ECLI:NL:RBAMS:2012:BV3606

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/656624-10 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gekwalificeerde doodslag en brandstichting met levensgevaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 februari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van gekwalificeerde doodslag en brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 december 2009 samen met medeverdachten een overval heeft gepleegd op het slachtoffer in diens woning. Tijdens deze overval heeft de verdachte het slachtoffer gewurgd, terwijl hij werd vastgehouden door medeverdachten. Het slachtoffer is overleden als gevolg van deze verwurging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten met opzet geweld hebben gebruikt om het slachtoffer te dwingen tot afgifte van geld of goederen, en dat dit geweld heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 8 december 2009 brand heeft gesticht in de woning van het slachtoffer, met het doel om sporen van de misdaad te wissen. De brandstichting heeft gemeen gevaar voor levens en goederen opgeleverd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar, zonder oplegging van TBS, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de impact op de nabestaanden meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/656624-10 (PROMIS)
Datum uitspraak: 9 februari 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1988],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] te [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring "Demersluis" te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16, 17, 19, 23 en 26 januari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Kramer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.J. Roelse, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd, zoals op de zitting van 16 januari 2012 nader is omschreven, dat
1. Primair:
Hij op of omstreeks 01 december 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] (geboren op [1972] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 2] (geboren op [1984] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 3] (geboren in [1984] te Nigeria)), van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (krachtig) (fysiek) geweld (verwurging) uitgeoefend op de halsstreek, in elk geval het lichaam van die (mans)persoon (terwijl deze was gekneveld en/of werd vastgehouden en/of werd geslagen en/of gestompt op/tegen het lichaam) tengevolge waarvan voornoemde (mans)persoon is overleden:
Artikel 289 juncto 47 lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien terzake van de vorenstaande ten laste gelegde moord geen veroordeling mocht volgen,
Hij op of omstreeks 07 december 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] (geboren op [1972] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 2] (geboren op [1984] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 3] (geboren in [1984] te Nigeria)) van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet (krachtig) (fysiek) geweld (verwurging) uitgeoefend op de halsstreek, in elk geval het lichaam van die (mans)persoon (terwijl deze was gekneveld en/of werd vastgehouden en/of werd geslagen en/of gestompt op/tegen het lichaam) tengevolge waarvan voornoemde (mans)persoon is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van na te noemen strafbaar feit (te weten (poging tot) afpersing, gepleegd in vereniging en/of (poging tot) diefstal met geweld, gepleegd in vereniging), althans enig strafbaar feit, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om. bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren
immers heeft/hebben en/of is/zijn verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op of omstreeks 07 december 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- met het oogmerk om zich en/of een ander of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een manspersoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] (geboren op [1972] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 2] (geboren op [1984] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 3] (geboren in [1984] te Nigeria)) gedwongen tot de afgifte van een som geld en/of een hoeveelheid (hard)drugs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde (mans)persoon (bekend onder de na(a)m( n) [slachtoffer naam 1] en/of [slachtoffer naam 2] en/of [slachtoffer naam 3]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld of bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s),
- naar de woning van voornoemde (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] en/of [slachtoffer naam 2] en/of [slachtoffer naam 3]) is/zijn gegaan en/of
- (aldaar) heeft/hebben aangebeld en/of
- (nadat voornoemde (mans)persoon de deur van die woning had geopend) een of meer vuurwapen(s), althans een of meer op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en), op voornoemde (mans)persoon heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of
- voornoemde (mans)persoon die woning heeft/hebben ingeduwd en/of
- die woning is/zijn binnen gegaan en/of
- met zijn/hun hand(en) de mond van voornoemde (mans)persoon dicht gehouden en/of gedrukt en/of zijn/hun hand(en) over de mond van voornoemde (mans)persoon heeft/hebben gedaan en/of gehouden en/of
- voornoemde (mans)persoon in (de richting van) een slaapkamer heeft/hebben geduwd en/of geleid en/of
- die woning heeft/hebben doorzocht;
of
- ter uitvoering van het door verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] (geboren op [1972] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 2] (geboren op [1984] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 3] (geboren in [1984] te Nigeria)) te dwingen tot de afgifte van een som geld en/of een hoeveelheid (hard)drugs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] en/of [slachtoffer naam 2] en/of [slachtoffer naam 3]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- naar de woning van voornoemde (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] en/of [slachtoffer naam 2] en/of [slachtoffer naam 3]) gegaan en/of
- (aldaar) aangebeld en/of
- (nadat voornoemde (mans)persoon de deur van die woning had geopend) een of meer vuurwapen(s), althans een of meer op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en), op voornoemde (mans)persoon gericht en/of gericht gehouden en/of
- voornoemde (mans)persoon die woning ingeduwd en/of
- die woning binnen gegaan en/of
- met zijn/hun hand(en) de mond van voornoemde (mans)persoon dicht gehouden en/of gedrukt en/of zijn/hun hand(en) over de mond van voornoemde (mans)persoon gedaan en/of gehouden en/of
- voornoemde (mans)persoon in (de richting van) een slaapkamer geduwd en/of geleid en/of
- die woning heeft/hebben doorzocht;
en/of
- met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weggenomen een som geld en/of een hoeveelheid (hard)drugs, geheel of ten dele toebehorende aan een (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] (geboren op [1972] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 2] (geboren op [1984] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 3] (geboren in [1984] te Nigeria)), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een of meer van) zijn mededader(s) de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld of bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s),
- naar de woning van voornoemde (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] en/of [slachtoffer naam 2] en/of [slachtoffer naam 3]) is/zijn gegaan en/of
- (aldaar) heeft/hebben aangebeld en/of
- (nadat voornoemde (mans)persoon de deur van die woning had geopend) een of meer vuurwapen(s), althans een of meer op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en), op voornoemde (mans)persoon heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of
- voornoemde (mans)persoon die woning heeft/hebben ingeduwd en/of
- die woning is/zijn binnen gegaan en/of
- met zijn/hun hand(en) de mond van voornoemde (mans)persoon dicht gehouden en/of gedrukt en/of zijn/hun hand(en) over de mond van voornoemde (mans)persoon heeft/hebben gedaan en/of gehouden en/of
- voornoemde (mans)persoon in (de richting van) een slaapkamer heeft/hebben geduwd en/of geleid en/of
- die woning heeft/hebben doorzocht;
of
- ter uitvoering van het door verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een som geld en/of een hoeveelheid (hard)drugs, geheel of ten dele toebehorende aan een (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] (geboren op [1972] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 2] (geboren op [1984] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 3] (geboren in [1984] te Nigeria)), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld, te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een of meer van) zijn mededader(s) de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
- naar de woning van voornoemde (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] en/of [slachtoffer naam 2] en/of [slachtoffer naam 3]) gegaan en/of
- (aldaar) aangebeld en/of
- (nadat voornoemde (mans)persoon de deur van die woning had geopend) een of meer vuurwapen(s) althans een of meer op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en), op voornoemde (mans)persoon gericht en/of gericht gehouden en/of
- voornoemde (mans)persoon die woning ingeduwd en/of
- die woning binnen gegaan en/of
- met zijn/hun hand(en) de mond van voornoemde (mans)persoon dicht gehouden en/of gedrukt en/of zijn/hun hand(en) over de mond van voornoemde (mans)persoon gedaan en/of gehouden en/of
- voornoemde (mans)persoon in (de richting van) een slaapkamer geduwd en/of geleid en/of
- die woning doorzocht;
Artikel 288 juncto 47 lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidair:
Hij op of omstreeks 07 december 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld of bedreiging met geweld een (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] (geboren op [1972] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 2] (geboren op [1984] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 3] (geboren in [1984] te Nigeria)), heeft gedwongen tot afgifte van een (aanzienlijke) som geld en/of een hoeveelheid (hard)drugs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die (mans)persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een (aanzienlijke) som geld en/of een hoeveelheid (hard)drugs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] (geboren op [1972] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 2] (geboren op [1984] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 3] (geboren in [1984] te Nigeria)), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] (geboren op [1972] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 2] (geboren op [1984] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 3] (geboren in [1984] te Nigeria)), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren
welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- naar de woning van voornoemde (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] (geboren op [1972] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 2] (geboren op [1984] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 3] (geboren in [1984] te Nigeria)) is/zijn gegaan en/of
- (aldaar) heeft/hebben aangebeld en/of
- (nadat voornoemde (mans)persoon de deur van die woning had geopend) een of meer vuurwapen(s), althans een of meer op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en), op voornoemde (mans)persoon heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of
- voornoemde (mans)persoon die woning heeft/hebben ingeduwd en/of
- die woning is/zijn binnen gegaan en/of
- met zijn/hun hand(en) de mond van voornoemde (mans)persoon heeft/hebben dicht gehouden en/of gedrukt en/of zijn/hun hand(en) over de mond van voornoemde (mans)persoon heeft/hebben gedaan en/of gehouden en/of
- voornoemde (mans)persoon in (de richting van) een slaapkamer heeft/hebben geduwd en/of geleid en/of
- (krachtig) (fysiek) geweld (verwurging) heeft/hebben uitgeoefend op de halsstreek, in elk geval het lichaam van die (mans)persoon (terwijl deze was gekneveld en/of werd vastgehouden en/of werd geslagen en/of gestompt op/tegen het lichaam)
terwijl dat feit de dood van die (mans)persoon men gevolge heeft gehad;
Artikel 317/312 lid 3 juncto 47 lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meest subsidiair:
Hij op of omstreeks 07 december 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], ter uitvoering van het/de door verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf/misdrijven om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich of een ander of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld of bedreiging met geweld een (mans)persoon persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] (geboren op [1972] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 2] (geboren op [1984] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 3] (geboren in [1984] te Nigeria)), te dwingen tot afgifte van een som geld en/of een hoeveelheid (hard)drugs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] (geboren op [1972] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 2] (geboren op [1984] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 3] (geboren in [1984] te Nigeria)), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een som geld en/of een hoeveelheid (hard)drugs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] (geboren op [1972] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 2] (geboren op [1984] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 3] (geboren in [1984] te Nigeria)), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] (geboren op [1972] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 2] (geboren op [1984] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 3] (geboren in [1984] te Nigeria)), te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
met (een of meer van) zijn mededader(s), althans alleen,
- naar de woning van voornoemde (mans)persoon (bekend onder de na(a)m(en) [slachtoffer naam 1] (geboren op [1972] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 2] (geboren op [1984] te Nigeria) en/of [slachtoffer naam 3] (geboren in [1984] te Nigeria)), is gegaan en/of
- (aldaar) heeft aangebeld en/of
- (nadat voornoemde (mans)persoon de deur van die woning had geopend) een of meer vuurwapen(s), althans een of meer op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en), op voornoemde (mans)persoon heeft gericht en/of gericht gehouden en/of
- voornoemde (mans)persoon die woning heeft ingeduwd en/of
- die woning is binnen gegaan en/of
- met zijn/hun hand(en) de mond van voornoemde (mans)persoon heeft dicht gehouden
en/of gedrukt en/of zijn/hun hand(en) over de mond van voornoemde (mans)persoon heeft gedaan en/of gehouden en/of
- voornoemde (mans)persoon in (de richting van) een slaapkamer heeft geduwd en/of geleid en/of
- (krachtig) (fysiek) geweld (verwurging) heeft uitgeoefend op de halsstreek, in elk geval het lichaam van die (mans)persoon (terwijl deze was gekneveld en/of werd vastgehouden en/of werd geslagen en/of gestompt op/tegen het lichaam) en/of
- die woning heeft doorzocht
terwijl dat feit de dood van die (mans)persoon ten gevolge heeft gehad;
Artikel 317/312 lid 3 juncto 45 juncto 47 lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht
1. Hij op of omstreeks 08 december 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning op het adres [A-straat nr. 1] aldaar en/of de in die woning aanwezige inboedel, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk in (een slaapkamer en/of de badkamer en/of de toiletruimte van) die woning een hoeveelheid van één of meer brandversnellend(e) middel(en) verspreid en/of gedeponeerd en/of gesprenkeld op en/of nabij één of meer voorwerp(en) en/of de vloer(bedekking) van (die slaapkamer en/of die badkamer en/of die toiletruimte van) die woning en/of dit/deze middel(en) en/of één of meer in die woning aanwezige voorwerp(en) aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een/dat/die brandversnellend(e) middel(en) en/of die/dat voorwerp(en), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan diverse (andere) in die woning aanwezige voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor één of meer in die woning aanwezige (overige) voorwerp(en) en/of één of meer belendende woning(en) en/of in die belendende woning(en) aanwezige voorwerp(en) en/of één of meer zich in de (directe) nabijheid van die woning bevindende voorwerp(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer in die woning(en) aanwezige bewoner(s) van die belendende woning(en) en/of één of meer zich in de (directe) nabijheid van die woning bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Artikel 157 juncto 47 Wetboek van Strafrecht
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Vaststaande feiten
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.i
- Op 8 december was er een brand in de woning op het adres [A-straat nr. 1] te [plaats] ([plaats]).ii
- Na het blussen van de brand bemerkte de brandweer dat er een lichaam op de badkamervloer lag. De persoon, een man, was niet meer in leven. De man lag op zijn buik, zijn handen waren op zijn rug vastgebonden en ook zijn enkels waren gebonden.iii
- De enkels van de man waren verbrand.iv
- Het stoffelijk overschot is geïdentificeerd als dat van [slachtoffer naam 1], geboren op [1972] te Nigeria.v
- Het dactyloscopische signalement van het stoffelijk overschot kwam overeen met dactyloscopische signalementen van [slachtoffer naam 2], geboren op [1984], en [slachtoffer naam 3], geboren op [1984] in Nigeria. Het staat dus vast dat deze signalementen werden vervaardigd van dezelfde persoon.vi
- Het sectierapport houdt in dat de man ten tijde van de brand niet in leven was. Er zijn uitgebreide inwendige letsels in de hals vastgesteld. Deze letsels waren bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals, zoals door verwurging. Hiermee kan het overlijden goed worden verklaard door verstikking. Van een andere doodsoorzaak is niet gebleken. Letsel in het gelaat, een breuk aan de laatste rib rechts voorwaarts en bloeduitstortingen in de rugspieren links zijwaarts zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch botsend geweld, zoals door vallen of slaan kan worden opgeleverd.vii
- Bij de brand was sprake van vier brandhaarden, te weten op de vloer in de hal ter hoogte van de badkamerdeur, op de vloer in de toiletruimte, op de vloer voor de kledingkast in de slaapkamer en op het bed in de slaapkamer.viii
- De kleding van de man verspreidde een benzineachtige geur. Het haar van de man was doordrenkt met een vloeistof die ook een benzineachtige geur verspreidde.ix
- In het brandmonster van de ondervloer onder het laminaat uit de hal voor de douchedeur is motorbenzine aangetoond.x
- Gezien het aantreffen van motorbenzine op de vloer in de hal en inbrandingen in de vloer in de slaapkamer en in de toiletruimte, die karakteristiek zijn voor een brand van een plas ontbrandbare vloeistoffen, kan gesteld worden dat sprake is van meerdere primaire brandhaarden.xi
- In de woning bevonden zich meerdere voorwerpen die door de brand waren aangetast. Het ging onder andere om kleding, elektronische apparatuur en een bed.xii
- [buurvrouw 1] was met haar twee kleinkinderen thuis toen ze iemand buiten "brand" hoorde schreeuwen. Zij woont op de tweede verdieping, op het adres [A-straat nr. 2]. Toen ze de voordeur open deed, zag ze dat het daar - de rechtbank begrijpt: in het trappenhuis - pikzwart was van de rook. Ze is toen met haar kleinkinderen naar de keuken gelopen. Daar hoorde ze een knal. Vervolgens is ze samen met de kleinkinderen overgestapt op het balkon van de buurvrouw en naar beneden gegaan. Daar heeft ze zich in een ambulance laten controleren om te kijken of ze rook had ingeademd.xiii
- [buurvrouw 2], de bewoonster van het adres [A-straat nr. 4], zag op 8 december 2009 vlammen bij de buren. Nadat ze 112 had gebeld, zag ze dat het vuur steeds groter werd en dat er donkere rook ontstond. Vervolgens heeft zij samen met haar kinderen het huis verlaten. Buiten hoorde ze de buurvrouw [buurvrouw 3] roepen dat ze alleen met de kinderen thuis was en dat ze niet naar beneden kon omdat alles boven vol stond met rook. Buurvrouw [buurvrouw 3] heeft de kinderen uit het raam aan een man gegeven, die haar hielp om de kinderen uit de woning te halen.xiv
4.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten bewezen dienen te worden verklaard. Zij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Gebeurtenissen in de woning
[medeverdachte 4] heeft uitgebreid verklaard over wat er in de woning is gebeurd. Na een tip van [medeverdachte 6] is hij samen met verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] naar de woning gegaan. Bij de woning aangekomen, liepen [medeverdachte 4] en verdachte voorop de trap op, gevolgd door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2]. Ze belden aan en het slachtoffer deed open. Verdachte dreigde met het vuurwapen en [medeverdachte 4] pakte het slachtoffer vast, deed een hand voor diens mond en trok hem verder de gang in. Uiteindelijk kwamen ze met zijn allen in een slaapkamer terecht. [medeverdachte 4] voelde een klap op zijn hoofd. Hij zag vervolgens dat verdachte het slachtoffer ook nog eens op het hoofd sloeg met het vuurwapen, dat hij aan verdachte had gegeven. Omdat [medeverdachte 4] bloedde, ging hij even weg uit de slaapkamer om iets te zoeken om zijn bloed te stelpen. Verdachte nam het slachtoffer van [medeverdachte 4] over. [medeverdachte 4] gaat er van uit dat [medeverdachte 5] op dat moment het vuurwapen van verdachte overnam. Toen hij terug kwam bij de deuropening van de slaapkamer zag hij dat verdachte het slachtoffer aan het wurgen was. Verdachte zei in het Surinaams dat hij hem ging doodmaken. [medeverdachte 4] zag dat [medeverdachte 2] het slachtoffer in zijn ballen sloeg en dat [medeverdachte 5] de benen van het slachtoffer vasthield. [medeverdachte 5] waarschuwde verdachte: "Wat doe je nu? Je gaat die man doodmaken." [medeverdachte 4] zei: "Laat die man los", maar toen was het al te laat en bewoog de man niet meer. [medeverdachte 5] zei toen tegen verdachte dat hij het slachtoffer dood had gemaakt. [medeverdachte 4] geeft aan dat hij ongeveer twee minuten heeft waargenomen dat het slachtoffer werd gewurgd.
Doodsoorzaak
Een patholoog heeft een sectie verricht op het lichaam van het slachtoffer. Daaruit is gebleken dat hij tijdens de brand niet meer in leven was. Zij heeft uitgebreide letsels in de hals vastgesteld, die bij leven zijn ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals, zoals door verwurging kan worden opgeleverd. Hiermee kan het overlijden volgens de patholoog goed worden verklaard door verstikking. Een andere doodsoorzaak is niet gebleken. Ook andere letsels, te weten, zwellingen en bloeduitstortingen en een ribbreuk, zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch botsend geweld zoals door stoten kan worden opgeleverd. Over de ribbreuk heeft de patholoog ter zitting aangegeven dat voor het toebrengen daarvan een aanzienlijke hoeveelheid geweld vereist was. De patholoog heeft ter zitting uitgelegd dat iemand die wordt gewurgd daaraan snel overlijdt. Dat is een feit van algemene bekendheid. De tijd die daarmee gemoeid is verschilt volgens de patholoog aanmerkelijk per persoon. Zij sprak daarbij van een normale tijd van een aantal minuten.
De letsels rond het rechteroog van het slachtoffer passen, aldus de officier van justitie, bij het slaan op het hoofd met het vuurwapen, waarover door [medeverdachte 4] is verklaard. Ook de overige letsels op het bovenlichaam van het slachtoffer passen bij de verklaring van [medeverdachte 4]. De patholoog heeft, naar aanleiding van vragen daartoe, uitgelegd dat het mogelijk is dat er geweld is uitgeoefend op de schaamstreek van het slachtoffer zonder dat daarvan afkomstig letsel geconstateerd is. Ter terechtzitting heeft zij daaraan toegevoegd dat letsels soms lastiger te zien zijn bij mensen met veel pigment. Het is dus wel degelijk mogelijk dat [medeverdachte 2] geweld heeft uitgeoefend op de schaamstreek van het slachtoffer zonder dat daarvan specifiek letsel te vinden is.
Bewijs ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De verschillende verklaringen van [medeverdachte 4] zijn onderling consistent en in overeenstemming met andere bewijsmiddelen. Hij heeft zijn verklaringen uit eigen beweging afgelegd en geeft daar ook een uitleg voor, namelijk dat hij wil dat de waarheid boven water komt. Hij zit ermee dat er iemand is overleden en realiseert zich dat hij zichzelf belast met zijn bekennende verklaring. Zijn verklaring is dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De ex-vriendin van verdachte, [ex-vriendin van verdachte], heeft verklaard dat ze van verdachte heeft gehoord dat hij samen met [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] bij het feit betrokken is. Ook haar verklaringen zijn voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te kunnen gebruiken. Haar verklaringen wijken op sommige punten af van wat [medeverdachte 4] verklaart, maar niet voor wat betreft het doel van het bezoek aan de woning van het slachtoffer en de personen die erbij waren. Deze verklaringen worden bovendien ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van [medeverdachte 4] en de bewijsmiddelen die diens verklaring ondersteunen. Ook vertelt zij iets dat later wordt bevestigd door [medeverdachte 5], namelijk dat [medeverdachte 5] bang is voor verdachte.
[medeverdachte 5] is gehoord door de politie in Suriname. Ook hij verklaart over wat hij in de woning heeft meegemaakt. Zijn verklaringen zijn voldoende consistent om tot het bewijs te kunnen bijdragen. Op onderdelen verklaart hij weliswaar afwijkend van de verklaringen van [medeverdachte 4] en hij verklaart dat hij een deel van het dossier in Suriname toegestuurd heeft gekregen. Weliswaar had hij dossierkennis, doch dit maakt zijn verklaring niet of niet geheel onbruikbaar voor het bewijs. Wel is het dan noodzakelijk dat er daarnaast ook nog andere bewijsmiddelen zijn en dat is ruimschoots het geval.
[medeverdachte 3] erkent dat zij in dezelfde kamer aanwezig is geweest als [medeverdachte 4], verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] toen er gesproken werd over iets dat ze gezamenlijk gingen doen. Zij heeft ze met zijn allen weg zien gaan. Zij is de volgende dag ook bij de bespreking over de brand aanwezig geweest. Ze verklaart dat ze iets heeft gehoord over iets 'wissen'.
Gelet op de voornoemde bewijsmiddelen kan worden bewezen dat het slachtoffer is gewurgd door verdachte, die daarbij werd geholpen door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en dat [medeverdachte 4] daarbij aanwezig was. [medeverdachte 2] sloeg de man in zijn ballen en [medeverdachte 5] hield de benen van de man vast.
Voorbedachten rade
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 4], verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] op 7 december 2009 uit de woning van verdachte en zijn broer [medeverdachte 2] zijn vertrokken om een Afrikaanse man te beroven. In de woning van het slachtoffer vond echter een wijziging van het opzet plaats. In de slaapkamer zijn drie verdachten namelijk overgegaan tot het doodmaken van de man.
Moord is een opzettelijke levensberoving met voorbedachten rade. Voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade is voldoende dat vast komt te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad en zich daarvan rekenschap te geven. Dat de periode waarin de verdachte zich heeft beraden kort is, doet daar volgens de Hoge Raad niet aan af.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat verdachte tijdens het wurgen heeft gezegd dat hij de man ging doodmaken. Hij denkt echter dat verdachte het zo niet bedoelde. In de context van deze zaak kan die uitlating echter lastig anders worden geïnterpreteerd dan een uiting van de wil om iemand om te brengen. Hoewel zowel [medeverdachte 5] als [medeverdachte 4] verdachte waarschuwden voor de gevolgen van hetgeen hij met het slachtoffer deed, ging hij gewoon door met wurgen. Een levensberoving door verwurging kan enkele minuten duren. Uit de verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] blijkt dus dat verdachte tijd heeft gehad om na te denken over de gevolgen van zijn handelen. Hij is echter doorgegaan met wurgen. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] bleven op dat moment ook doorgaan met wat ze al deden. [medeverdachte 5] bleef de benen van de man vasthouden en [medeverdachte 2] bleef de man in zijn ballen slaan. Ook zij hebben op dat moment tijd gehad om zich te beraden op hetgeen zij deden. [medeverdachte 4] stond twee minuten lang te kijken naar wat er gebeurde, en veegde intussen nog wat bloed weg. Hij hield daar pas mee op toen hij zag dat de man niet meer bewoog. Pas nadat hij merkte dat de man dood was en hij zich realiseerde dat er sporen van hem in de woning lagen, raakte hij in paniek en verliet hij de woning.
Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat bij alle vier de verdachten sprake was van voorbedachten rade.
Medeplegen
Voor het bewijs van medeplegen is een bewuste en nauwe samenwerking nodig. Deze kan blijken uit een gezamenlijk plan of een gezamenlijke uitvoering. De bewuste en nauwe samenwerking kan ook blijken uit een nauwe en actieve samenwerking kort voor het strafbare feit, ook als een verdachte geen concrete feitelijke uitvoeringshandelingen verricht. De enkele aanwezigheid bij, stilzwijgende instemming met en het zich niet distantiëren van het feit is niet altijd voldoende voor een bewuste en nauwe samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] actieve uitvoeringshandelingen hebben verricht bij het wurgen van het slachtoffer. Het bewijs van medeplegen is in de zaken tegen verdachte en [medeverdachte 2] hiermee geleverd.
Verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] zijn ter uitvoering van een gezamenlijk plan om de man te beroven samen met [medeverdachte 4] de woning binnengekomen. [medeverdachte 4] is verantwoordelijk voor het meebrengen van een dodelijk wapen naar de woning. Hij heeft dat wapen aan verdachte gegeven en heeft het slachtoffer, na binnenkomst in de woning, in een zeer nauwe samenwerking met verdachte, overmeesterd. Dit alles gebeurde in de aan de moord voorafgaande fase toen op opzet nog gericht was op de beroving. Het wilsbesluit om de man om het leven te brengen, ontstond toen [medeverdachte 4] het vasthouden van de man even had overgedragen aan verdachte. Toen hij terug kwam, zag hij dat verdachte de man aan het wurgen was, terwijl [medeverdachte 2] hem in de ballen sloeg en [medeverdachte 5] hem vast hield. Terwijl hij hoorde dat verdachte zei dat hij de man ging vermoorden en zag dat verdachte doorging met het wurgen van de man, bleef [medeverdachte 4] gewoon in de kamer staan. Onder die omstandigheden is hij volledig medeverantwoordelijk voor de moord op het slachtoffer, mede gezien de zeer nauwe samenwerking voorafgaand aan het feit en de omstandigheid dat hij verdachte goed kent en daarom weet met wie hij te maken heeft.
Brandstichting
Daarnaast kan de opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Bij verdachte werden na zijn aanhouding littekens waargenomen. Hij heeft zelf aangegeven dat die littekens van een brandwond afkomstig waren, maar hij zei dat hij zich had gebrand aan een kachel. Ook [ex-vriendin van verdachte] heeft verklaard dat de littekens afkomstig waren van een brandwond. De littekens zijn onderzocht door een forensisch arts van het NFI. Deze arts rapporteert dat de littekens zouden kunnen passen bij een resttoestand na een diepere tweedegraads brandwond. Tevens geeft de arts aan dat het, als het litteken het gevolg is van een brandwond, veel meer waarschijnlijk is dat deze is veroorzaakt door een vloeistof, gesmolten kunststof of een heet voorwerp of uitsteeksel dan door een glad of geribbeld heet oppervlak zoals meestal het geval is bij bijvoorbeeld een verwarming. Verder rapporteert de arts dat het niet aannemelijk is dat het contact met de hete verwarming, zoals wordt verklaard door verdachte, een diepe tweedegraads brandwond heeft opgeleverd. Daarbij is het oplopen van een diepe tweedegraads brandwond, indien er geen stoornis in de pijnzin bestaat of er sprake is van middelengebruik, dermate pijnlijk dat het onwaarschijnlijk is dat dit ongemerkt in de slaap gebeurt.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat hij de brand heeft gesticht om de sporen van de levensberoving te vernietigen en dat hij benzine in het huis had gegooid, waaronder over de overleden man heen. Ook heeft hij verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat hij bijna in de fik stond en dat hij het vuur van zich af moest slaan. Ten slotte verklaren zowel [medeverdachte 4] als [ex-vriendin van verdachte] dat ze van verdachte hebben gehoord dat er een deur is dichtgeklapt toen hij de woning wilde verlaten.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat zij met verdachte is meegelopen naar de [A-straat]. Verdachte had een tasje bij zich, zij bleef onderaan de trap staan. Verdachte ging naar boven. Kort daarna hoorde ze een klap en kwam hij weer naar beneden lopen. Hij zei dat ze weg moest lopen. Buiten zag ze een man met een bril en een rugzak. Hiermee bedoelt zij kennelijk getuige [getuige 1], die een vrouw en een man na de brand weg heeft zien lopen bij de woning.
4.3. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Voorbedachten rade
Voorbedachten rade wijst op een moment van kalm overleg, van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering van het feit. Het is daarbij echter niet noodzakelijk dat de verdachte zich daadwerkelijk heeft beraden, enkel dat hij de tijd en gelegenheid hiervoor heeft gehad.
Het Openbaar Ministerie ontkoppelt de voorbedachten rade totaal van de feiten en omstandigheden van dit dossier en wijdt geen woord aan de psychische gesteldheid van verdachte. Dat psychische aspect van voorbedachten rade maakt juist alles uit. Uit het dossier blijkt niet in de geringste mate dat verdachte ooit, op welk moment dan ook, het plan zou hebben gehad om iemand te doden, laat staan dat hij een beslissing zou hebben genomen om te doden en vanuit dat plan ook daadwerkelijk tot actie zou zijn overgegaan. Uit geen van de verklaringen in het dossier kan worden afgeleid dat er sprake zou zijn geweest van een dergelijk plan of een dergelijke beslissing om te doden. Uit de verklaringen van [medeverdachte 4] blijkt immers dat alle gebeurtenissen binnen een zeer kort tijdsbestek moeten hebben plaatsgevonden. Bovendien kan uit zijn verklaring worden afgeleid dat de worsteling met en de wurging van het slachtoffer plaatsvond omdat hij tegenstribbelde en los dreigde te komen. Tot slot is ook de reactie van verdachte van belang. Hij had namelijk de overtuiging dat het slachtoffer was flauwgevallen, niet dood was. Uit het woordelijk uitgewerkte verhoor van [medeverdachte 4] blijkt bovendien dat de wurggreep misschien helemaal niet bedoeld was om het slachtoffer te doden, maar juist om hem onder controle te brengen. Ook de omstandigheid dat verdachte zei dat hij het slachtoffer dood zou maken, kon volgens [medeverdachte 4] anders uitgelegd worden.
De andere verklaringen in het dossier zijn van horen zeggen, maar ook die verklaringen onderstrepen dat er geen sprake was van opzet op de dood van het slachtoffer.
Ten slotte levert de omstandigheid dat er een wapen is meegenomen naar de woning nog geen voorbedachten rade op. Verdachte dient dus te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Geen opzet op moord / gekwalificeerde doodslag
De vraag of er sprake was van opzet is van groot belang voor het primair ten laste gelegde, nu voorbedachten rade slechts aanwezig kan zijn als het opzet reeds bewezen is verklaard. Maar opzet is ook van groot belang bij de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag, nu het opzet daarbij gericht moet zijn op de dood van een ander met een bijkomend oogmerk; de doodslag moet worden gepleegd met een specifiek doel dat betrekking heeft op een ander feit dat aan de doodslag vooraf is gegaan, dat de doodslag vergezeld of dat op de doodslag volgt. Oogmerk moet worden gezien als de zwaarste modaliteit van opzet, dat wil zeggen willens en wetens handelen.
Uit de afgelegde verklaringen blijkt niet dat verdachte ooit het opzet heeft gehad om iemand te doden of dat hij de aanmerkelijke kans hiertoe bewust zou hebben aanvaard. De verklaringen van alle betrokkenen wijzen er juist op dat het de bedoeling was om het slachtoffer te beroven en absoluut niet van het leven te beroven.
Tot slot kan in dit verband worden gewezen op het vonnis van de rechtbank in de zaak tegen [medeverdachte 6], waarin gemotiveerd is uitgelegd waarom er geen sprake was van moord, doodslag of gekwalificeerde doodslag. De rechtbank is in die zaak slechts tot een veroordeling gekomen voor 'medeplichtigheid aan een poging tot diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft en/of medeplegen van afpersing'.
Om deze redenen dient verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
Bruikbaarheid en betrouwbaarheid van getuigen
Ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair en 2 ten laste gelegde zijn de verklaringen van de medeverdachten en getuigen van belang. Die verklaringen kunnen echter niet op alle onderdelen als betrouwbaar worden gezien en zijn daarmee niet bruikbaar voor het bewijs.
Het staat immers vast dat de verklaringen van [medeverdachte 5] pas in een zeer laat stadium tot stand zijn gekomen en bovendien na kennisneming van het dossier, in het bijzonder van de verklaringen van [medeverdachte 4]. Het is moeilijk te verklaren dat [medeverdachte 5] zich weinig kan herinneren over zijn eigen aandeel, maar wel precies kan verklaren over het handelen van verdachte. Ook het verschijnen van zijn dagboek op het moment dat hij zich bij de politie meldt, is een onwaarschijnlijk scenario, temeer nu hij nooit eerder een dergelijk dagboek bijhield en zich volstrekt niet kan herinneren wanneer hij dit überhaupt heeft opgeschreven. Ook over de kennisneming van de stukken kan hij niet zeggen wanneer hij de tas overhandigd kreeg en hoe deze tas opeens bij hem terecht kwam.
Ook de verklaringen van [ex-vriendin van verdachte] moeten op zijn minst met veel terughoudendheid worden bezien. Haar verklaringen bevatten immers feiten en omstandigheden, die bij geen van de overige medeverdachten, dan wel getuigen, voorkomen. Ook is haar argument om in deze zaak te verklaren niet zozeer gelegen in het vertellen van de waarheid, maar in haar woede jegens verdachte over het verbreken van hun relatie en het verlies van hun kind. Dat blijkt uit haar verklaring bij de rechter-commissaris en het merkwaardige feit dat zij ten opzichte van de milieuonderzoeker van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) met volstrekt nieuwe feiten kwam.
Tot slot is de kennis van [persoon] in doorslaggevende mate gebaseerd op hetgeen zij in het dossier heeft gelezen en/of van anderen heeft gehoord en niet zozeer op eigen wetenschap.
De verklaringen van [medeverdachte 5], [ex-vriendin van verdachte] en [persoon] kunnen dus niet voor het bewijs tegen verdachte worden gebruikt. Verdachte dient dientengevolge ook te worden vrijgesproken van het onder 1 meest subsidiair en 2 ten laste gelegde.
4.4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het hierna bewezen geachte heeft begaan op de in rubriek 4.1 weergegeven vaststaande feiten, de hierna in samenvattende vorm weergegeven feiten en omstandigheden, zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen, en de navolgende bewijsoverwegingen.
4.4.1. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
- [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij op 7 december 2009 bij verdachte was toen hij werd gebeld door [medeverdachte 6]. Zij vertelde dat ze drugs had gezien bij een Afrikaan. [medeverdachte 4] heeft dat verteld aan verdachte. [medeverdachte 2] ([medeverdachte 2]) en [medeverdachte 5] ([medeverdachte 5]) waren daar toen ook bij. Zij zijn toen met zijn vieren naar [buurt] gegaan. [medeverdachte 4] heeft zijn vuurwapen opgehaald.
Bij de woning aangekomen, liepen ze naar boven. [medeverdachte 4] gaf toen het vuurwapen op diens verzoek aan verdachte. Er werd aangebeld. Toen de man de deur open maakte, hield verdachte het vuurwapen voor diens hoofd en zette [medeverdachte 4] zijn hand op de mond van de man en duwde hem naar binnen. Hierna trok [medeverdachte 4] de man verder naar binnen. Uiteindelijk zijn ze in de slaapkamer terecht gekomen. [medeverdachte 4] gaf een knietje tegen de knieholtes van de man zodat deze door zijn knieën ging. Verdachte vroeg de man of hij drugs had. De man schudde van niet. Op dat moment voelde [medeverdachte 4] een klap op zijn hoofd. Hij keek op en zag dat verdachte daarna de man met de achterkant van het wapen op zijn hoofd sloeg. [medeverdachte 4] voelde bloed op zijn hoofd en zei tegen verdachte dat hij de man over moest nemen. Verdachte hield toen de man vast. Verdachte hield de man in een wurggreep bij zijn nek. Hierna liep [medeverdachte 4] naar de keuken omdat hij het bloed wilde opvegen. Toen hij terug liep naar de deuropening van de slaapkamer hoorde hij kabaal. Hij hoorde dat [medeverdachte 5] tegen verdachte zei: "wat doe je nou? Je gaat die man doodmaken". [medeverdachte 4] zag dat verdachte de man nog steeds in een wurggreep had. [medeverdachte 5] had de benen van de man vast en [medeverdachte 2] begon hem in zijn ballen te slaan met zijn vuisten. Verdachte schreeuwde dat de voeten van de man goed vastgehouden moesten worden. Hij zei in het Surinaams: "ik ga hem doodmaken". Terwijl dit gebeurde, bleef [medeverdachte 4] bij de deuropening staan. Op een gegeven moment ging iedereen van de man af. Toen is [medeverdachte 4] weggegaan.xv
- [medeverdachte 5] heeft verklaard dat verdachte bij de woning als eerste naar binnen ging, gevolgd door [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en hemzelf. Toen hij bij de deur van de woning was, zag hij dat verdachte de man vasthield. [medeverdachte 4] stond achter het slachtoffer en heeft zijn mond dichtgehouden. Verdachte had een vuurwapen in zijn hand en probeerde het slachtoffer op zijn hoofd te slaan. Het was een worsteling. Beetje bij beetje verplaatsten ze zich naar een slaapkamer in de woning. In de slaapkamer ging de worsteling door en kwam verdachte met het slachtoffer op het bed terecht. Verdachte hield de man met zijn rechterhand aan zijn hals vast. Hij bleef het slachtoffer wurgen. Hij zei dat hij de man dood zou maken. Toen de man nog tegenstribbelde, sloeg [medeverdachte 2] hem met zijn vuisten in zijn ballen. Op een gegeven moment sprong verdachte op. De man bewoog niet meer.xvi
Betrouwbaarheid van getuigen en bruikbaarheid van hun verklaringen
Anders dan door de verdediging is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor weergegeven verklaring van [medeverdachte 5] bruikbaar is voor het bewijs. Het staat weliswaar vast dat [medeverdachte 5] pas geruime tijd na het feit een verklaring heeft afgelegd op een moment dat hij, volgens zijn verklaring, enige tijd de beschikking had over (delen van) het dossier, waaronder de verklaring van [medeverdachte 4]. Dit betekent echter niet op zichzelf dat zijn verklaring daardoor ongeloofwaardig dan wel onbetrouwbaar zou zijn. Ook de omstandigheid dat hij op bepaalde onderdelen, zoals over zijn eigen handelen, anders heeft verklaard over de gebeurtenissen in de woning dan [medeverdachte 4], maakt nog niet dat zijn verklaring onbruikbaar is voor het bewijs. Vast staat immers dat [medeverdachte 5] een ook voor zichzelf zeer belastende verklaring heeft afgelegd. Ook heeft hij verklaard over zijn eigen waarnemingen, die grotendeels overeenkomen met de verklaring van [medeverdachte 4]. De rechtbank acht daarom geen redenen aanwezig om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaring van [medeverdachte 5] en acht deze dus bruikbaar voor het bewijs.
Bewezenverklaring opzettelijke levensberoving
De rechtbank is op grond van de hiervoor aangehaalde verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], in het bijzondere de omstandigheden dat verdachte het slachtoffer gedurende aanzienlijke tijd in een wurggreep had en dat hij heeft gezegd dat hij het slachtoffer dood zou maken, van oordeel dat verdachte in ieder geval en ten minste de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat er een aanzienlijke kans is dat iemand komt te overlijden als gevolg van verwurging. De rechtbank acht dus bewezen dat verdachte ten minste voorwaardelijke opzet had op de dood van het slachtoffer.
Vrijspraak moord
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank echter niet bewezen dat verdachte deze handelingen met voorbedachten rade heeft gepleegd. Uit de verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] blijkt dat zij, samen met verdachte en [medeverdachte 2], naar de woning toe zijn gegaan omdat zij van plan waren het slachtoffer te beroven. Er blijkt echter niet uit dat de verdachten ook van plan waren om het slachtoffer te doden. Ook de omstandigheid dat de verdachten een doorgeladen vuurwapen naar de woning hebben meegenomen, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat de verdachten al hadden besloten om het slachtoffer om te brengen. Op enig moment is deze beroving uit de hand gelopen. Hoewel de rechtbank bewezen acht dat verdachte met zijn handelen het voorwaardelijke opzet had op de dood van het slachtoffer, acht zij verdachtes handelingen dermate aaneengeschakeld dat niet aannemelijk is dat verdachte tijdens het wurgen een moment heeft gehad om zich te beraden over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade heeft gedood, hetgeen betekent dat verdachte van moord wordt vrijgesproken.
Bewezenverklaring gekwalificeerde doodslag
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag bewezen kan worden. Verdachte hield het slachtoffer in bedwang en heeft het slachtoffer op enig moment gewurgd, kennelijk omdat het slachtoffer tegenstribbelde. De rechtbank oordeelt op grond daarvan dat de wurging gericht was op het breken van de weerstand van het slachtoffer, zodat de verdachten de woning daarna konden doorzoeken naar drugs, dan wel andere waardevolle goederen.
De raadsman heeft - zo begrijpt de rechtbank - betoogd dat oogmerk op de doodslag noodzakelijk is om tot een bewezenverklaring van gekwalificeerde doodslag te komen en dat het feit dus niet bewezen kan worden als er slechts sprake is van voorwaardelijke opzet op de dood van het slachtoffer.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft die stelling blijk van een onjuiste rechtsopvatting nu het bij gekwalificeerde doodslag strafbaar gestelde oogmerk los gezien dient te worden van de opzet op de dood van het slachtoffer, en slechts betrekking heeft op het specifieke doel waarmee de doodslag wordt gepleegd: de doodslag moet zijn gepleegd met het oogmerk om een ander delict voor te bereiden of gemakkelijk te maken of om, bij betrapping op heterdaad, de straffeloosheid of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren. De rechtbank is van oordeel dat hier is voldaan aan de gestelde eisen van oogmerk nu de handelingen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid onlosmakelijk zijn verbonden aan de pogingen van de verdachten om het slachtoffer te beroven. Deze handelingen werden immers gepleegd op het moment dat het slachtoffer zich kennelijk verzette tegen de overval. Dat de rechtbank slechts bewezen acht dat verdachte voorwaardelijke opzet had op de dood van het slachtoffer, doet aan dit oogmerk niet af. Het verweer wordt dan ook verworpen.
4.4.2. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
- [medeverdachte 3] heeft verklaard dat ze op 8 december 2009 samen met verdachte naar het uitzendbureau zou gaan. Ze zijn bij de [A-straat] gestopt. Verdachte moest daar even wat gaan halen. Opeens hoorde ze een hele grote klap. Verdachte kwam naar beneden en zei dat ze weg moest lopen. Verdachte had een roze sjaal om zijn hand. Toen kwam er een man op hen af en liepen zij en verdachte weg om hem te vermijden.xvii
- Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 8 december 2009 in de [A-straat] liep toen hij opeens een harde knal hoorde. Hij keek op en zag grote oranje vlammen uit een woning boven hem komen. Vervolgens zag hij dat twee negroïde personen uit de portiek kwamen lopen. Het ging om een man en een vrouw. De rechterhand van de man was gewikkeld in een roze/oranje kleurige handdoek. [getuige 1] probeerde de man en de vrouw te volgen.xviii
- [medeverdachte 4] heeft verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat hij de brand had gesticht. Hij had benzine in de woning gegooid, ook over de man heen. Tijdens het stichten van de brand was hij alleen. [medeverdachte 3] stond beneden.xix
Bewezenverklaring brandstichting
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte brand heeft gesticht in de woning op de [A-straat nr. 1], zoals onder 2 ten laste is gelegd. Het verweer van de verdediging dat de verklaringen van [medeverdachte 5], [ex-vriendin van verdachte] en [persoon] wegens onbetrouwbaarheid niet kunnen bijdragen aan het bewijs van dit feit kan, wat er verder ook van dat verweer zij, buiten bespreking blijven nu de rechtbank deze verklaringen niet voor het bewijs heeft gebruikt.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de onder 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen
* het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
op 7 december 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon, bekend onder de namen [slachtoffer naam 1] (geboren op [1972] te Nigeria) en [slachtoffer naam 2] (geboren op [1984]) en [slachtoffer naam 3] (geboren in [1984] te Nigeria), van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet krachtig fysiek geweld, verwurging, uitgeoefend op de halsstreek van die persoon, terwijl deze werd vastgehouden en gestompt tegen het lichaam, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd vergezeld van na te noemen strafbaar feit, te weten poging tot diefstal met geweld, gepleegd in vereniging, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken
immers hebben en/of zijn verdachte en zijn mededaders op 7 december 2009 te [plaats], gemeente [gemeente],
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een som geld en/of een hoeveelheid drugs, toebehorende aan een persoon, bekend onder de namen [slachtoffer naam 1] (geboren op [1972] te Nigeria) en [slachtoffer naam 2] (geboren op [1984]) en [slachtoffer naam 3] (geboren in [1984] te Nigeria), en die voorgenomen diefstal te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld, te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken,
- naar de woning van voornoemde persoon, bekend onder de namen [slachtoffer naam 1] en [slachtoffer naam 2] en [slachtoffer naam 3], gegaan en
- aldaar aangebeld en
- nadat voornoemde persoon de deur van die woning had geopend een vuurwapen op voornoemde persoon gericht en gericht gehouden en
- voornoemde persoon die woning ingeduwd en
- die woning binnen gegaan en
- een hand over de mond van voornoemde persoon gedaan en gehouden en
- voornoemde persoon in een slaapkamer geleid.
* het - zo begrijpt de rechtbank - onder 2 ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
op 8 december 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk brand heeft gesticht in een woning op het adres [A-straat nr. 1] aldaar en aan de in die woning aanwezige inboedel, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in een slaapkamer en de badkamer en de toiletruimte van die woning een hoeveelheid van een brandversnellend middel verspreid op voorwerpen en de vloer van die slaapkamer en die badkamer en die toiletruimte van die woning en dit middel aangestoken, ten gevolge waarvan diverse in die woning aanwezige voorwerpen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor in die woning aanwezige voorwerpen en belendende woningen en in die belendende woningen aanwezige voorwerpen en zich in de directe nabijheid van die woning bevindende voorwerpen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor aanwezige bewoners van die belendende woningen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
7.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Zij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Een gedragsdeskundige, mw. T.M. Cornelisse-Claassen, heeft op grond van onderzoek waaraan verdachte wel heeft meegewerkt in een rapportage van 21 mei 2010 bepaald dat bij hem sprake is van antisociale/psychopathische persoonlijkheidstrekken en een "periodieke explosieve stoornis". In het rapport van de psycholoog R. de Vries van 5 april 2011 wordt deze rapportage uitgebreid geciteerd en ook beoordeeld. De Vries overweegt op pagina 9 van die rapportage als volgt: "Antisociale trekken worden in het rapport van collega Cornelisse bij onderzochte veelvuldig benoemd". De Vries geeft aan dat de diagnose Persoonlijkheidsstoornis Niet Anders Omschreven met antisociale trekken volgens zijn collega Cornelisse wel gesteld zou kunnen worden. Hij geeft ook aan dat zij daar gezien de zwakbegaafdheid en de nog jonge leeftijd van de verdachte daar vooralsnog vanaf zag, maar dat zij de kans dat onderzochte zich daartoe ontwikkelt reëel noemt. In de conclusie spreekt mevrouw Cornelisse volgens De Vries onomwonden over zwakbegaafdheid, emotioneel onrijp zijn en psychopathische persoonlijkheidstrekken. Zij adviseerde verdachte ten aanzien van het hem destijds ten laste gelegde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Zij concludeert tevens dat de kans op herhaling van het gewelddadig gedrag aanzienlijk wordt genoemd en een behandeling gericht op het hanteren van impulsiviteit en agressie en het leren omgaan met krenkingen werd door haar wenselijk geacht.
In zijn conclusie geeft De Vries aan dat hij uit het uitvoerige rapport van Cornelisse concludeert dat er bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid. Hij deelt haar conclusie van een periodieke explosieve stoornis echter niet. Allereerst deelt hij die conclusie niet omdat er zich telkens een concrete frustratie voordoet voorafgaand aan de woede-uitbarstingen bij verdachte, terwijl de diagnose (van een periodieke explosieve stoornis, ACK) juist ziet op gevallen van afzonderlijke episoden met onvermogen zich te verzetten tegen zich opdringende agressieve impulsen. Hij concludeert echter dat er vele aanwijzingen zijn dat de gestoorde agressieregulatie bij verdachte veeleer samenhangt met een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hij geeft aan dat het enige argument van Cornelisse om deze stoornis niet vast te stellen was dat verdachte geen kenmerken van een gedragsstoornis zou hebben vertoond voor zijn vijftiende levensjaar. De Vries geeft gemotiveerd aan dat dit argument ten onrechte is gehanteerd nu de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte toont dat ook voor de dood van zijn vader in 2006 sprake was van gedragsproblemen.
In het rapport van het PBC is vermeld dat deze antisociale/psychopathische persoonlijkheidstrekken en deze "periodieke explosieve stoornis' door de psycholoog niet kunnen worden bevestigd noch worden uitgesloten. De psychiater geeft in het rapport van het PBC aan dat in het penitentiair dossier van verdachte sprake is van verschillende agressie-incidenten waarbij verdachte betrokken was. De psychiater leest deze verbale dreigingen en fysieke mishandelingen als een antisociale manier van het oplossen van inter-persoonlijke spanningen met groepsgenoten of bewaring. Beide rapporteurs zien wel aanwijzingen voor een patroon van agressief dreigen en daadwerkelijk agressief handelen van verdachte, maar kunnen door de weigering en de daaruit voortvloeiende beperktheid van het onderzoek geen gedragskundige duiding hieraan geven. Zij concluderen dat zij het bestaan van een pathologische vorm van agressie bij verdachte kunnen vaststellen noch kunnen uitsluiten.
De rechtbank heeft een zelfstandige beslissingsbevoegdheid bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het beantwoorden van de vraag of en in hoeverre een verdachte toerekeningsvatbaar is. Hiervan dient zij in de zaak tegen verdachte gebruik te maken.
Gezien het voorgaande kan in het rapport van De Vries aanleiding worden gevonden om te concluderen dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De conclusie van het PBC staat daaraan niet in de weg nu daarin wordt aangegeven dat de antisociale/psychopathische persoonlijkheidstrekken kunnen worden bevestigd noch ontkend. Gezien de conclusie in de rapportage van mw. Cornelisse-Claassen, die niet lang na het plegen van de onderhavige feiten werd getrokken ten aanzien van een feit gepleegd op 27 maart 2010, is het verantwoord om verdachte ook ter zake van de onderhavige feiten te beschouwen als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
Opvallend in dit kader is dat een aantal personen, die veel met verdachte omgaan, verklaart dat hij agressief is. De door De Vries geciteerde conclusie van Cornelisse-Claassen dat de kans op herhaling van het gewelddadig gedrag aanzienlijk wordt genoemd, wordt bevestigd door deze verklaringen en het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij sedert 2006 herhaaldelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Op grond van het voorgaande dient dus geconcludeerd te worden dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat er bij verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De raadsman heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De beslissing om TBS met dwangverpleging op te leggen kan in principe alleen genomen worden na dubbel gedragsdeskundig advies dat in principe een beperkte geldigheidsduur heeft. Het kan wettelijk ook zonder advies, maar liever niet. Bij een weigerende observandus kan, hoewel het voorgeschreven multidisciplinaire onderzoek niet heeft kunnen plaatsvinden, toch TBS worden opgelegd, mits er een psychische stoornis kan worden vastgesteld. In dat geval dient de rechter zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen, hetgeen impliceert dat het vaststellen van een geestelijke stoornis niet hoeft te geschieden overeenkomstig wetenschappelijke maatstaven en binnen geldende medische specificaties. De rechter moet zich in een dergelijk geval een zeer sterke mate leiden door bevindingen en conclusies van gedragsdeskundigen voor zover die wel beschikbaar zijn.
In deze zaak is het van belang om vast te stellen dat de officier van justitie de bevindingen van het PBC flink overslaat. In het requisitoir wordt een keuze gemaakt voor een andere gedragsdeskundige, namelijk drs. De Vries. Juist in het rapport van 30 december 2011 gaan psychiater Rijnders en klinisch psycholoog gemotiveerd in op een groot aantal vraagstukken, waaronder de eerder verschenen rapportages van De Vries en Cornelisse-Claassen.
Uit die eerdere rapportages kan bepaald niet en allerminst eenduidig worden afgeleid dat bij verdachte sprake zou zijn van een psychische stoornis. Ook heeft géén van de deskundigen ooit geadviseerd tot het opleggen van TBS met dwangverpleging.
De Vries kan zich slechts baseren op het psychologische onderzoek van 21 mei 2010 door psycholoog T.M. Cornelisse-Claassen, want hij heeft zelf geen testpsychologisch onderzoek kunnen uitvoeren. Het is slechts op basis van haar bevindingen dat De Vries stelt dat verdachte zwakbegaafd zou zijn. Van essentieel belang is ook dat De Vries juist de bevindingen van Cornelisse-Claassen over de mogelijke aanwezigheid van een 'periodieke explosieve stoornis' niet deelt. Hij spreekt slechts met voorzichtigheid over 'aanwijzingen' van een 'antisociale persoonlijkheidsstoornis'. De Vries heeft zich in zijn rapportage ook niet uitgelaten over het herhalingsgevaar.
Psycholoog G. Jansen geeft vanwege de weigering van verdachte om mee te werken geen uitspraken over de mogelijke aanwezigheid van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Het rapport van Cornelisse-Claassen is gedateerd op 21 mei 2010 en is niet opgemaakt in deze, maar in een andere zaak. Ook zij adviseert overigens niet tot het opleggen van TBS.
Net zoals De Vries deelt ook het PBC de bevindingen van Cornelisse-Claassen niet. Maar ook de bevindingen van het PBC en De Vries komen niet met elkaar overeen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is in deze zaak onderzocht door deskundigen. De rechtbank beschikt over een drietal zich in het dossier bevindende rapporten, te weten het rapport van 25 november 2010 van GZ-psycholoog G.M. Jansen, het rapport van 5 april 2011 van GZ-psycholoog R. de Vries en het rapport van het PBC van 30 december 2011, opgemaakt door klinisch psycholoog J.B. Seinen en psychiater R.J.P. Rijnders. De verdachte heeft niet mee willen werken aan deze onderzoeken.
Psycholoog Jansen vermeldt in de conclusie van zijn rapport - voor zover hier van belang - het volgende:
"Vanwege zijn weigering mee te werken aan het onderzoek kunnen er geen uitspraken worden gedaan of er sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde dat de ten laste gelegde feiten zouden zijn begaan."
Psycholoog De Vries haalt in zijn rapport een - in een andere zaak tegen verdachte opgemaakt - rapport aan van psycholoog Cornelisse-Claassen van 21 mei 2010, en vermeldt bij de beantwoording van de vraagstelling - voor zover hier van belang - het volgende:
"Onderzochte weigert medewerking aan onderhavig onderzoek, zich beroepend op zijn onschuld. (...) Uit het uitvoerig gerelateerde rapport Pro Justitia d.d. 21/5/2010 van collega Cornelisse trekt ondergetekende de conclusie dat er bij onderzochte sprake is van zwakbegaafdheid. Haar conclusie destijds van een Periodieke Explosieve Stoornis wordt niet gedeeld. Dat is een stoornis in de impulsbeheersing, niet elders geclassificeerd. Allereerst deelt ondergetekende die conclusie niet omdat er zich telkens een concrete frustratie voordoet voorafgaand aan de woede-uitbarstingen bij onderzochte, terwijl genoemde diagnose juist ziet op gevallen van afzonderlijke episodes met onvermogen zich te verzetten tegen zich opdringende agressieve impulsen. De diagnose Periodieke Explosieve Stoornis kan, dan wel moet, worden gesteld wanneer zich met enige regelmaat vergaande agressieve uitbarstingen bij iemand voordoen, terwijl het optreden daarvan niet beter verklaard kan worden uit een min of meer voor de hand liggende factor, zoals een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ondergetekende meent, op grond van de bevindingen, dat er vele aanwijzingen zijn dat de gestoorde agressieregulatie bij onderzochte veeleer samenhangt met een antisociale persoonlijkheidsstoornis."
Het rapport van het Pieter Baan Centrum houdt bij de beantwoording van de vraagstelling
- voor zover hier van belang - het volgende in:
"Ondanks de gegevens uit het penitentiair dossier en twee PJ-rapportages menen ondergetekenden dat het huidig onderzoek (...) te weinig oplevert om diagnostische uitspraken te doen. (...) Het huidige onderzoek biedt vanwege een gebrek aan informatie te weinig aanknopingspunten voor het beantwoorden van de vraag naar het eventueel bestaan van een ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dan wel een gebrekkige ontwikkeling. Ondergetekenden zien - in lijn met PJ-rapporteur De Vries - op basis van de beschikbare beperkte informatie geen aanleiding de door PJ-rapporteur Cornelisse-Claassen vastgestelde periodieke explosieve stoornis te bevestigen. Of betrokkenes agressieregulatie qua ernst en omvang als gestoord dient te worden beschouwd, valt op basis van de beschikbare informatie niet te bepalen.(...) Ondergetekenden zien wel aanwijzingen voor een patroon van agressief dreigen en daadwerkelijk agressief handelen bij betrokkene, maar kunnen door de zeer grote beperktheid van hun onderzoek geen nadere gedragskundige duiding hieraan geven. (...) Gegeven het voorgaande menen ondergetekenden dat zij een pathologische vorm van agressie bij betrokkene noch kunnen vaststellen noch kunnen uitsluiten."
De vraag dient zich aan of - mede aan de hand van genoemde rapportages - kan worden vastgesteld dat bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens tijdens het begaan van de thans bewezen strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord.
Hoewel door psycholoog Cornelisse-Claassen een periodieke explosieve stoornis bij verdachte zou zijn vastgesteld, kan deze diagnose door de rechtbank niet worden getoetst of onderschreven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat voornoemd rapport van Cornelisse-Claassen zich niet bij de stukken bevindt, niet is opgemaakt in de onderhavige strafzaak en de in dat rapport bij verdachte gediagnosticeerde stoornis niet wordt onderschreven door enige in deze strafzaak betrokken deskundige.
De rechtbank acht het voorts - anders dan de officier van justitie - onvoldoende aannemelijk dat er bij verdachte sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis ten tijde van het begaan van de thans bewezen strafbare feiten nu geen van de in deze strafzaak betrokken deskundigen tot de vaststelling van een dergelijke stoornis bij verdachte komt.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat in voornoemde rapportages geen conclusie naar voren komt omtrent de mate van toerekeningsvatbaarheid, zodat de rechtbank niet kan vaststellen of bij verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten sprake was van verminderde toerekeningsvatbaarheid, wordt verdachte dan ook beschouwd als volledig toerekeningsvatbaar.
Er zijn dus geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte de TBS-maatregel met dwangverpleging zal worden opgelegd. Zij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Deze zaak gaat over zeer ernstige feiten. Het verhaal over wat er op 7 en 8 december 2009 is gebeurd in de woning aan de [A-straat nr. 1] is indrukwekkend om te horen, ook voor mensen die er totaal buiten staan en er alleen over horen vertellen. Het slachtoffer is gewurgd door verdachte. Verdachte werd daarbij feitelijk geholpen door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] en ook [medeverdachte 4] kan worden aangemerkt als medepleger van de moord. Mocht de voorbedachte raad niet bewezen kunnen worden, dan is in ieder geval sprake van gekwalificeerde doodslag. Het strafmaximum bij gekwalificeerde doodslag is gelijk aan het strafmaximum bij moord. Hier dient rekening mee te worden gehouden bij de beoordeling van de strafmaat.
Om sporen weg te maken, heeft verdachte daarna brand gesticht in de woning. Dat was niet zomaar een brand, maar één die voor velen gevaar heeft opgeleverd en door een getuige werd aangemerkt als "inferno". Vuur is grillig, onbeheersbaar en zeer gevaarlijk. Door zomaar een hoeveelheid motorbenzine aan te steken neemt de brandstichter daarmee enorme risico's dat er mensen direct door het vuur of indirect door de rookontwikkeling, dan wel de gevolgen van een explosie, in groot gevaar komen en dat veel schade ontstaat aan goederen.
Bij de bepaling van de strafmaat dient in strafverhogende zin rekening te worden gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd: het slachtoffer wordt in zijn eigen woning, de plaats waar men zich bij uitstek veilig moet achten, bedreigd met een vuurwapen, ruw vastgepakt en als hij terugvecht gewurgd door verdachte met feitelijke hulp van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5]. [medeverdachte 4] werkt zo nauw samen met deze drie dat ook hij medeverantwoordelijk is. Opvallend bij de werkwijze van [medeverdachte 4] is dat hij zo koelbloedig te werk gaat: hij haalt zijn vuurwapen, ontmoet de anderen, neemt samen met verdachte de leiding bij het vastpakken van de man die volgens plan beroofd wordt. Als het mis gaat, heeft hij minder oog voor het belang van het slachtoffer dan voor zichzelf: hij blijft zijn eigen bloed opvegen en staan kijken naar de levensberoving en vertrekt vervolgens uit de woning, terwijl de anderen nog bezig zijn om te proberen om de man weer bij te brengen. Hij werkt alle bewijsstukken stelselmatig weg. De professionele wijze waarop hij zich ontdoet van de bebloede kleding veronderstelt dat hij dit vaker heeft gedaan: ieder DNA-spoor wordt verwijderd door deze wijze van handelen.
Voor de verdachten is het kennelijk niet genoeg dat de echtgenote van het slachtoffer haar man heeft verloren door een ernstig geweldsdelict: er moest voorkomen worden dat zij zouden worden opgespoord en gestraft voor deze wrede daad. Dat gebeurt, zoals hiervoor al aangegeven, door een brand te stichten. Hierdoor verliest de echtgenote van het slachtoffer niet alleen haar man, maar ook haar huis met veel dierbare voorwerpen en herinneringen.
Verdachte heeft de belangrijkste uitvoeringshandelingen gepleegd in deze zaak: hij heeft het slachtoffer gewurgd. Hij heeft tevens een gevaarlijke brand gesticht die een groot aantal sporen heeft vernietigd. Hij is diverse malen eerder veroordeeld voor geweldsfeiten. Dat rechtvaardigt een lange gevangenisstraf.
Daarnaast is bij verdachte, zoals hiervoor betoogd, sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dient hij dientengevolge als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. Er is ook sprake van een aanzienlijk herhalingsgevaar. Gezien het voorgaande is voldaan aan alle criteria voor het opleggen van de maatregel van TBS op grond van artikel 37a lid 1 Wetboek van Strafrecht. Er is sprake van een misdrijf waar een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld en de veiligheid van
anderen eist het opleggen van de maatregel. Ook is voldaan aan de criteria voor dwangverpleging. Deze maatregel is ook passend: verdachte vormt zonder behandeling een groot gevaar voor de veiligheid van anderen.
De wet bepaalt dat de rechtbank op grond van andere informatie, doorgaans eerdere rapportages, bij iemand die weigert mee te werken aan rapportage wel kan beslissen dat een TBS-maatregel op zijn plaats is.
De officier van justitie heeft subsidiair - voor het geval verdachte wel als toerekeningsvatbaar wordt beschouwd - gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren, met aftrek van voorarrest. Zij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Als verdachte wel als toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd, dan wel niet is voldaan aan de criteria voor TBS en dwangverpleging en dientengevolge de maatregel van TBS met dwangverpleging niet kan worden opgelegd, dan dient aan verdachte een langere gevangenisstraf te worden opgelegd omdat de verminderde toerekeningsvatbaarheid in dat geval komt te vervallen en de maatschappij zo lang mogelijk tegen zijn gewelddadige gedrag beschermd moet worden.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafeis buitengewoon hoog is en dat het daarnaast wettelijk niet mogelijk is om de TBS-maatregel op te leggen. De raadsman heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Strafeis buitengewoon hoog
In vergelijking met andere uitspraken voor moord respectievelijk (gekwalificeerde) doodslag is de eis - ook objectief gezien - buitengewoon hoog. In de periode van 2006 tot 2010 was de gemiddelde straf voor moord 14,7 jaren en voor doodslag 10,7 jaren. De gemiddelde strafeis voor moord was in 2010 16,8 jaren.
Geen TBS met dwangverpleging
Gelet op het hiervoor aangevoerde - zoals weergegeven in rubriek 7.2 - kan in deze zaak geen TBS met dwangverpleging worden opgelegd, want de wet verbiedt dit.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
8.3.1. De TBS-maatregel
Bij het beantwoorden van de vraag of de TBS-maatregel aan verdachte kan en dient te worden opgelegd, moet de rechtbank rekening houden met de volgende criteria:
1. Verdachte moet worden veroordeeld voor een feit of feiten waarvoor, op grond van artikel 37 a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, het opleggen van de TBS-maatregel is toegestaan;
2. Bij verdachte diende er ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens te bestaan;
3. De feiten moeten verdachte als gevolg van voornoemde stoornis niet of in verminderde mate kunnen worden toegerekend;
4. Als gevolg van de stoornis dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen in het geding te zijn.
De rechtbank constateert dat aan het eerste criterium is voldaan. Zoals echter in rubriek 7.3 is gemotiveerd, kan de rechtbank niet vaststellen of ten tijde van de onderhavige strafbare feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Dat brengt mee dat niet is voldaan aan het tweede criterium voor oplegging van de TBS-maatregel. De rechtbank kan daarom niet overgaan tot oplegging van deze maatregel.
8.3.2. Strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met drie anderen het slachtoffer in diens woning overvallen. Verdachte heeft daarbij grof geweld gebruikt, onder meer heeft hij het slachtoffer met een vuurwapen op het hoofd geslagen. Daarna is het slachtoffer naar de slaapkamer gesleurd waar hij door verdachte, onder bedwang gehouden door mededaders van verdachte, is gewurgd. Tijdens het wurgen is het slachtoffer nog in de kruisstreek geslagen. Het leed dat het slachtoffer in de laatste minuten van zijn leven in zijn eigen woning is toegebracht, is nauwelijks voorstelbaar, doch moet verschrikkelijk zijn geweest. Om door een mededader achtergelaten bloedsporen te wissen, is verdachte later teruggekeerd naar de woning en heeft hij met behulp van benzine op vier plekken in de woning, waaronder op het lijk van het slachtoffer, brand gesticht. Hierdoor is niet alleen het immense verdriet van de weduwe van het slachtoffer nog eens vergroot, maar heeft verdachte, zonder blijk te geven zich daarover te hebben te bekommerd, bovendien de levens en eigendommen van directe buren in gevaar gebracht.
Feiten als deze leiden tot afgrijzen, grote onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft zich door zijn gedrag getoond als een persoon die zijn eigen belang in het algemeen en financieel gewin in het bijzonder heeft gesteld boven het meest fundamentele recht dat mensen hebben, het recht op leven. De weduwe is onherstelbaar leed aangedaan, waarvan zij ter terechtzitting blijk heeft gegeven. De ervaring leert dat nabestaanden zeer lang kampen met het verlies van naasten. Daarnaast zijn door de brand dierbare spullen verloren gegaan en heeft de weduwe moeten verhuizen.
De rechtbank is - mede vanuit een oogpunt van vergelding - van oordeel dat als reactie op dergelijke feiten een gevangenisstraf van zeer lange duur passend en geboden is.
Het feit dat verdachte wordt vrijgesproken van het medeplegen van moord kan hem bij de strafoplegging niet baten, aangezien de wetgever op de bewezen geachte gekwalificeerde doodslag hetzelfde strafmaximum heeft gesteld als op moord. Bij het bepalen van de duur van de straf voor dit feit heeft de rechtbank acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten - moord of gekwalificeerde doodslag - die met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn. Aan de hand daarvan heeft de rechtbank als sanctie voor de gekwalificeerde doodslag een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren als uitgangspunt genomen.
In strafverhogende zin weegt de rechtbank mee de prominente rol die verdachte bij het ombrengen van het slachtoffer heeft gespeeld, zijn gebrek aan medeleven met het verdriet van de ter zitting aanwezige weduwe van het slachtoffer en het feit dat verdachte meermalen is veroordeeld ter zake van geweldsmisdrijven. Daarnaast speelt het andere bewezen feit, de brandstichting met gevaar voor andermans levens en goederen, een zelfstandige strafverhogende rol van betekenis. Nodeloos heeft verdachte zijn toenmalige zwangere vriendin, tevens medeverdachte, bij de brandstichting betrokken door haar mee te nemen richting de woning, waardoor zij als jonge moeder langdurig in voorarrest heeft gezeten.
De rechtbank ziet niets dat mogelijk in verdachtes voordeel zou kunnen meewegen. Als reeds opgemerkt, heeft verdachte niet meegewerkt aan onderzoek naar zijn persoon, waardoor geen inzicht is ontstaan in aspecten van verdachtes persoonlijkheid die mogelijk strafverlagend zouden kunnen meewegen. De rechtbank houdt rekening met veroordelingen die van latere datum zijn dan de onderhavige feiten. Nu de rechtbank niet overgaat tot het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging, rest, gelet op het voorgaande, niets anders dan verdachte te veroordelen tot een zeer langdurige gevangenisstraf.
8.3.3. Beslissingen ten aanzien van het beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
2 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart
MOTOROLA c139
(3896857);
3 3.00 STK Boek
PAPIER
(3896886).
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe. Zij zullen daarom aan verdachte worden teruggegeven.
8.3.4. Beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van [benadeelde partij] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 subsidiair en 2 bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert de materiële schade op € 6.169,73 (zesduizendhonderdnegenenzestig euro en drieënzeventig cent), nu van de gevorderde materiële schade van € 7.645, - reeds €1.475, 27 is vergoed door of namens [medeverdachte 6]. Verdachte kan voor deze schade hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld.
De rechtbank waardeert de immateriële schade op € 1.000, - (éénduizend euro). Verdachte kan voor deze schade aansprakelijk worden gesteld.
De vordering kan dan ook tot het bedrag van € 7.169,73 (zevenduizendhonderdnegenenzestig euro en drieënzeventig cent) worden toegewezen. Op dit bedrag is de wettelijke rente, vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, van toepassing.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 157 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
Medeplegen van doodslag, vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
* Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 20 (twintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
* Gelast de teruggave aan [verdachte] van de onder 2 en 3 op de beslaglijst genummerde goederen.
* Wijst de vordering van [benadeelde partij], wonende op het adres [adres] te [plaats], toe tot € 6.169,73 (zesduizendhonderdnegenenzestig euro en drieënzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Wijst de vordering van [benadeelde partij] tevens toe tot € 1.000, - (éénduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij], aan de Staat € 7.169,73 (zevenduizendhonderdnegenenzestig euro en drieënzeventig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover het toegewezen bedrag van € 6.169,73 (zesduizendhonderdnegenenzestig euro en drieënzeventig cent) al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 70 (zeventig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. van Eijk, voorzitter,
mrs. H.P.H.I. Cleerdin en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2012.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii p. D 1, D 7 en R 5.
iii p. D 3.
iv p. B 14.
v p. D. 16.
vi p. C. 27.
vii Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 12 februari 2010, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie - Maikoe, inhoudende een pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood (p. C 64 t/m 66).
viii Een geschrift, te weten een deskundigenrapport van het NFI van 7 mei 2010, opgemaakt door ir. J.H.L.M. Lelieveld, inhoudende een brand-technisch onderzoek naar aanleiding van een brand in [plaats] op 8 december 2009 (p. C 124).
ix p. C 9.
x Een geschrift, te weten een deskundigenrapport (verkort) van het NFI van 22 december 2009, opgemaakt door ing. L.J.C. Peschier, inhoudende een onderzoek naar brandversnellende middelen naar aanleiding van een brand in [plaats] op 8 december 2009 (p. C 80).
Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 7 mei 2010, opgemaakt door ir. J.H.L.M. Lelieveld, inhoudende een brand-technisch onderzoek naar aanleiding van een brand in [plaats] op 8 december 2009 (p. C 125).
xi Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 7 mei 2010, opgemaakt door ir. J.H.L.M. Lelieveld, inhoudende een brand-technisch onderzoek naar aanleiding van een brand in [plaats] op 8 december 2009 (p. C 126).
xii p. C 17 en 18.
xiii p. B 26 en 30
Zie ook een proces-verbaal van verhoor van getuige van 1 februari 2011 van de rechter-commissaris, mr. A.M. Ruige, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [buurvrouw 1].
xiv p. B. 20 en 21.
xv Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 1 februari 2011 van de rechter-commissaris, mr. A.M. Ruige, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 4].
xvi p. A9 28 en 29.
xvii p. A7 316, 320 en 322
xviii P. B 59 t/m 61.
xix Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 1 februari 2011 van de rechter-commissaris, mr. A.M. Ruige, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 4].