] hoorde deze man zeggen: "Meewerken, meewerken of ik ga schieten". [slachtoffer 1] kreeg vervolgens meerdere klappen op zijn hoofd, vermoedelijk met het vuurwapen. Ook kreeg hij een stroomstootwapen in zijn nek gedrukt. [slachtoffer 1] probeerde zich te verdedigen en merkte dat hij hevig bloedde. Op een gegeven moment kwamen [slachtoffer 1] en de drie mannen in de woonkamer van de woning terecht, waarbij twee daders zich richting [slachtoffer 2] begaven. [slachtoffer 1] hoorde één van de mannen nog zeggen: "Boven, boven". [slachtoffer 1] kon zich, op het moment dat twee van de mannen bij [slachtoffer 2] waren, ontworstelen en is naar buiten gerend.v [slachtoffer 2] hoorde op het moment dat [slachtoffer 1] de voordeur opende een hoop kabaal en geschreeuw. Zij zag een persoon met een bivakmuts op haar af komen rennen, die tegen haar schreeuwde "Ga liggen en handen op je rug!" en "Bek houden! Handen op je rug!". De man had tie-wraps in zijn handen. [slachtoffer 2] weigerde haar handen op haar rug te doen, waarop zij op haar hoofd werd geslagen. [slachtoffer 2] hoorde een tweede man de woonkamer binnen komen en hoorde kort daarna de schuifpui open gaan, waarna het stil werd. Voor haar gevoel zijn er drie mannen in de woning geweest.vi
In de woning zijn op de vloer tie-wraps, in de keuken de klapper van de man die zich voordeed als enquêteur en een handschoen achtergebleven. [slachtoffer 1] heeft aangegeven zijn autosleutel te missen.vii Bij [slachtoffer 1] zijn drie diepe hoofdwonden vastgesteld met daarbij veel zwelling en een schedelbreuk. Gezien het "zéér forse hoofdletsel" van [slachtoffer 1], heeft de arts "een redelijk risico op ernstige complicaties" vastgesteld "die tot de dood zouden kunnen leiden".viii Bij [slachtoffer 2] zijn een wond boven haar wenkbrauw en een wond op haar voorhoofd vastgesteld.ix Op het bovenste vel papier in de blocnotehouder die in de woning aan de [A-straat nr] te [plaats] is aangetroffen, is een afdruk aangetroffen van de linkerduim van verdachte.x In de woning van verdachte is een handschoen aangetroffen die is vergeleken met de handschoen die op de plaats delict is achtergebleven. Visueel is vastgesteld dat de kleur van de beide handschoenen overeenkomt, dat zij een overeenkomstige maat hebben, dat het breipatroon van zowel de handschoenen als de mouwtjes overeenkomstig is en dat het een linker- en een rechterhandschoen betreft.xi
4.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, in zijn schriftelijk requisitoir uitgebreid en hier verkort weergegeven, op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte één van de mannen is geweest die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun woning hebben overvallen. Medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) verklaart dat hij op 11 februari 2011 een kladblok heeft uitgeleend aan [naam], die hij later zal herkennen als medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]), en aan verdachte. In de woning van verdachte wordt een handschoen gevonden die lijkt op de handschoen die op de plaats delict is aangetroffen. Verdachte heeft, blijkens het onderzoek aan zijn laptop, via Skype contact gehad met medeverdachte [medeverdachte]. Op de telefoon van [medeverdachte] wordt een foto aangetroffen waarop hij en verdachte samen te zien zijn. Verdachte heeft [medeverdachte] tijdens diens detentie tweemaal bezocht in het Huis van Bewaring. Op de taser en de schoenen die onder medeverdachte [medeverdachte] in beslag zijn genomen is bloed van [slachtoffer 1] aangetroffen.
Verdachte verklaart dat hij twee verschillende handschoenen heeft uitgeleend aan ene [naam]. Desgevraagd verklaart hij dat [naam] en medeverdachte [medeverdachte] niet dezelfde persoon zijn. Dit verhaal vindt in het dossier geen enkele bevestiging. Verdachte verklaart opmerkelijk genoeg tijdens zijn verhoor bij de politie uit zichzelf en op voorhand over de handschoenen en de vingerafdruk op het kladblok. Op dit kladblok wordt inderdaad een vingerafdruk van verdachte gevonden. Op de handschoen die op de plaats delict is aangetroffen, wordt DNA van [slachtoffer 2] en van minimaal twee andere personen aangetroffen, onder wie verdachte. Ook op een tiewrap wordt een onvolledig DNA-spoor aangetroffen van minimaal twee personen, dat matcht met verdachte. Verdachte heeft op 11 februari 2011 telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte]. Medeverdachte [medeverdachte 3] ([medeverdachte 3]) verklaart dat hij op 11 februari 2011 verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en een derde persoon die hij later zal herkennen als medeverdachte [medeverdachte 2] heeft vervoerd met zijn auto.
Gelet daarop kan wat de officier van justitie betreft worden bewezen dat verdachte één van de mannen is geweest die op 11 februari 2011 de woningoverval aan de [A-straat nr] te [plaats] heeft gepleegd. Verdachte lijkt samen met medeverdachte [medeverdachte] het initiatief tot de overval te hebben genomen.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich, in haar schriftelijke pleitaantekeningen uitgebreid en hier verkort weergegeven, op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Verdachte past niet in de opgegeven signalementen van de daders en er heeft bovendien geen FOSLO-confrontatie met hem plaatsgevonden. Op geen van de in beslag genomen kledingstukken van verdachte is enig spoor van de aangevers aangetroffen. Voor het aantonen van zijn vingerafdruk op de blocnotehouder heeft verdachte een verklaring gegeven. Bovendien zijn op de blocnotehouder meerdere vingerafdrukken, dan wel vegen, aangetroffen waarvan er slechts twee te identificeren waren. Nu er bij het aantreffen van DNA-materiaal van verdachte op de handschoen geen statistische onderbouwing is gegeven, kan dit onderzoeksresultaat niet bijdragen tot het bewijs. De bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), inhoudende dat verdachte niet kan worden uitgesloten als donor van het celmateriaal dat op de tie-wrap uit de woning is aangetroffen, hebben evenmin bewijswaarde. Verdachte heeft een verklaring afgelegd, te weten het uitlenen van twee verschillende handschoenen aan [naam], die de aanwezigheid van zijn DNA zou kunnen verklaren.
Niet aannemelijk is dat verdachte op 11 februari 2011 de gebruiker is geweest van het telefoonnummer, eindigend op [tel.nr]. Uit de telefoongegevens die zich in het dossier bevinden, kan dan ook niet worden afgeleid dat verdachte op 11 februari 2011 samen met [medeverdachte] en/of [medeverdachte 3] is geweest. Verdachte betwist daarnaast de verklaring van [medeverdachte 3], dat hij één van de mannen is geweest die op 11 februari 2011 bij [medeverdachte 3] in de auto heeft gezeten. De verklaringen van [medeverdachte 3] zijn onvoldoende betrouwbaar, dan wel niet geloofwaardig, en moeten om die reden terzijde worden gesteld. [medeverdachte 3] heeft er alle belang bij om zijn eigen rol in het geheel te verkleinen en verhullen. Zijn verklaring is op een aantal punten aantoonbaar onjuist en vindt geen steun in de overige bewijsmiddelen.
Verdachte betwist dat medeverdachte [medeverdachte 2] hem een kladblok zou hebben gegeven. Zelfs als van de juistheid van de verklaring van [medeverdachte 2] zou worden uitgegaan, is dit in samenhang met het voorgaande onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij, met de raadsvrouw en anders dan de officier van justitie, van oordeel is dat geen significante bewijswaarde kan worden toegekend aan het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 1 juni 2011, voor zover dit betrekking heeft op de tie-wrap en de handschoen.
De vraag is nu of de overige stukken die zich in het dossier bevinden, de conclusie van het Openbaar Ministerie dat verdachte één van de overvallers is geweest, kunnen dragen. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
4.4.1 Contact met [medeverdachte]
Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank medeverdachte [medeverdachte] op grond van technisch bewijs veroordeeld voor het medeplegen van de ten laste gelegde woningoveral. Uit onderzoek naar de laptop die in de woning van verdachte in beslag is genomen, blijkt dat verdachte en [medeverdachte] in de periode na het ten laste gelegde feit ten minste tweemaal met elkaar contact hebben gehad via Skype.xii Verdachte heeft aanvankelijk verklaard dat hij enkel gebruik maakt van het programma MSN om te chatten. Hij heeft wel eens geskyped, maar "vond dat niets". Verdachte noemt [medeverdachte] daarnaast niet als één van de personen met wie hij chatcontact onderhoudt.xiii Op de in beslag genomen BlackBerry van [medeverdachte] is een foto van verdachte en een foto van [medeverdachte] en verdachte samen aangetroffen.xiv Verdachte is, terwijl [medeverdachte] gedetineerd was in het Huis van Bewaring "Havenstraat" te Amsterdam, in april 2011 tweemaal enkele uren bij hem op bezoek geweest.xv Verdachte heeft verklaard dat hij niet vaak contact met [medeverdachte] heeft gehad. Desgevraagd heeft verdachte, nadat hem voornoemde contactmomenten zijn voorgehouden, toegegeven dat deze momenten er zijn geweest, maar niet méér dan deze contactmomenten.xvi
Dat uit de stukken van het dossier alle contactmomenten die er ooit tussen verdachte en [medeverdachte] zijn geweest, zouden blijken, acht de rechtbank niet waarschijnlijk. Het komt de rechtbank voor dat verdachte heeft geprobeerd de indruk te wekken dat hij en [medeverdachte] elkaar nauwelijks kennen. Gelet op het voornoemde technische bewijs voor contacten tussen verdachte en [medeverdachte] echter, kan naar het oordeel van de rechtbank worden gezegd dat verdachte en [medeverdachte] elkaar meer dan oppervlakkig kenden.
4.4.2 Telefonisch contact pleegdatum
Verdachte verklaart dat hij op 11 februari 2011 in de avond thuis is geweest en dat hij niet samen met [medeverdachte] is geweest. Wel heeft hij in de periode voorafgaand aan 11 februari 2011 enkele malen contact gehad met [medeverdachte]. Daar wenste hij eerder niet over te verklaren omdat hij daar het belang niet van inzag. Op 11 februari 2011 heeft [medeverdachte] hem gebeld om te vragen wat hij zou gaan doen die avond. Verdachte verklaart thuis te zijn gebleven en [medeverdachte] niet te hebben ontmoet.xvii De rechtbank stelt vast dat verdachte op 11 februari 2011 om 17.31 uur telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte], waarbij verdachte gebruik heeft gemaakt van het telefoonnummer eindigend op [tel.nr]. De telefoon van verdachte straalde op dat moment de zendmast in de [A-straat] te [plaats] aan, welke mast is gelegen in de nabijheid van zowel de woning van verdachte als de plaats delict.xviii
4.4.3 Handschoen en vingerafdruk
Verdachte verklaart dat hij op 11 februari 2011 in de middag twee verschillende handschoenen heeft uitgeleend aan ene [naam]. Verdachte kwam deze [naam] tegen en heeft, nadat deze hem om handschoenen vroeg, thuis twee verschillende handschoenen gehaald. Onderweg naar huis moest [naam] zijn veters strikken en heeft verdachte het kladblok dat [naam] bij zich had even voor hem vastgehouden.xix Verdachte heeft [medeverdachte 2] na diens eerste aanhouding gesproken. [medeverdachte 2] heeft toen tegen verdachte gezegd, aldus nog steeds de verklaring van verdachte, dat de politie hem op het spoor is gekomen door een zwart mapje dat [medeverdachte 2] had uitgeleend aan dezelfde [naam].xx
[medeverdachte 2] wijst op 12 september 2011 [medeverdachte] aan als de persoon die hij in zijn eerdere verklaring [naam] noemt. Hij heeft dat in zijn verklaring ter terechtzitting nog eens bevestigd.xxi [medeverdachte 2] verklaart dat hij na zijn eerste aanhouding met verdachte heeft gesproken, maar het toen met hem niet over een handschoen heeft gehad.xxii
De rechtbank acht het opmerkelijk dat verdachte, schijnbaar vanuit het niets, begint te verklaren over de twee "verschillende handschoenen" die hij aan [naam] zou hebben uitgeleend. Hierbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat [medeverdachte 2] verklaart dat hij daaromtrent niets aan verdachte heeft medegedeeld. Deze verklaring van [medeverdachte 2] acht de rechtbank geloofwaardig, nu niet aannemelijk is dat [medeverdachte 2] op deze indirecte wijze verdachte onwaarachtig zou willen belasten. De wetenschap van verdachte, dat één of meer handschoenen een belangrijke rol in het onderzoek spelen, valt op, met name nu niet duidelijk is waarom verdachte zou vermoeden dat de door de politie aangetroffen handschoen die van verdachte zelf was. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van verdachtes verklaring omtrent ene [naam] in samenhang met het volgende.
Van voornoemde [naam] heeft verdachte verklaard dat dit dezelfde persoon is aan wie [medeverdachte 2] een kladblok zou hebben uitgeleend. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij het kladblok heeft uitgeleend aan een tweetal personen, te weten verdachte en [naam], die later [medeverdachte] blijkt te zijn.xxiii Verdachte heeft tijdens zijn verhoor in de raadkamer van deze rechtbank d.d. 16 juni 2011 te kennen gegeven dat hetgeen hij over [naam] heeft verklaard, niet over [medeverdachte] gaat. [medeverdachte] en [naam] zijn twee heel verschillende personen.xxiv De [naam] waarover [medeverdachte 2] spreekt, is dus niet dezelfde persoon als de [naam] waar verdachte over spreekt. Van het bestaan van de [naam] waar verdachte over spreekt is in het dossier echter niets gebleken. Dat is opmerkelijk te noemen, omdat deze [naam] volgens de verklaring van verdachte de persoon moet zijn geweest die, zonder handschoenen, met het kladblok heeft rondgelopen. Verdachte heeft, hoewel dit gelet op het technisch bewijs zeker op zijn weg had gelegen, nagelaten enige verdere informatie over de [naam] te verschaffen aan wie hij zijn handschoenen zou hebben uitgeleend.
Het door verdachte geschetste scenario waarmee zijn vingerafdruk op het kladblok en de aanwezigheid van de handschoen op de plaats delict, anders dan door zijn aanwezigheid als dader aldaar, zou kunnen worden verklaard, is, gelet op het overwogene onder 4.4.3 , zo ongeloofwaardig dat de rechtbank dit terzijde schuift. Verdachte heeft daarmee geen aannemelijke redengevende verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn duimafdruk op de blocnotehouder en de aanwezigheid van deze blocnotehouder en de handschoen op de plaats delict, terwijl deze omstandigheden wel om een dergelijke verklaring vragen. De conclusie van de rechtbank is dan ook - mede in het licht van de andere hiervoor geschetste bewijsmiddelen - dat verdachte deze sporen als dader heeft achtergelaten. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte één van de drie mannen is geweest die aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun woning hebben overvallen. Daarbij hebben verdachte en zijn mededaders bij hun vlucht een blocnotehouder met daarop twee dactyloscopische sporen en een handschoen in de woning achtergelaten.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de hierna volgende bewezenverklaring nog dat het vuurwapen waarover aangever [slachtoffer 1] spreekt, niet is gevonden. Derhalve is niet komen vast te staan of het om een vuurwapen als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie gaat. Gelet daarop zal de rechtbank het gebruik van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bewezen verklaren. Vanwege het ernstige letsel bij [slachtoffer 1], acht de rechtbank tevens bewezen dat de [slachtoffer 1] met dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp is geslagen.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 aangeduide bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 11 februari 2011 te [plaats], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een autosleutel, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders
de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn binnengedrongen en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 1] hebben getoond en voorgehouden en op het lichaam van die [slachtoffer 1] hebben gericht en daarbij tegen die [slachtoffer 1] hebben gezegd: "Meewerken, meewerken of ik ga schieten" en "boven, boven" en die [slachtoffer 1] met kracht met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd hebben geslagen en een stroomstootwapen in de nek van die [slachtoffer 1] hebben gehouden,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en drie diepe hoofdwonden, heeft bekomen en
die [slachtoffer 2] hebben gedwongen op de grond te gaan liggen en daarbij hebben gezegd: "Ga liggen en handen op je rug" en "Bek houden. Handen op je rug" en die [slachtoffer 2] terwijl zij op de grond lag op het hoofd hebben geslagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het volwassenenstrafrecht toe te passen en gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 (vier) jaren, met aftrek van voorarrest. Mocht de rechtbank het verzoek tot toepassing van het volwassenenstrafrecht afwijzen, dan verzoekt de officier van justitie verdachte te veroordelen tot de maximale jeugddetentie, waarvan een klein deel voorwaardelijk met het oog op de begeleiding van verdachte.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht, in geval van een veroordeling van verdachte, het jeugdstrafrecht toe te passen. Uit de rapportages van de gedragsdeskundigen, Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg blijkt dat het, mede gelet op de toekomst van verdachte, van groot belang is dat hij behandeling en begeleiding krijgt. Daarmee is reeds een begin gemaakt door een intake bij de Bascule. Dit traject zal volledig worden doorkruist indien het volwassenenstrafrecht wordt toegepast.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepassing jeugdstrafrecht
Gebleken is dat verdachte ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde feit minderjarig was. Uit artikel 77a van het Wetboek van Strafrecht volgt dat op personen die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt in beginsel het jeugdstraf(proces)recht van toepassing is. Van deze mogelijkheid kan op grond van het bepaalde in artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht worden afgeweken indien de ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven.
Toepassing van het jeugdstrafrecht op verdachte is volgens de wet het uitgangspunt. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige strafzaak argumenten aanwezig zijn voor de toepassing van het volwassenenstrafrecht. Het bewezen verklaarde feit betreft een brute woningoverval met grote gevolgen, waaronder psychische schade en ernstig letsel voor één van de aangevers. De ernst van het feit behoeft dan ook geen verder betoog. Een ander argument voor toepassing van het meerderjarigenstrafrecht kan worden gevonden in het feit dat verdachte inmiddels de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Argumenten voor de toepassing van het jeugdstrafrecht zijn er in de onderhavige zaak eveneens.
Psycholoog D. Breuker geeft in zijn rapport d.d. 25 juli 2011 betreffende verdachte te kennen dat er wat hem betreft in de persoon van verdachte geen argumenten gelegen zijn voor toepassing van het meerderjarigenstrafrecht.
In zijn rapport d.d. 18 oktober 2011 betreffende verdachte geeft de Raad voor de Kinderbescherming aan dat van verdachte geen ernstige gedragsproblemen bekend zijn. Wel is sprake van moeizame regulatie van spanningen en emoties. De houding van verdachte wordt bij momenten als antisociaal aangevoeld en de wijze waarop hij dreiging en agressie inzet als instrumenteel. De afgelopen periode hebben zich echter geen incidenten meer voorgedaan binnen de justitiële jeugdinrichting Amsterbaken. Verdachte lijkt te profiteren van de ruimte die hij krijgt door het feit dat hij nachtdetentie heeft en naar school gaat. Wel moet het gedrag van verdachte niet alleen als situationeel bepaald worden bezien, maar mede begrepen worden in het licht van minder aangepaste persoonlijkheidstrekken. Deze persoonlijkheidstrekken vormen een risicofactor voor herhaling, maar ook voor disfunctioneren in sociaal en maatschappelijk opzicht. Daarom acht de Raad voor de Kinderbescherming behandeling aangewezen, waarbij het uitgangspunt is dat de schoolgang van verdachte niet belemmerd moet worden. Het is zeer positief te noemen dat verdachte zich, na maanden van totaal gestagneerde schoolgang, weer gemotiveerd toont voor school. Strafrechtelijk gezien ziet de Raad voor de Kinderbescherming meerwaarde in de gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van een half jaar. De keuze voor een gedragsbeïnvloedende maatregel is gefundeerd op de inschatting van de Raad over de motivatie van verdachte om aan behandeling mee te werken. Bij een eventueel stagneren van de behandeling kan van rechtswege adequaat en snel worden gehandeld.
Ter terechtzitting van 10 januari 2012 heeft mw. C. Snijder van de Raad voor de Kinderbescherming ter toelichting op voornoemd rapport aangegeven dat een gedragsbeïnvloedende maatregel wat haar betreft zeer geschikt is voor verdachte. Daarbij is behandeling in de vorm van agressieregulatietraining aangewezen, net als individueel contact bij De Bascule om de denkwijze van verdachte over zichzelf en anderen te veranderen. Verdachte heeft het intakegesprek bij De Bascule als prettig ervaren. Snijder heeft aangegeven tegen toepassing van het volwassenenstrafrecht te zijn, omdat er geen patroon is van zich herhalend grensoverschrijdend en gedragsgestoord gedrag. Er heeft evenmin verharding plaatsgevonden in de persoon van verdachte. Er zijn aanwijzingen voor een weinig uitgerijpte identiteit van verdachte, waardoor toepassing van het jeugdstrafrecht in de rede ligt.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport d.d. 6 januari 2012 van de jeugdreclassering betreffende verdachte. Daarin beschrijft de jeugdreclasseerder, dhr. J. Mewe, dat verdachte af en toe zijn agressie instrumenteel lijkt in te zetten. Hij is zich daarbij achteraf goed bewust van wat hij heeft gezegd. Omdat verdachte verdacht wordt van een zeer ernstig strafbaar feit en omdat hij tijdens incidenten in Amsterbaken behoorlijk grensoverschrijdende agressie heeft laten zien, stelt de jeugdreclasseerder dat een forse begeleidingsmaatregel op zijn plaats is. Een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van een half jaar en de maatregel hulp en steun worden als passend gezien. Toepassing van het jeugdstrafrecht wordt "het meest passend" genoemd.
In zijn toelichting op voornoemd rapport heeft dhr. J. Mewe ter terechtzitting van 10 januari 2012 aangegeven dat verdachte zich gedurende zijn voorlopige hechtenis positief heeft ontwikkeld. Toepassing van het volwassenenstrafrecht wordt afgeraden, omdat een gedragsbeïnvloedende maatregel en nachtdetentie in dat kader niet mogelijk zijn. Alle positieve ontwikkelingen tot dusver, waaronder met name de verbeterde schoolgang en motivatie van verdachte, zouden daarmee teniet worden gedaan. Toepassing van het jeugdstrafrecht zou beter zijn voor de pedagogische ontwikkeling van verdachte.
Gelet op het voorgaande, en mede in aanmerking genomen het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, is de rechtbank, alles afwegende, van oordeel dat de argumenten voor toepassing van het meerderjarigenstrafrecht in de onderhavige niet zodanig zwaar zijn, dat het wettelijk uitgangspunt van toepassing van het jeugdstrafrecht moet worden verlaten. Het verzoek van de officier van justitie tot toepassing van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht wordt derhalve afgewezen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf. Hij heeft, samen met zijn mededaders, de aangevers onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp overvallen in hun woning. Zij hebben de aangevers daarbij mishandeld, waarbij aangever [slachtoffer 1] ernstig letsel heeft opgelopen dat tot zijn dood had kunnen leiden. De gevolgen van de woningoverval zijn voor de aangevers, zo blijkt uit de toelichting op hun vorderingen benadeelde partij, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juli 2011 (pag. 406-408) en de toelichting van hun zoon ter terechtzitting van 10 januari 2012, buitengewoon ernstig geweest en hadden nog veel ernstiger kunnen zijn. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. Dat aangevers zich blijkens hun verklaringen niet langer veilig voelen in hun woning, rekent de rechtbank verdachte en zijn medeverdachten zwaar aan. Slachtoffers van misdrijven als het onderhavige kunnen nog lang last houden van de psychische gevolgen daarvan. Bovendien heeft het - op het eerste gezicht willekeurige - handelen van verdachte en zijn mededaders bijgedragen aan de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Daaraan draagt ook bij dat verdachten geen inzicht hebben gegeven in de achtergrond en beweegredenen van hun handelen.
Dat, zoals eerder overwogen, niet kan worden vastgesteld of de overvallers daadwerkelijk een vuurwapen hebben gebruikt of enkel een daarop gelijkend voorwerp, doet aan de beleving van de aangevers niet af. Zij zagen zich tijdens de overval geconfronteerd met een voorwerp dat hen angst aanjaagde. De aangevers hebben tijdens de overval gevreesd voor hun leven. Verdachte en zijn mededaders hebben door het slaan en stompen van de aangevers, inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van deze personen.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich bij hun handelen enkel laten leiden door eigen geldelijk gewin en er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de woning, de eigendommen en de lichamelijke integriteit van anderen. Verdachte en zijn mededaders hebben de woning van de aangevers in georganiseerd verband en op listige wijze, door gebruikmaking van de "enquêtetruc", overvallen. Zij hebben daarbij tie-wraps, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en bivakmutsen voorhanden gehad. De rechtbank acht dit alles bijzonder ernstig.
Hoewel de rechtbank enerzijds ten voordele van verdachte acht slaat op het feit dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, acht zij het anderzijds bijzonder zorgelijk dat verdachte kennelijk vanuit het niets een zo ernstig feit als het onderhavige pleegt. Naast voornoemde rapportages van psycholoog D. Breuker, de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering, heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van psycholoog D. Breuker van 25 juli 2011 en het rapport van psychiater L.A. Vink van 15 augustus 2011 betreffende verdachte.
Zoals hierboven overwogen, wordt in de strafzaak tegen verdachte om voornoemde redenen het jeugdstrafrecht toegepast. Gelet op de ernst van het feit, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf en acht de rechtbank jeugddetentie van aanzienlijke duur in dit geval passend en geboden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de conclusies van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering, zoals die in voornoemde rapporten naar voren komt. De rechtbank gaat tevens over tot opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel.
Bij het opleggen van deze maatregel heeft de rechtbank het volgende overwogen. De beide gedragsdeskundigen hebben niet tot deze maatregel geconcludeerd. Een nadere onderbouwing om niet tot een dergelijk advies over te gaan is in die rapporten, anders dan met een verwijzing door de psychiater naar de ontkenning door verdachte, echter niet gegeven. Anderzijds is in voornoemde rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming duidelijk uiteengezet wat de meerwaarde van een zodanige maatregel is met het oog op de ontwikkeling van verdachte. Voorts constateert de rechtbank dat de gedragsdeskundigen van mening verschillen over de diagnose. Wel stelt de psychiater de diagnose van een gedragsstoornis en dat een vorm van psychologische begeleiding gewenst is ter verbetering van zijn agressiehantering, impulscontrole en gewetensontwikkeling. Beide rapporteurs benadrukken het belang van verdachte bij begeleiding en behandeling. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat genoemde maatregel aangewezen is. De ernst van het feit brengt de rechtbank voorts tot de conclusie dat deze maatregel voor de maximale duur moet gelden, waarbij vervangende hechtenis wordt opgelegd voor het geval verdachte de maatregel niet tot een goed einde weet te brengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 2] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 950,41 (negenhonderdvijftig euro en eenenveertig eurocent), waarvan € 50,41 (vijftig euro en eenenveertig eurocent) voor materiële schade en € 900,00 (negenhonderd euro) voor immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [slachtoffer 2], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op
€ 950,41 (negenhonderdvijftig euro en eenenveertig eurocent), waarvan € 50,41 (vijftig euro en eenenveertig eurocent) voor materiële schade en € 900,00 (negenhonderd euro) voor immateriële schade, bij niet voldoen te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 (achttien) dagen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer 1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 4.002,80 (vierduizendtwee euro en tachtig eurocent), waarvan € 2.752,28 (tweeduizend zevenhonderdtweeënvijftig euro en achtentwintig eurocent) voor materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) voor immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Waar de raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering wat betreft de kosten voor extra beveiligingsmaatregelen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, merkt de rechtbank op dat de vordering zo is gewijzigd dat deze niet langer kosten voor de voornoemde maatregelen inhoudt.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van [slachtoffer 1], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 4.002,80 (vierduizendtwee euro en tachtig eurocent), waarvan € 2.752,28 (tweeduizend zevenhonderdtweeënvijftig euro en achtentwintig eurocent) voor materiële schade en
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) voor immateriële schade, bij niet voldoen te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 (vijftig) dagen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b (oud), 14c (oud), 36f, 77a, 77g, 77i, 77w (oud), 77x (oud), 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 1 (één) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 1 (één) jaar, bestaande uit;
- een individueel cognitief behandeltraject bij De Bascule of een vergelijkbare instelling;
- deelname aan de groepstraining WS-ART bij De Bascule of een vergelijkbare instelling.
Beveelt dat, als verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerkt, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 1 (één) jaar.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2]
Wijst de vordering van [slachtoffer 2], wonende op het adres [A-straat nr] te [plaats], toe tot € 950,41 (negenhonderdvijftig euro en eenenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 50,41 (vijftig euro en eenenveertig eurocent) voor materiële schade en € 900,00 (negenhonderd euro) voor immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2], aan de Staat € 950,41 (negenhonderdvijftig euro en eenenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 50,41 (vijftig euro en eenenveertig eurocent) voor materiële schade en € 900,00 (negenhonderd euro) voor immateriële schade, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 18 (achttien) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[slachtoffer 1]
Wijst de vordering van [slachtoffer 1], wonende op het adres [A-straat nr] te [plaats], toe tot € 4.002,80 (vierduizendtwee euro en tachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 2.752,28 (tweeduizend zevenhonderdtweeënvijftig euro en achtentwintig eurocent) voor materiële schade en
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) voor immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1], aan de Staat € 4.002,80 (vierduizendtwee euro en tachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, waarvan € 2.752,28 (tweeduizend zevenhonderdtweeënvijftig euro en achtentwintig eurocent) voor materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) voor immateriële schade, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 50 (vijftig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Bade, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. C.W. Inden en K.M. van Hassel, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg en mr. G. Veldman, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2012.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011037350-2 van 11 februari 2011, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], pag. 1-3, inhoudende de verklaring van voornoemde opsporingsambtenaren.
iii Het proces-verbaal van bevindingen, aangehaald in noot 2 & een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011037350-8 van 12 februari 2011, opgemaakt door [verbalisant 3], pag. 18-19, inhoudende de verklaring van [getuige 1].
iv Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2011037350-18 van 17 februari 2011, opgemaakt door [verbalisant 5], pag. 26-30, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] & Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2011037350-1 van 17 februari 2011, opgemaakt door [verbalisant 3], pag. 36-39, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].
v Het proces-verbaal van aangifte, aangehaald in noot 4, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1].
vi Het proces-verbaal van aangifte, aangehaald in noot 4, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].
vii De processen-verbaal van aangifte, aangehaald in noot 4.
viii Een geschrift, zijnde een medische verklaring, inhoudende een beschrijving van het letsel van [slachtoffer 1] van 28 februari 2011, opgemaakt door een geneeskundige van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam, pag. 31.
ix Een geschrift, zijnde een medische verklaring, inhoudende een beschrijving van het letsel van [slachtoffer 2] van 2 mei 2011, opgemaakt door een geneeskundige van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam, pag. 236.
x Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011037350-23 van 15 juni 2011, opgemaakt door [verbalisant 4], pag. 467, inhoudende de verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar.
xi Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011037350 van 6 september 2011, opgemaakt door [verbalisant 5], pag. 714-715, inhoudende de verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar.
xii Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011037350 van 30 mei 2011, opgemaakt door [verbalisant 6], pag. 240-241, inhoudende de verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar.
xiii Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 2011037350-73 van 3 mei 2011, opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 8], pag. 140-155, inhoudende de verklaring van verdachte, pag. 151 van dit verhoor.
xiv Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011037350 van 20 mei 2011, opgemaakt door [verbalisant 5], pag. 264-265, inhoudende de verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar.
xv Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011037350-112 van 2 juni 2011, opgemaakt door [verbalisant 9], pag. 302-303, inhoudende de verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar.
xvi Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2012.
xvii Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2012.
xviii Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2011037350-11 van 8 juni 2011, opgemaakt door [verbalisant 9], pag. 314-317, inhoudende de verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar & verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2012.
xix Het proces-verbaal van verhoor verdachte, aangehaald in noot 13, pag. 153.
xx Het proces-verbaal van verhoor verdachte, aangehaald in noot 13, pag. 150.
xxi Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2012.
xxii Een proces-verbaal van verhoor met nummer 2011037350-158 van 12 september 2011, opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 10], pag. 726-728, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2].
xxiii Een proces-verbaal van verhoor met nummer 2011037350-43 van 5 april 2011, opgemaakt door [verbalisant 9] en [verbalisant 5], pag. 84-91, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2].
xxiv Een proces-verbaal van onderzoek in raadkamer met parketnummer 13/676313-11 van 16 juni 2011 van deze rechtbank, niet doorgenummerd, pag. 3 van dat proces-verbaal.