RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/63 WOB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RTL Nederland B.V.,
gevestigd te Hilversum,
eiseres,
gemachtigden R. Lukassen en R.J.E. Vleugels,
de minister van Financiën,
verweerder,
gemachtigde mr. M.A.G. Stolker.
Bij besluit van 5 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om openbaarmaking van alle documenten die zien op de fiscale vrijstellingen aan wereldvoetbalbond FIFA in verband met de WK 2018/2022, afgewezen.
Bij besluit van 26 november 2010 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder een deelbeslissing genomen op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit en dit bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 10 mei 2011 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder een tweede deelbeslissing genomen op het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit en ook dit bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiseres heeft de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 18 oktober 2011.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2011. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens was namens verweerder aanwezig mr. [persoon 1].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen, hetgeen verweerder op 31 oktober 2011 heeft gedaan. Nadat partijen toestemming hebben gegeven dat een nadere zitting achterwege kan blijven, is het onderzoek gesloten.
1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.1. Op 16 augustus 2010 heeft eiseres bij verweerder op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een verzoek ingediend om alle documenten die zien op de fiscale vrijstellingen aan wereldvoetbalbond FIFA in verband met de WK 2018/2022. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij over een elftal documenten beschikt en dat, onder verwijzing naar artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en artikel 11 van de Wob, geweigerd wordt deze documenten openbaar te maken.
1.2. Hangende het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder eiseres meegedeeld dat gebleken is dat er toch meer dan de genoemde elf documenten zijn. Verweerder heeft eiseres toegezegd dat hij eerst een beslissing op bezwaar zal nemen, voor zover gericht tegen de weigering deze elf documenten openbaar te maken, en vervolgens een beslissing op bezwaar ten aanzien van de overige documenten zal nemen.
1.3. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eiseres, voor zover gericht tegen de weigering de elf bij het primaire besluit genoemde documenten openbaar te maken, gedeeltelijk gegrond verklaard. Tien van de elf documenten heeft verweerder alsnog gedeeltelijk openbaar gemaakt. Bij die tien documenten heeft verweerder met een beroep op artikel 11 van de Wob de daarin opgenomen passages die volgens verweerder zijn aan te merken als persoonlijke beleidsopvattingen, die zijn geuit in het kader van intern beraad, weggelakt. Ook heeft verweerder, met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, de namen van de behandelend ambtenaren in die documenten weggelakt.
Ten aanzien van het elfde document, het verslag van het telefoongesprek van de FIFA, heeft verweerder de weigering om dit document op grond van artikel 67 van de Awr openbaar te maken, gehandhaafd, ook omdat bij dat gesprek vertrouwelijkheid aan de FIFA was toegezegd.
1.4. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder het bezwaar, voor zover gericht tegen de weigering de overige beschikbare documenten openbaar te maken, gedeeltelijk gegrond verklaard. Dit besluit heeft betrekking op documenten die ten tijde van het indienen van het Wob-verzoek al op het ministerie aanwezig waren, maar nog niet waren beoordeeld, en op documenten die de fiscale vrijstelling inzake het WK Bid betreffen, maar die dateren van na de datum van het verzoek van eiseres. Verweerder heeft de informatie uit de e-mails op ambtelijk niveau deels weggelakt met een beroep op artikel 11 en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Voorts heeft verweerder een aantal documenten alsnog integraal openbaar gemaakt. De concepten van de antwoorden op vragen die door leden van de Tweede Kamer zijn gesteld, heeft verweerder met een beroep op artikel 11, eerste lid, van de Wob geweigerd openbaar te maken.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante regelgeving.
2.1. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Op grond van het vijfde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
2.2. Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob - voor zover hier van belang - blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
2.3. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat over persoonlijke beleidsopvattingen met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.
2.4. Op grond van artikel 67, eerste lid, van de Awr is het een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990 (geheimhoudingsplicht).
Op grond van het tweede lid van dit artikel geldt de geheimhoudingsplicht niet indien:
a. enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking verplicht;
b. bij regeling van Onze Minister is bepaald dat bekendmaking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van een bestuursorgaan;
c. bekendmaking plaatsvindt aan degene op wie de gegevens betrekking hebben voorzover deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt.
Op grond van het derde lid van dit artikel kan in andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid Onze Minister ontheffing verlenen van de geheimhoudingsplicht.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
3.1. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennis genomen van de documenten die niet dan wel gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt. Niet in geschil is dat ook de documenten die qua inhoud onder de reikwijdte van het verzoek vallen, maar zijn opgesteld in de periode van na de datum van het verzoek tot de datum van het bestreden besluit 2, tot het Wob-verzoek worden gerekend. De rechtbank ziet daarin aanleiding deze documenten te betrekken in haar oordeel.
3.2. Ten aanzien van het bestreden besluit 1 overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 67 van de Awr
3.2.1. Eiseres heeft zich (primair) op het standpunt gesteld dat verweerder niet onder verwijzing naar artikel 67 van de Awr heeft kunnen weigeren het verslag van het telefoongesprek met de FIFA openbaar te maken. Hiertoe heeft eiseres gesteld dat artikel 67 van de Awr betrekking heeft op belastingplichtigen en op de uitvoering van de belastingwet, terwijl de FIFA geen belastingplichtige is en het document ook geen betrekking heeft op de uitvoering van enige belastingwet. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een verklaring van prof. dr. P. Kavelaars van 18 oktober 2011 overgelegd. Eiseres heeft (subsidiair) gesteld dat de Awr verweerder volop mogelijkheden biedt om ontheffing te verlenen van de geheimhoudingsplicht. Van deze mogelijkheden heeft verweerder in het verleden al volop gebruik gemaakt. Zo heeft verweerder de overheidsgarantie ten aanzien van de fiscale vrijstellingen, die verweerder aan de FIFA had toegezegd, naar de Tweede Kamer gestuurd en heeft verweerder in het bestreden besluit 2 een e-mail van de dienst DB/FRI met als onderwerp ‘vormgeving eventuele WK-vrijstelling’ verstrekt. Dat vertrouwelijkheid is afgesproken, doet volgens eiseres niet ter zake. De vertrouwelijkheid van het desbetreffende telefoongesprek is niet schriftelijk vastgelegd en - als toch aangenomen zou moeten worden dat dit is afgesproken - moet dit worden afgewogen tegen het algemeen belang. Verweerder had in elk geval de ‘naakte feiten’ uit dat stuk openbaar kunnen maken ofwel samenvattingen van dat document kunnen verstrekken.
3.2.2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de fiscale geheimhoudingsplicht betrekking heeft op ‘de uitvoering van de belastingwet’ en zich dus niet alleen beperkt tot gevallen waarin daadwerkelijk belasting is betaald. Ook het verlenen van vrijstelling van de belastingplicht is een vorm van uitvoering van de belastingwetgeving. Wanneer de voorgenomen activiteit uiteindelijk geen doorgang vindt, is er juist reden vast te houden aan geheimhouding van informatie die de FIFA aan verweerder heeft verstrekt, aldus verweerder.
3.2.3. De rechtbank acht het oordeel van verweerder, te weten dat het verslag van het telefoongesprek met de FIFA een document is dat onder de werking van artikel 67 van de Awr valt, niet onjuist. Artikel 67 van de Awr moet niet zodanig beperkt worden opgevat dat dit alleen geldt voor belastingplichtigen. De tekst van het artikel geeft daartoe geen aanleiding. Ook van de belastingplicht vrijgestelde (rechts)personen vallen onder de reikwijdte van dat artikel. Verweerder heeft het verzoek dan ook terecht getoetst aan artikel 67 van de Awr. Artikel 67 van de Awr is een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter die prevaleert boven de Wob. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 april 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN: BM1041. Geheimhoudingsplicht over dergelijke zaken is met artikel 67 van de Awr een gegeven en behoeft niet afzonderlijk te worden vastgelegd of afgesproken.
3.2.4. De rechtbank is van oordeel dat de uitzonderingsgrond als bedoeld in artikel 67, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awr zich hier niet voordoet, omdat er geen regeling van onze Minister aan te wijzen is waarin is bepaald dat de bekendmaking van een dergelijk document noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van een bestuursorgaan. Ook aan de overige uitzonderingsgronden als bedoeld in artikel 67, tweede lid, van de Awr is niet voldaan. Evenmin doet zich de uitzonderingsgrond, als bedoeld in artikel 67, derde lid, van de Awr voor, nu Onze Minister geen ontheffing heeft verleend van de geheimhoudingsplicht. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel kan niet leiden tot een ander oordeel, nu niet is gebleken dat gelijke gevallen in dit geval ongelijk zijn behandeld.
3.2.5. Met verweerder is de rechtbank verder van oordeel dat verweerder geen samenvatting van het telefoongesprek had behoeven te verstrekken, met weglating van onderdelen van het gesprek, nu de Awr en de Wob hierin niet voorzien.
3.2.6. Ten aanzien van de ter zitting naar voren gebrachte stelling van eiseres dat verweerder het bestreden besluit 1, waar het het telefoonverslag betreft, dient te heroverwegen, omdat vanaf 2 december 2010 als nieuw feit is aan te merken dat het WK niet aan Nederland en België is toegewezen, is de rechtbank van oordeel dat eiseres hierin niet kan worden gevolgd. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 67 van de Awr blijft bestaan wanneer een voorgenomen activiteit geen doorgang vindt. De beroepsgrond slaagt niet.
3.3. Ten aanzien van de bestreden besluiten 1 en 2 overweegt de rechtbank voorts nog het volgende.
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob
3.3.1. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder in het bestreden besluit 1 ten aanzien van de tien gedeeltelijk openbaar gemaakte documenten en bij het bestreden besluit 2 ten aanzien van overige gedeeltelijk openbaar gemaakte documenten, een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. De namen van behandelend ambtenaren moeten worden verstrekt, omdat het gaat om beroepshalve gerelateerde informatie en geen sprake is van (zeer) bijzondere omstandigheden, aldus eiseres.
3.3.2. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Afdeling, dat waar het gaat om het beroepshalve functioneren van ambtenaren, slechts in beperkte mate een beroep kan worden gedaan op het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 4 juni 2008, LJN: BD3114, en van 12 augustus 2009, LJN: BJ5104). Dit ligt echter anders indien het betreft het openbaar maken van namen van de ambtenaren. Namen zijn persoonsgegevens en het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer kan zich tegen het openbaar maken daarvan verzetten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het in de betreffende documenten gaat om ambtenaren die in opdracht van hun ambtelijke superieuren handelen en die niet publiekelijk naar buiten zijn getreden over dit onderwerp. De rechtbank is van oordeel dat openbaarmaking van de namen van deze ambtenaren hun belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer raakt en dat verweerder in redelijkheid de bescherming van dit belang heeft kunnen laten prevaleren boven dat van openbaarmaking.
Artikel 11, eerste lid, van de Wob
3.3.3. Eiseres heeft verder gesteld dat verweerder bij de bestreden besluiten 1 en 2 een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 11 van de Wob. In zijn algemeenheid kan een document volgens eiseres nagenoeg nooit uitsluitend uit persoonlijke beleidsopvattingen bestaan. Verweerder heeft teveel informatie weggelakt dan wel onvoldoende werk gemaakt van het op alternatieve wijze verstrekken van de informatie in die documenten, aldus eiseres.
3.3.4. De rechtbank overweegt dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het doel van de in artikel 11, eerste lid, van de Wob neergelegde bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen is de bescherming van de vrije meningsvorming, het belang om in vertrouwelijke sfeer te kunnen "brainstormen" zonder vrees voor gezichtsverlies en het kunnen waarborgen dat bij de primaire vormgeving van het beleid de betrokkenen in alle vrijheid hun gedachten en opvattingen kunnen uiten (Kamerstukken II 1986-1987, 19 859, nr. 3, blz. 14 en 38). Onder persoonlijke beleidsopvatting wordt verstaan een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van één of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.
3.3.5. De stelling van eiseres dat in zijn algemeenheid een document nagenoeg nooit uitsluitend uit persoonlijke beleidsopvattingen kan bestaan, volgt de rechtbank niet. Anders dan bij besluiten, kunnen documenten inhoudelijk volledig uit persoonlijke beleidsopvattingen bestaan.
3.3.6. De rechtbank is van oordeel dat de betreffende documenten ten behoeve van intern beraad zijn opgesteld, dat de (weggelakte passages in die) documenten overwegend persoonlijke beleidsopvattingen bevatten en dat de feiten die daarin voorkomen zodanig met de persoonlijke beleidsopvattingen zijn verweven dat zij niet van elkaar kunnen worden gescheiden. De beslissing om over persoonlijke beleidsopvattingen informatie te verstrekken is in beginsel aan het bestuursorgaan overgelaten. In de betreffende documenten is sprake van opvattingen, voorstellen, aanbevelingen of conclusies van één of meer personen, die betrekking hebben op de fiscale vrijstellingen aan de FIFA in verband met een WK 2018/2022 en de daartoe door hen aangevoerde argumenten. Openbaarmaking daarvan mag worden geweigerd, omdat ambtenaren de vrijheid dienen te hebben ongehinderd hun bijdrage te leveren aan de beleidsvoorbereiding of -uitvoering, en daarover te studeren, te brainstormen, anderszins te overleggen of nota’s te schrijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de openbaarmaking van die documenten dan ook op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob kunnen weigeren. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder er in redelijkheid van heeft kunnen afzien gebruik te maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 11, tweede lid, eerste volzin, van de Wob de gevraagde informatie in niet tot personen herleidbare vorm te verstrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
3.3.7. Blijkens de wetsgeschiedenis zullen de persoonlijke beleidsopvattingen op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob beschermd blijven, wanneer een document geen onderwerp van intern beraad meer uitmaakt (Kamerstukken II 1986-1987, 19 859, nr. 3, blz. 14). De vrije meningsvorming zou worden belemmerd, indien de deelnemers aan het beraad weten dat na afloop daarvan de geuite opvattingen, zonder overleg met hen, openbaar zouden kunnen worden gemaakt. Ook in dit opzicht bestond er voor verweerder dus geen noodzaak tot heroverweging nadat duidelijk was geworden dat het WK-voetbal niet naar Nederland zou komen. De beroepsgrond slaagt niet.
3.4. Ten aanzien van het bestreden besluit 2 overweegt de rechtbank nog het volgende.
3.4.1. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder niet in zijn standpunt kan worden gevolgd dat de Legal binding agreement niet onder hem berust en daarom niet door hem openbaar gemaakt kan worden. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte gesteld dat die overeenkomst betrekking heeft op overeenkomsten die zijn gesloten met de speelsteden en daarom buiten de reikwijdte van het verzoek vallen. Volgens eiseres is het een document dat de Nederlandse overheid ondertekend heeft. Het document is een bindende paraplu-overeenkomst voor de organisatie van het WK, waaronder de toezegging die de overheid aan de FIFA heeft gedaan op het gebied van fiscale vrijstellingen. Het is daarom aannemelijk dat die overeenkomst (ook) onder verweerder berust, aldus eiseres.
3.4.2. De rechtbank overweegt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat het document toch bij dat bestuursorgaan berust. Naar het oordeel van de rechtbank is de mededeling van verweerder dat de Legal binding agreement niet onder hem berust, niet ongeloofwaardig. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit toch het geval is. De enkele stelling dat die agreement ook betrekking zal moeten hebben gehad op gedane toezeggingen op het gebied van fiscale vrijstellingen is daartoe onvoldoende. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
3.4.3. Eiseres heeft in beroep verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit 2 niet per document heeft aangegeven welke uitzonderingsgrond van toepassing is en ten onrechte niet de hoeveelheid van de concepten van de antwoorden op de Kamervragen heeft genoemd.
3.4.4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de originele stukken met gele stift heeft kenbaar gemaakt welke passages op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob zijn weggelakt en met roze welke passages op grond van artikel 11 van de Wob. Verweerder heeft in het bestreden besluit 2 weliswaar niet per document aangegeven welke uitzonderingsgrond ten aanzien van welke passage is gehanteerd en heeft niet per document een afzonderlijke motivering gegeven, maar met verweerder is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit ook niet heeft behoeven te doen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de (gedeeltelijk) openbaargemaakte documenten voldoende is af te leiden welke passages op grond van welke weigeringsgrond zijn weggelakt. Voldoende duidelijk is waar namen, telefoonnummers en/of adresgegevens zijn weggelakt op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob en dat de overige passages zijn weggelakt op grond van artikel 11 van de Wob. Dat verweerder bij zijn conclusie dat concepten van antwoorden op Kamervragen op grond van artikel 11 van de Wob niet openbaar worden gemaakt, niet heeft aangegeven hoeveel concepten van antwoorden op Kamervragen beschikbaar zijn, leidt niet tot de conclusie dat het bestreden besluit 2 geen stand kan houden. Verweerder heeft bij brief van 28 oktober 2011 de rechtbank bericht dat er slechts één concept is, en heeft dat concept met die brief ook aan de rechtbank doen toekomen. De rechtbank heeft geen aanleiding deze mededeling als ongeloofwaardig te achten. De enkele omstandigheid dat verweerder ter zitting en in het bestreden besluit 2 over ‘concepten’ heeft gesproken, acht de rechtbank, anders dan eiseres, niet voldoende om aannemelijk te achten dat er meerdere concepten zijn.
3.4.5. Het voorgaande neemt evenwel niet weg dat de rechtbank - na kennisneming van de originele stukken - is gebleken dat verweerder niet alleen passages met een gele stift (de e-grond) en de roze stift (artikel 11 van de Wob) heeft gemarkeerd, maar ook enkele passages met een blauwe stift. Verweerder heeft, blijkens een bij de ingediende stukken overgelegde ‘legenda’, opgemerkt dat blauw ziet op ‘overige gronden’. Voor zover de blauwe passages niet als bijschrift ‘concept’ hebben (artikel 11 van de Wob) of tevens roze zijn gemaakt (idem), zal de rechtbank de blauwe passages in het navolgende bespreken.
3.4.6. Blijkens de met blauwe kleur weergegeven opmerkingen in die (originele) documenten heeft verweerder ook enkele passages weggelakt omdat;
- die al openbaar zijn gemaakt;
• van de lijst IRF/VWS (1): document 3, 7 en 8;
• van de lijst IRF/VWS (3): document 1;
- die buiten het verzoek vallen:
• van de lijst IRF/VWS (1): document 2;
• van de lijst IRF/VWS (3): document 1 en 10 (tweede alinea);
• van de lijst AFP/Beleid: document 11, 12, 15, 16, 18, 70 (pagina 3);
- het verzoek betrekking heeft op België:
• van de lijst AFP/Beleid: document 85 (delen van de paragraaf “stand van zaken”).
Verweerder heeft in de originele documenten de volgende (in de verstrekte documenten weggelakte) passages blauw gemaakt, maar heeft daarbij niet aangegeven waarom die passages niet openbaar zijn gemaakt:
• van de lijst IRF/BBO: document 7 (pagina 2);
• van de lijst BJZ/JZ: document 3, 6 (pagina 1 en 2);
• van de lijst IRF/VWS (3): document 8, 9 en 10 (eerste en derde alinea), 11 (pagina 2, twee alinea’s);
• van de lijst AFP/Beleid: document 18 (pagina 2), 29 (pagina 2).
3.4.7. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit 2 niet heeft toegelicht dat in de genoemde documenten ook passages op andere gronden dan die van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, en artikel 11 van de Wob zijn weggelakt en deze passages dus zonder een daartoe strekkende motivering heeft weggelakt. Dit brengt met zich dat de beroepsgrond van eiseres dat het bestreden besluit 2 onvoldoende is gemotiveerd, slaagt en dat het bestreden besluit 2 op grond hiervan voor vernietiging in aanmerking komt.
3.4.8. Ten aanzien van de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 2 in stand kunnen blijven, overweegt de rechtbank het volgende.
Reeds openbaar gemaakte passages
3.4.9. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij bij de verstrekking van de in het bestreden besluit 2 genoemde e-mails - vooral vanwege de overlap van het Wob-verzoek met het verzoek dat eiseres bij de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft ingediend - zoveel mogelijk heeft getracht te voorkomen dat dezelfde informatie meermalen wordt verstrekt. Om die reden heeft verweerder enkele passages weggelakt onder de overweging dat die al openbaar zijn gemaakt.
3.4.10. De rechtbank overweegt dat informatie die reeds openbaar is gemaakt en voor eiseres raadpleegbaar is, niet (opnieuw) in afschrift behoeft te worden verstrekt. Dit neemt naar het oordeel van de rechtbank echter niet weg dat verweerder bij besluit dient kenbaar te maken welke informatie dit precies betreft, waar eiseres die informatie terug kan vinden of kan raadplegen en dat die informatie om die reden niet (opnieuw) wordt verstrekt. De rechtbank overweegt hierbij voorts nog dat niet goed valt in te zien waarom de documenten wel worden verstrekt, maar onder weglakking van de inhoud. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder dan ook, indien hij wenst vast te houden aan de weigering deze passages openbaar te maken, bij een nieuw te nemen besluit te motiveren welke (delen van) documenten reeds openbaar zijn gemaakt en hoe eiseres hiervan kan kennisnemen ofwel ook deze passages (alsnog) openbaar te maken.
Passages die “buiten het verzoek vallen”
3.4.11. Ten aanzien van de passages waarbij verweerder in de originele stukken met blauw heeft aangegeven dat die buiten het verzoek vallen, overweegt de rechtbank het volgende. De Wob heeft betrekking op documenten. Indien een document informatie bevat die onder de Wob en het daarop gebaseerde verzoek valt, dient verweerder dit document te verstrekken, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van de Wob. De enkele omstandigheid dat een document mogelijk ook passages bevat die geen betrekking hebben op het verzoek, betekent niet dat die passages om die reden weggelakt mogen worden. De omstandigheid dat de Wob een documentenwet is, staat daaraan in de weg. Verweerder dient dan ook, als hij wenst vast te houden aan de weigering deze passages openbaar te maken, bij een nieuw te nemen besluit te onderzoeken of op deze passages een weigeringsgrond van toepassing is en te motiveren waarom dit het geval is.
Passages met de opmerking “België”
3.4.12. Ten aanzien van de weggelakte passages waarbij verweerder in de originele stukken met blauw “België” heeft genoemd, overweegt de rechtbank dat met die enkele mededeling onvoldoende duidelijk is op welke weigeringsgrond verweerder hier een beroep heeft willen doen. De rechtbank ziet wel mogelijkheden deze mededeling te interpreteren, maar - ter voorkoming van misverstanden - oordeelt de rechtbank in dit geval dat verweerder, indien hij wenst vast te houden aan de weigering deze passages openbaar te maken, bij een nieuw te nemen besluit dient aan te geven welke weigeringsgrond aan de weigering deze passages openbaar te maken ten grondslag ligt en dient te motiveren waarom dit het geval is.
Blauwe passages zonder motivering/opmerking
3.4.13. Ten aanzien van de blauwgemaakte passages waarbij niet is aangegeven waarom die zijn blauw gemaakt en vervolgens zijn weggelakt, overweegt de rechtbank dat ook hier geldt dat verweerder, indien hij wenst vast te houden aan de weigering deze passages openbaar te maken, bij een nieuw te nemen besluit dient aan te geven welke weigeringsgrond aan de weigering deze passages openbaar te maken ten grondslag ligt en dient te motiveren waarom dit het geval is.
Conclusie
3.5. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit 1 in stand kan blijven. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 zal ongegrond worden verklaard. Het bestreden besluit 2 is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Nu verweerder (alsnog) nadere toepassing dient te geven aan de Wob, ziet de rechtbank geen mogelijkheden het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal daarom worden opgedragen om – in de plaats van het bestreden besluit 2 – binnen zes weken een nieuwe (deel)beslissing op het bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak onder 3.4.7 tot en met 3.4.13 heeft overwogen.
3.6. De rechtbank ziet, gezien de gegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit 2, aanleiding verweerder in de proceskosten van eiseres te veroordelen. Eiseres heeft eerst ter zitting kenbaar gebruik gemaakt van professionele rechtsbijstand. De kosten van eiseres worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht daarom forfaitair begroot op een bedrag van € 437 (1 punt voor het verschijnen ter zitting à € 437 x wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 aan haar te vergoeden.
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van
€ 298 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 437, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Bongers-Scheijde, voorzitter, mrs. H.J. Tijselink en L.C. Bachrach, leden, in aanwezigheid van mr. S.P.M. van Boheemen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2012.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB