ECLI:NL:RBAMS:2012:BV3057

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/4849 WRB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toevoeging voor intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 januari 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van een toevoeging voor juridische bijstand in verband met de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering. Eiser, die een daklozenuitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn uitkering per 1 oktober 2010 ingetrokken gekregen omdat hij niet voldeed aan de inlichtingenplicht. Daarnaast werd er een bedrag van € 2.640,66 teruggevorderd. Eiser heeft via zijn gemachtigde op 24 mei 2011 een toevoeging aangevraagd om bezwaar te maken tegen deze besluiten, maar de verweerder weigerde deze toevoeging. Verweerder was van mening dat de behartiging van het belang aan eiser zelf kon worden overgelaten en dat er geen juridisch inhoudelijk verweer was gevoerd.

Eiser ging in beroep tegen deze weigering en voerde aan dat er wel degelijk juridische gronden waren tegen de intrekking en terugvordering. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde van eiser in het bezwaarschrift had aangetoond dat er geen sprake was van een eenvoudig nalaten van informatie, aangezien eiser al de gevraagde gegevens had overgelegd. De rechtbank volgde de verweerder niet in zijn stelling dat de zaak eenvoudig afgehandeld kon worden en concludeerde dat er wel degelijk juridische inhoud was die een toevoeging rechtvaardigde.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van juridische bijstand in situaties waar de belangen van de eiser niet eenvoudig zelf behartigd kunnen worden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/4849 WRB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. J.H.F. de Jong,
en
Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. S.O. Vos.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder afgifte van een toevoeging geweigerd.
Bij besluit van 18 augustus 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2012.
Eiser is niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. feiten en omstandigheden
1.1. Eiser ontving een daklozenuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Deze uitkering is met ingang van 1 oktober 2010 ingetrokken, omdat eiser niet aan de inlichtingenplicht heeft voldaan. Tevens is van eiser een bedrag van € 2.640,66 teruggevorderd. Namens eiser heeft zijn gemachtigde op 24 mei 2011 aan verweerder een toevoeging gevraagd voor het voeren van een bezwaarprocedure tegen dit besluit.
1.2. Verweerder heeft geweigerd een toevoeging te verstrekken, omdat het naar zijn oordeel een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs aan eiser zelf kan worden overgelaten. Verweerder heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd en tevens overwogen dat het hier een rechtsprobleem betreft dat naar zijn oordeel eenvoudig afgehandeld kan worden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen juridisch inhoudelijk verweer is gevoerd, zodat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat juridische bijstand noodzakelijk is. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de interne werkinstructie C010.
1.3. Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen en heeft in beroep – kort samengevat - aangevoerd dat eiser in het bestreden WWB-besluit meerdere verwijten zijn gemaakt op grond waarvan de gemeente tot schending van de inlichtingenplicht concludeert. De situatie hier aan de orde staat niet in de werkinstructie C030. Bovendien zijn er in dit geval wel juridische gronden aangevoerd tegen zowel de intrekking van de bijstandsuitkering als de terugvordering.
2. (wettelijk kader)
2.1. In artikel 12, tweede lid, onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) is bepaald dat rechtsbijstand niet wordt verleend, indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
2.2.1. In artikel 28, eerste lid, onder c, van de Wrb is verder bepaald dat verweerder de toevoeging kan weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden.
2.2.2. Verweerder heeft zijn beleid op grond van deze artikelen voor aanvragen om toevoeging voor zaken betreffende de WWB nader uitgewerkt in de interne werkinstructie C010, Wet werk en bijstand. In die werkinstructie is opgenomen dat de aanvraag om toevoeging wordt afgewezen als de WWB-uitkering is afgewezen omdat de rechtzoekende bijvoorbeeld niet de gevraagde stukken of informatie heeft verstrekt. Als de advocaat bij de aanvraag gemotiveerd aangeeft dat sprake is van een inhoudelijk juridisch verweer, kan een toevoeging worden verstrekt, aldus de werkinstructie.
3. inhoudelijke beoordeling
3.1. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat aan het bestreden besluit zowel artikel 12, tweede lid, onder g, als artikel 28, eerste lid, onder c, van de Wrb ten grondslag ligt. De rechtbank zal daarom aan beide artikelen toetsen.
3.2.1. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat er hier sprake is van een belang waarvan de behartiging aan eiser zelf kan worden overgelaten. De gemachtigde heeft in zijn bezwaarschrift tegen de intrekking van de bijstanduitkering aangevoerd dat er hier geen sprake was van een eenvoudig nalaten om bepaalde stukken (in dit geval loongegevens) over te leggen, omdat dit al was gebeurd. De gemachtigde heeft daarbij een beroep gedaan op de in artikel 17 van de WWB ingevoegde bepaling uit de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen, dat de bijstandsgerechtigde slechts verplicht is om gegevens te leveren voor zover deze niet verkregen kunnen worden uit een aantal met name genoemde administraties Tevens werd er van eiser verlangd dat hij alle slaapadressen in een bepaalde periode zou overleggen. Ook dit heeft eiser gedaan. In bezwaar heeft de gemachtigde daarom aangevoerd dat de Dienst Werk en Inkomen (DWI) in gebreke is gebleven om eiser duidelijk te maken wat er precies van hem werd verlangd, zodat eiser geen schending van de inlichtingenplicht kon worden tegengeworpen. De rechtbank is het met eiser eens dat uitsluitend betwisten van de door verweerder gestelde feiten hier niet voldoende was geweest voor een geslaagd bezwaar.
Ten slotte heeft de gemachtigde ten aanzien van de terugvordering aangevoerd dat er geen expliciete terugvordering in het intrekkingsbesluit is opgenomen, zoals artikel 58 van de WWB vereist.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat wel sprake was van een juridisch inhoudelijk bezwaar en dat de uitsluitingsgrond van artikel 12, tweede lid, onder g, van de Wrb hier niet van toepassing was. Verweerder heeft de afgifte van de toevoeging niet op basis van dit artikellid kunnen weigeren.
3.2.2. De rechtbank volgt verweerder evenmin in zijn stelling dat eisers probleem eenvoudig afgehandeld had kunnen worden. Gezien hetgeen onder 3.2.1 is overwogen, heeft verweerder in redelijkheid niet op grond van artikel 28, eerste lid, onder c, van de Wrb kunnen beslissen tot weigering van een toevoeging.
3.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in beroep geen stand houdt. Eisers beroep zal gegrond worden verklaard. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
3.4. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op een bedrag van € 437,- (1 punt à € 437,- voor het beroepschrift). Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder het griffierecht aan eiser vergoedt.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41,-vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 437,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2012.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB